ECLI:NL:RBHAA:2008:BF8365

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800366-08
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aanhouding en bewijsuitsluiting in drugszaken

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 13 oktober 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat er twijfel bestond over de rechtsgeldigheid van de machtiging die was afgegeven voor het vorderen van gegevens. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) niet voldeed aan de wettelijke eisen, waardoor de verkregen informatie onrechtmatig was. Echter, de rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een ernstige schending van de procesorde die de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou rechtvaardigen. Het verweer van de raadsman werd verworpen.

De rechtbank stelde vast dat de aanhouding van de verdachte, die plaatsvond op basis van de onrechtmatig verkregen informatie, ook onrechtmatig was. Dit had tot gevolg dat het bewijs, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en het aantreffen van verdovende middelen, niet kon worden gebruikt in de rechtszaak. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor het ten laste gelegde feit, en sprak haar vrij. De rechtbank hefte tevens het bevel tot voorlopige hechtenis op.

De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van wettelijke voorschriften bij het verkrijgen van bewijs en de bescherming van de rechten van de verdachte in het strafproces. De rechtbank wees op de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de verdachte bij het afgeven van vorderingen door het openbaar ministerie.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800366-08
Uitspraakdatum: 13 oktober 2008
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 mei en 29 september 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 26 februari 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het zijns inziens onmogelijk is te toetsen of in deze zaak door de officier van justitie een rechtsgeldige machtiging is afgegeven om gegevens te vorderen met betrekking tot deze verdachte. Hij stelt dat deze gegevens zijn gebruikt om de identiteit van verdachte en haar reisschema vast te stellen, teneinde haar te kunnen aanhouden. Dit is een dusdanig ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te volgen, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft ter zitting aangevoerd dat op generlei wijze de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ter discussie staat. Er was een machtiging tot het opvragen van gegevens die op correcte wijze is afgegeven en gebruikt.
Zoals hierna onder punt 4 zal worden uiteengezet voldeed de vordering op grond waarvan de CIE de vluchtgegevens heeft verkregen het oordeel van de rechtbank niet aan de eisen der wet zodat deze onrechtmatig verkregen zijn. Geen sprake is er echter van een zodanig ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte haar recht op een eerlijke behandeling van haar zaak tekort is gedaan. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden dan ook geen aanleiding het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in zijn vervolging van de verdachte. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen. Aan het onrechtmatig gebruik van de vordering tot het opvragen van vluchtgegevens zal onder 4. nadere consequenties worden verbonden.
De rechtbank heeft voor het overige vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, waarvan 140 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de Reclassering, ook indien zulks inhoudt dat verdachte zich zal laten behandelen door Instelling Altrecht te Utrecht, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd verdachte een werkstraf op te leggen van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd de in beslag genomen telefoon te retourneren aan verdachte en de overige in beslag genomen goederen verbeurd te verklaren.
4. Vrijspraak
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte subsidiair – indien het openbaar ministerie ontvankelijk wordt verklaard – aangevoerd dat er geen gebruik mocht worden gemaakt van de algemene machtiging en derhalve de gegevens onrechtmatig zijn verkregen. Gelet hierop dient het bewijs dat op grond van deze machtiging is verkregen uitgesloten te worden. Dit heeft tot gevolg dat er onvoldoende bewijs voor handen is, zodat verdachte moet worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft ter zitting aangevoerd dat door het openbaar ministerie te Haarlem een algemene doorlopende machtiging is afgegeven aan de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE), waarvan de CIE gebruik kan maken indien er een verdenking bestaat van een misdrijf als omschreven in artikel 67 eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, zoals in deze zaak het geval was. Dat niet is gebleken dat de officier van justitie specifiek toestemming heeft gegeven voor het opvragen van de vluchtgegevens in onderhavig geval, doet daaraan niet af. De bewijsmiddelen in het dossier kunnen derhalve voor het bewijs worden gebezigd.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Bij tussenvonnis d.d. 30 mei 2008 heeft de rechtbank geoordeeld dat het onderzoek ter terechtzitting niet volledig is geweest en heeft zij het onderzoek ter terechtzitting heropend. De rechtbank heeft de officier van justitie opdracht gegeven een nader proces-verbaal te doen opstellen waaruit blijkt op welke wijze de informatie, waaronder achternaam van verdachte en haar vluchtgegevens, is verkregen. Tevens dienden eventuele machtigingen te worden overgelegd. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juli 2008 is door de CIE opgesteld en in het dossier gevoegd. Uit dit proces-verbaal blijkt dat in februari 2008 bij de CIE via een informant informatie is binnengekomen inhoudende dat een persoon met de voornaam [voornaam verdachte] binnenkort naar de Dominicaanse Republiek zal vertrekken en op de terugreis vermoedelijk verdovende middelen zal vervoeren. In verband met afscherming van de informant kan geen verdere informatie worden gegeven over de gegevens die hij of zij verder heeft verstrekt. Uit onderzoek is voorts gebleken dat met deze persoon, vermoedelijk wordt bedoeld: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats] te Suriname en wonende op de [adres verdachte].
Vervolgens is van de zijde van de CIE uitgezocht of een persoon, genaamd [verdachte], geboekt stond op een vlucht richting de Dominicaanse republiek en zijn vluchtgegevens opgevraagd bij de vliegmaatschappijen, waarbij gebruik is gemaakt van een eerder door de officier van justitie gedane vordering d.d. 11 februari 2008 ex artikel 126 nd Wetboek van Strafvordering (Sv). Uit dit onderzoek is gebleken dat op de boekingslijst van 20 februari 2008 met de MP 603 een persoon stond geboekt met de naam [verdachte] en op de lijst van MP 602 vanuit Punta Cana aankomend op Schiphol op 26 februari ook een persoon stond geboekt met de naam [verdachte], aldus nog steeds het proces-verbaal van de CIE. Verdachte is vervolgens, op last van de officier van justitie buiten heterdaad aangehouden op 26 februari 2008.
Uit het hiervoor vermelde proces-verbaal van de CIE d.d. 9 juli 2008 blijkt dat de persoonsgegevens van verdachte op grond van door de informant verstrekte informatie en de daarop volgende veredeling bekend geworden waren.
De informatie van de CIE bevat behalve deze persoonsgegevens ook vluchtinformatie omtrent verdachte. Blijkens de overgelegde stukken heeft de CIE deze informatie verkregen op basis van een vordering van de officier van justitie dd 11 februari 2008, parketnummer 15.740405.07, gebaseerd op art 126nd/uE, eerste lid Sv.
Voor zover van belang luidt deze vordering als volgt:
“(…)
Overwegende dat de Koninklijke marechaussee, district Schiphol, CIE Schiphol, een onderzoek verricht naar (een) misdrijf/misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid van het wetboek van Strafvordering;
Overwegende dat het in het belang van het onderzoek is dat van bovengenoemde luchtvaartmaatschappijen, van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze toegang heeft tot bepaalde opgeslagen en/of vastgelegde gegevens, te weten;
reis- en boekings en/of vluchtgegevens van de aankomende en/of vertrekkende passagiers van en naar de luchthaven Schiphol uit de Nederlandse Antillen, Aruba en landen uit Zuid- en Midden-Amerika om vast te kunnen stellen wanneer en hoe een aankomende passagier het vliegticket heeft verkregen, wat de vliegroute is geweest en of er alleen dan wel samen wordt gereisd en hij/zij uit de verkregen informatie mogelijk als verdachte kan worden aangemerkt, een en ander voor de periode van 20 februari 2008 tot en met 19 maart 2008.
(…) Vordert van bovengenoemde luchtvaartmaatschappijen voormelde toekomstige gegevens aan de officier van justitie middels tussenkomst van voornoemde opsporingsinstantie te verstrekken;
(…)”
Ter zitting heeft de officier van justitie desgevraagd laten weten dat het parketnummer van de vordering louter administratief is en geen betrekking heeft op de zaak van de verdachte [verdachte], dan wel op enige andere specifieke zaak.
De rechtbank is van oordeel dat het afgeven van een dergelijke algemene vordering strijdig is met het bepaalde in artikel 126nd jo 126 ue Sv waarin de vordering van andere bestaande gegevens is geregeld, danwel met artikel 126 ne jo 126 ue Sv waarin de vordering van toekomstige andere gegevens is opgenomen. Immers in alle gevallen vereist de wet op grond van artikel 126nd lid 3 sub a Sv, dat een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de persoon om wie het gaat in de vordering wordt opgenomen en is steeds de officier van justitie daarbij de bevoegde autoriteit.
Het afgeven van een in algemene termen vervatte vordering zonder enige aanduiding van de persoon op wie de vordering betrekking heeft, heeft tot gevolg dat in het desbetreffende geval de CIE beoordeelt of van de vordering gebruikt gemaakt wordt zonder dat daarbij sprake is van toetsing vooraf door de officier van justitie, hetgeen strijdig is met de bedoeling van de wetgever, die bij het opstellen van voormelde wettelijke regeling de bescherming van de belangen van verdachte voor ogen heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in haar belangen is geschaad door het niet naleven van de wettelijke voorschriften in deze door de officier van justitie.
Nu de aanhouding van verdachte op last van de officier van justitie louter is geschied op basis van de CIE informatie, die zoals hiervoor is uiteengezet gedeeltelijk op onrechtmatige wijze is verkregen, is de rechtbank van oordeel dat deze aanhouding onrechtmatig is.
Hieruit volgt dat ook het nadien verkregen bewijs, bestaande uit met name de bekennende verklaring van verdachte en het aantreffen van verdovende middelen, onrechtmatig verkregen zijn en niet kunnen meewerken aan het bewijs van het tenlastegelegde feit.
De rechtbank oordeelt dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken
5. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het haar ten laste gelegde feit.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1.00 STK Diverse: reservering;
- 1.00 STK Vliegticket MARTINAIR;
- 1.00 STK GSM-toestel;
- 2.00 STK Instapkaart;
- 1.00 STK Instapkaart MARTINAIR.
6. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Stefels, voorzitter,
mr. M.Th. Goossens en A.M. Koolen-Zwijnenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E. Stroink,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 oktober 2008.