zaaknummer: AWB 08 - 5951
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 oktober 2008
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. H. Alacali Çiblak, advocaat te Haarlem,
de burgemeester van Haarlem,
verweerder.
Bij besluit van 14 augustus 2008 heeft verweerder gelet op artikel 13b Opiumwet het door verzoeker geëxploiteerde horecabedrijf 'Koffieshop 2000' aan de Kleine Houtstraat 118 zwart te Haarlem met onmiddellijke ingang en voor onbepaalde tijd gesloten.
Bij brief van 29 augustus 2008 heeft verweerder, na de ontvangst van het Politierapport van 27 augustus 2008, verzoeker de motivering van het besluit toegezonden.
Daarin is onder meer neergelegd dat zodra de openbare orde naar verweerders oordeel niet langer vereist dat de sluiting wordt voortgezet, deze zal kunnen worden opgeheven en dat het verzoek daartoe kan worden gedaan na het verstrijken van twee jaar sinds deze sluiting is bevolen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 19 augustus 2008, aangevuld bij brief van 9 september 2008, bezwaar gemaakt.
Bij brief van 9 september 2008 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij beslissing van de rechtbank van 26 september 2008 is op een deel van de door verweerder ingezonden stukken artikel 8:29, derde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing verklaard.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 30 september 2008, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens is [naam eigenaar], eigenaar van het betreffende perceel, verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R. Braeken, drs. J.A.M. Lubbers en H. Meijer, allen werkzaam bij de gemeente Haarlem.
Ter zitting is de toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, Awb, gegeven om mede op grondslag van de stukken waarop artikel 8:29, derde lid, Awb van toepassing is verklaard, uitspraak te doen.
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Ingevolge artikel 13b, eerste lid, Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
2.3 Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag het standpunt van verweerder dat uit de verklaring van 10 juli 2008 van een bij de politie bekende dealer, uit observaties - door surveillanten, onder meer op 18 maart 2008, en middels het plaatsen van camera's op 17 juli 2008 -, uit een huiszoeking op 13 augustus 2008 in 'Koffieshop 2000' en uit het verhoor van verzoeker op het politiebureau is gebleken dat in en vanuit de horecagelegenheid drugs worden gebruikt, verstrekt en verkocht en dat verzoeker als exploitant daarvan op de hoogte was dan wel had moeten zijn.
2.4 Daarbij is gelet op het feit dat tijdens de huiszoeking bij verzoeker in de broekzak een brok hasj van ongeveer 10 gram werd gevonden en dat de vijf bezoekers/klanten een stuk hasj, al dan niet in cellofaan verpakt, in de broekzak of bij zich op tafel hadden van respectievelijk ongeveer 17 gram, 'een stukje' en een joint, en minder dan 1 gram, en voorts dat in de keuken in een koekenpan een brok hasj van ongeveer 20 gram, verpakt in cellofaan, is aangetroffen en een snijplankje, met snijdapparatuur, met daarop restanten hasj. Eén van de klanten heeft verklaard dat hij al 15 jaar, nagenoeg dagelijks, voor een bedrag van ongeveer € 20,- softdrugs koopt in 'Koffieshop 2000'.
Verder heeft verzoeker tijdens het verhoor onder meer verklaard dat hij zelf gebruiker is van softdrugs en dat hij softdrugs verstrekt aan vrienden die deze drugs in de horeca-inrichting mogen gebruiken, en dat hij de hasj in de keuken in gebruiksklare stukjes sneed.
Voorts heeft verweerder gelet op de door omwonenden en voorbijgangers geuite klachten van diverse overlast, onder meer bestaande uit verbale bedreiging en seksuele intimidatie.
2.5 Verweerder staat in het belang van de openbare orde en het algemeen maatschappelijk belang een strikt beleid voor ten aanzien van het beteugelen van het gebruik en de handel in drugs.
De onderhavige horecagelegenheid heeft uitsluitend verlof voor het verstrekken van alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse en behoort niet tot de in de nota "Beleid Coffeeshops" genoemde inrichtingen waar een coffeeshop mag worden gevestigd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de (in de koekenpan) aangetroffen softdrugs van 20 gram dient te worden aangemerkt als handelsvoorraad. Daarbij is in aanmerking genomen dat het Openbaar Ministerie het in bezit hebben van 5 gram softdrugs als een hoeveelheid voor eigen gebruik beschouwd.
De handel in drugs in en vanuit een horecabedrijf wordt aangemerkt als een verstoring van de openbare orde en de exploitant is verantwoordelijk voor hetgeen er in en om zijn zaak gebeurt.
2.6 Verweerder heeft voorts laten meewegen dat het perceel wegens handel in drugs in 2002 reeds voor de duur van 6 maanden en in 2005 voor de duur van 12 maanden gesloten is geweest. Het belang van verzoeker bij voortzetting van de exploitatie heeft verweerder minder zwaar laten wegen dan het belang van handhavend optreden.
2.7 Voor de voorzieningenrechter staat vast, gelet op het politierapport en de daarin vermelde gegevens omtrent de aangetroffen hoeveelheden drugs, dat sprake is van verkoop, afleveren, verstrekken en het daartoe aanwezig zijn van de genoemde drugs, zoals bedoeld in artikel 13b Opiumwet.
Verzoekers betoog dat geen sprake is van handel in drugs, omdat hij de drugs niet verkocht, maar - zoals naar zijn zeggen onder vrienden gebruikelijk - (uit)deelde, mist gelet op de tekst van 13b Opiumwet relevantie, aangezien het artikel mede het oog heeft op het verstrekken van drugs, dus zonder dat daarvoor een prijs (in geld) wordt betaald. Dat hij de drugs uitdeelde heeft verzoeker tegenover de politie en ook ter zitting verklaard en kan derhalve, mede gelet op de overige onderzoeksgegevens, als vaststaand worden aangenomen.
2.8 Verweerder is derhalve bevoegd om met bestuursdwang op te treden.
2.9 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder terecht geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht om van handhaven af te zien en kan voorts niet worden gezegd dat verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen.
2.10 Verzoekers stelling dat zijn belang te weinig is afgewogen treft geen doel. Uit de motivering van 29 augustus 2008 blijkt dat verweerder het belang van verzoeker om de exploitatie van de inrichting te kunnen voortzetten heeft afgewogen tegen het belang van de openbare orde. Verzoekers betoog dat dit als een standaardoverweging moet worden gekenschetst kan niet worden gevolgd, nu in de motivering tevens wordt verwezen naar de beoordeling van de op 19 augustus 2008 ingediende zienswijzen, waarin verzoeker onder andere wijst op het wegvallen van inkomsten, waardoor hij de huur niet meer kan betalen en zijn vrouw en kinderen niet kan onderhouden.
In aanmerking dient te worden genomen dat sprake is van een ernstige aantasting van de openbare orde en het woon- en leefklimaat, zoals verweerder terecht heeft gesteld, en dat aan een sluiting op grond van de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen inherent is dat de gevolgen ervan de exploitant treffen in de omzet van en zijn inkomsten uit de onderneming, waardoor hij en zijn gezin financieel nadeel ondervindt.
2.11 Dat de vorige sluitingen van het pand plaatsvonden terwijl een andere exploitant de onderneming dreef, is anders dan verzoeker kennelijk meent, niet relevant. Het gaat immers om het pand en de uitstraling ervan. In het kader van de openbare orde en de handhaving ervan is de persoonlijke exploitatie niet van belang. De sluiting beoogt ook niet de exploitant te straffen, maar om de openbare orde te herstellen en de naamsbekendheid van een horeca-inrichting waar drugs worden gebruikt, verhandeld of verstrekt teniet te doen, zodat de "loop naar die inrichting eruit wordt gehaald".
2.12 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.13 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, voorzieningenrechter, en op 14 oktober 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.