zaaknummer: AWB 08 - 6059 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 oktober 2008
[naam verzoeker],
wonende te Leiden,
verzoeker,
gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels, advocaat te Utrecht,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
Bij besluit van 6 augustus 2008 heeft verweerder verzoekers aanvraag om toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) onder toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 17 september 2008 bezwaar gemaakt. Bij brief van eveneens 17 september 2008 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 29 september 2008, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. P.E.J.M. Bartels, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.E. van Dijk, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer.
2.1 Verzoeker heeft de Irakese nationaliteit. Vanaf 1997 verblijft hij in Nederland. Zijn vrouw en twee kinderen hebben een tijdelijke verblijfsstatus in Egypte. In de periode tussen 1 november 2007 en 22 december 2007 heeft verzoeker in het Midden-Oosten voor het Amerikaanse leger en voor bedrijven tolkwerkzaamheden verricht. Begin januari 2008 is aan verzoeker een visum verleend voor Nederland. Per 11 april 2008 is aan verzoeker met terugwerkende kracht tot 14 oktober 2003 in Nederland voor onbepaalde duur de asielstatus toegekend.
2.2 Op 3 juni 2008 heeft verzoeker zich gemeld bij het Centrum voor werk en inkomen (CWI) ter verkrijging van een WWB-uitkering. Op 19 juni 2008 heeft verzoeker een intakegesprek gehad bij verweerder. Bij brief van 27 juni 2008 heeft verweerder verzoeker gevraagd een aantal in die brief genoemde nadere gegevens en bescheiden voor 24 juli 2008 bij verweerder in te dienen. Op 30 juli 2008 heeft verzoeker een aantal nadere gegevens bij verweerder ingeleverd. Bij besluit van 6 augustus 2008 heeft verweerder vervolgens verzoekers aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat de gegevens te laat zijn ontvangen en tevens onvolledig zijn.
2.3 Uit de stukken is voorts gebleken dat verzoeker op 25 juni 2008 naar Egypte is vertrokken om voor zijn vrouw en kinderen de gezinshereniging te regelen en dat verzoeker op 31 augustus 2008 vanuit Egypte in Nederland is teruggekeerd. Hij heeft vervolgens per 1 september 2008 in Leiden een kamer gehuurd en zich bij het CWI aldaar gemeld voor een WWB-uitkering.
2.4 Verzoeker kan zich met de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag niet verenigen. Verzoeker heeft er allereerst op gewezen dat verweerder de brief met de hersteltermijn op 27 juni 2008 naar zijn woonadres in Nederland heeft gestuurd, terwijl hij wist dat verzoeker op 25 juni 2008 naar Egypte zou vertrekken. Voorts is verzoeker van mening dat de hersteltermijn die hij heeft gekregen te kort was, zodat het hem niet kan worden tegengeworpen dat hij na het verstrijken hiervan gegevens heeft overgelegd. Het kost immers enige tijd om documenten ter verduidelijking van zijn financiële situatie naar Nederland te laten komen. Daarnaast heeft verweerder hem ten onrechte gevraagd om gegevens te overleggen waarover hij redelijkerwijs niet kan beschikken. Verzoeker heeft tot slot verklaard een spoedeisend belang te hebben bij een voorlopige voorziening, omdat hij geen inkomsten heeft en geld heeft moeten lenen bij vrienden en familie. Verzoekers schuld bedraagt hierdoor ongeveer
€ 10.000,--. Het verzoek om voorlopige voorziening ziet ook op de periode tussen 3 juni 2008 en 1 september 2008.
2.5 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat, nu verzoeker inmiddels in de gemeente Leiden woont, hij zich voor bijstand moet wenden tot die gemeente. Subsidiair wijst verweerder erop dat verzoeker in verband met zijn vertrek naar het buitenland reeds een verlengde hersteltermijn heeft gekregen. Gelet op de moderne communicatiemiddelen die tegenwoordig ter beschikking staan, meent verweerder dat de geboden hersteltermijn alleszins redelijk was te achten. Verweerder is van mening dat verzoeker kan worden aangerekend dat hij de hersteltermijn heeft overschreden en dat overigens uit de door verzoeker overgelegde stukken niet kan worden opgemaakt dat hij zich in Nederland in bijstandsbehoeftige omstandigheden bevindt. Volgens verweerder is de aanvraag van verzoeker op goede gronden buiten behandeling gesteld.
2.6 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.7 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.8 In artikel 4:2, tweede lid, Awb is bepaald dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
In artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c Awb is bepaald dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2.9 In deze procedure ligt vooralsnog uitsluitend de vraag voor of verweerder terecht is overgegaan tot buitenbehandelingstelling van verzoekers aanvraag om een WWB-uitkering met ingang van 3 juni 2008. Het verweer van verweerder dat verzoeker inmiddels in Leiden woonachtig is, is voor deze vraag niet relevant. De voorzieningenrechter is derhalve bevoegd op het verzoek om voorlopige voorziening te beslissen.
2.10 De stelling van verzoeker dat verweerder hem een te korte termijn heeft vergund om de vereiste gegevens en bescheiden aan te leveren, mede ook omdat de hersteltermijn brief pas na zijn vertrek naar Egypte naar zijn woonadres in Nederland is toegezonden, deelt de voorzieningenrechter niet. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat verzoeker in verband met zijn vertrek naar Egypte een verlengde hersteltermijn heeft gekregen. Voorts blijkt uit het dossier dat de brief waarin hem de hersteltermijn is geboden weliswaar op 27 juni 2008 naar zijn adres in Nederland is gezonden, maar dat deze brief op 30 juni 2008 ook naar verzoekers mailadres is verzonden. Vanaf die datum had verzoeker dus nog ruim drie weken om de gevraagde gegevens en bescheiden te verzamelen en bij verweerder in te leveren.
2.11 Ook de stelling van verzoeker dat verweerder onnodige stukken heeft gevraagd en dat de termijn te kort was om alle stukken te verzamelen deelt de voorzieningenrechter niet. Daargelaten of alle bescheiden en gegevens die verweerder aan verzoeker heeft gevraagd, gelet op het bepaalde in artikel 4:2, tweede lid, Awb, daadwerkelijk voor verweerder nodig waren om een beslissing op de aanvraag te kunnen nemen, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verweerder in ieder geval op goede gronden gemeend heeft dat nadere gegevens betreffende het verloop van verzoekers rekening bij de Pireausbank en betreffende de financiële en verblijfspositie van zijn in Egypte verblijvende echtgenote noodzakelijk waren om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Nu verzoeker zich juist in de in geding zijnde periode in Egypte bevond, is niet aannemelijk dat verzoeker niet in staat is geweest binnen de hersteltermijn gegevens te bemachtigen en te overleggen betreffende de Egyptische bankrekening en de verblijfsstatus van zijn echtgenote in Egypte. Verzoekers stelling dat hij deze gegevens moeilijk kon bemachtigen omdat deze uit Egypte moesten komen, snijdt, gezien het vorenstaande, geen hout. Bovendien blijkt uit de stukken dat verzoeker op 30 juli 2008, een week na het verstrijken van de hersteltermijn, wel de hiervoor genoemde stukken naar verweerder heeft gestuurd.
2.12 Nu verzoeker, blijkens het voorgaande in staat moet zijn geweest de voornoemde, voor de beoordeling van de aanvraag essentiële, stukken tijdig over te leggen doch dit niet heeft gedaan, meent de voorzieningenrechter voorshands dat verweerder de aanvraag van verzoeker terecht en op goede gronden buiten behandeling heeft gesteld. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
2.13 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 3 oktober 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.