1. Procesverloop
1.1 Op de zitting met gesloten deuren van 16 oktober 2008 heeft verzoekster de wraking verzocht van [kinderrechter], hierna te noemen: de kinderrechter, in de bij deze rechtbank, sector straf, aanhangige kinderstrafzaak met zaak/parketnummer 15/750054-08, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2 Verzoekster, de officier van justitie en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de wrakingskamer op 16 oktober 2008. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar raadsman. De rechter en de officier van justitie hebben van de geboden gelegenheid eveneens gebruik gemaakt.
2. Het standpunt van verzoekster
2.1 Verzoekster grondt het verzoek op de weigering van de kinderrechter een door haar opgevoerde getuige niet (verder) te horen. Zij voert ter onderbouwing aan – zakelijk weergegeven - dat de kinderrechter die beslissing op juridisch ontoereikende gronden heeft genomen en door de weigering de equality of arms heeft geschonden en daarmee het recht van verzoekster op een eerlijk proces. De kinderrechter behandelt daarom, aldus verzoekster, haar zaak niet onpartijdig.
3. Beoordeling
3.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.2 De wrakingskamer betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Op 16 september 2008 heeft de kinderrechter beslist dat een getuige a décharge, waarvan toen de personalia niet bekend waren, op de lijst van getuigen kon worden geplaatst. Ter zitting van 16 oktober 2008 nam het horen van de getuige een aanvang en heeft de kinderrechter aan de getuige vragen gesteld over haar identiteit. De getuige heeft die vragen niet beantwoord. Nadat de officier van justitie bezwaar had gemaakt tegen het verder horen van de getuige, heeft de kinderrechter, gehoord de verdediging, beslist dat de getuige niet (verder) zal worden gehoord. De kinderrechter heeft daarbij, onder verwijzing naar artikel 290 van het Wetboek van Strafvordering, overwogen dat er geen omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de getuige anoniem wordt gehoord.
3.3 Het geven van een gemotiveerde procesbeslissing, zoals de onderhavige beslissing tot het niet (verder) horen van een getuige, vormt op zich zelf geen grond voor het oordeel dat de vrees bij de verdachte in de hoofdzaak voor partijdigheid van de rechter gerechtvaardigd is, ook als die beslissing negatief voor de verdediging uitvalt. Hetgeen verzoekster overigens heeft aangevoerd, vormt geen omstandigheid die een ander oordeel in dit geval rechtvaardigt. Hetgeen verzoekster ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft aangevoerd ziet in wezen op de juridisch houdbaarheid van die procesbeslissing waarvan de juistheid zonodig in hoger beroep aan de orde kan worden gesteld. Grond voor wraking vormen die argumenten niet.
3.4 De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve geen grond voor wraking.
3.5 De rechtbank zal het verzoek afwijzen.