RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/740431-08
Uitspraakdatum: 1 augustus 2008
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 juli 2008 in de zaak t[verdachte]
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Midden Holland, HvB Haarlem, te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 mei 2008 te Zandvoort, althans in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad 2 wikkels cocaïne (ongeveer 1,2 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 9 mei 2008 te Zandvoort, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. Voorvragen
De raadsvrouw heeft ter verweer aangevoerd dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsvrouw heeft daartoe allereerst gesteld dat het ne bis in idem beginsel is geschonden. Zij heeft ter onderbouwing van haar verweer aangevoerd dat in de dagvaarding twee feiten cumulatief ten laste zijn gelegd die zien op hetzelfde strafbare feit, te weten het aanwezig hebben van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne op 9 mei 2008 te Zandvoort. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de beginselen van een goede procesorde zijn geschonden, nu de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de aanhouding en fouillering van verdachte pas één dag voor de zitting door haar zijn ontvangen en zij een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI-rapport) helemaal niet heeft ontvangen Dit ondermijnt een gedegen voorbereiding voor de verdediging.
Daarnaast stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat er geen toestemming was verleend om een arrestatieteam in te zetten en aldus acht zij de aanhouding van haar cliënt disproportioneel. Bovendien, zo stelt de raadsvrouw, is er onderzoek gedaan in de lichaamsholten van cliënt. Hiermee zijn haars inziens in ernstige mate vormen verzuimd.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er geenszins sprake is van een schending van het ne bis in idem beginsel, nu er onder het eerste feit ten laste is gelegd dat verdachte op 9 mei 2008 te Zandvoort een concrete hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne voorhanden heeft gehad en onder het tweede feit dat verdachte in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 9 mei 2008 te Zandvoort een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad, ofwel het dealen in verdovende middelen. Aan het voorhanden hebben van cocaïne op 9 mei 2008 zoals ten laste gelegd onder feit 2 kan, indien reeds bewezen verklaard bij feit 1, bij de bewezenverklaring van hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd worden voorbijgegaan.
Met betrekking tot de veronderstelde schending van de beginselen van een goede procesorde heeft de officier van justitie opgemerkt dat zij pas in een laat stadium bemerkte dat er enkele stukken ontbraken in het dossier. Deze waren in zijn geheel nog niet opgemaakt. De officier van justitie heeft terstond bevolen deze alsnog te vervaardigen. Niet is het zo, dat er processen-verbaal in het dossier ontbraken die reeds waren opgemaakt. Met betrekking tot het NFI-rapport heeft de officier van justitie opgemerkt dat zij daarover zelf ook pas kort voor de zitting de beschikking kreeg. Het is vervolgens direct verstrekt aan de rechtbank en de raadslieden. Tot slot heeft de officier van justitie ten aanzien van de aanhouding van verdachte gesteld, dat dit is geschied door een ondersteuningsgroep en niet, zoals de raadsvrouw stelt, met een arrestatieteam. Voorts heeft zij verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen van 17 juli 2008, welke vermeldt dat verdachte [verdachte] weliswaar is ontkleed voor verdere fouillering, maar waaruit blijkt dat er niet ín de lichaamsholtes van [verdachte] is gekeken. Gelet op bovenstaande kan haar inziens niet worden gezegd dat in ernstige mate vormen zijn verzuimd.
Met betrekking tot de gevoerde verweren overweegt de rechtbank als volgt. Nu in het onderhavige geval nog geen sprake is van een onherroepelijke beslissing ten aanzien van de ten laste gelegde feiten is artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing.
Tevens oordeelt de rechtbank dat gezien de inhoud en de beperkte omvang van de nagekomen processen-verbaal van bevindingen en het NFI-rapport, verdachte niet in zijn verdediging is geschaad en derhalve de beginselen van een goede procesorde niet zijn geschonden door het op een laat moment overleggen van deze stukken. De rechtbank merkt voorts op dat, gelet op de processen-verbaal van bevindingen d.d. 17 juli 2008 vaststaat dat verdachte níet door een arrestatieteam is aangehouden en er geen onderzoek in de lichaamsholten van verdachte heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de in artikel 359a, lid 1 onder c Wetboek van Strafvordering genoemde sanctie in verband met vormverzuimen toe te passen. Het OM is derhalve ontvankelijk in zijn vervolging.
De rechtbank heeft voor het overige vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Oordeel van de rechtbank
3.1 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 09 mei 2008 te Zandvoort, opzettelijk aanwezig heeft gehad 2 wikkels cocaïne (ongeveer 1,2 gram), zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 9 mei 2008 te Zandvoort, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aanhouding (dossierpagina 317);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (dossierpagina p. 304);
* het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 23 juni 2008.
* de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, waarin hij onder meer - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
Het klopt dat ik cocaïne kocht[medeverdachte]. Bij mijn aanhouding had ik twee wikkels cocaïne bij mij. Ik deelde vaak de cocaïne die ik kocht met vrienden of kennissen. Zij betaalden mij daar dan voor. Als bijvoorb[naam]naam] belde en hij had zin in cocaïne, dan ging ik dat soms halen. Een hondje betekent een gram en een puppy betekent een halve gram cocaïne. Dit waren de bijnamen die wij eraan gaven. Ik heb met [naam] denk ik 4 keer cocaïne gedeeld, sinds vorig jaar zomer. Wij spraken af op verschillende locaties. . Ik kocht ook wel eens cocaïne op station Sloterdijk in Amsterdam. Dan haalde ik bijvoorbeeld voor € 100,- cocaïne, gaf [betrokkene] een deel en ik kreeg dan € 25,- van hem.
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene] bij de rechter-commissaris d.d. 10 juli 2008, waarin hij onder meer - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
Ik gebruik cocaïne en betrok dat af en toe van [verdachte] [verdachte]. Het kan wel kloppen dat ik sinds 3 à 4 maanden drugs bij hem koop. Ik gebruik 3 à 4 keer per week 1 gram cocaïne en daar betaal ik € 50,- voor. Van [verdachte] betrok ik 1 à 2 keer per maand cocaïne. We maakten dan een afspraak. Als we belden gebruikten wij versluierd taalgebruik. Als [verdachte] cocaïne had, dan werd er gezegd dat hij "in de lucht" was.
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 10 mei 2008 (dossierpagina 502), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Ik ken [verdachte] [verdachte] van het uitgaansleven. Doorgaans koop ik cocaïne[medeverdachte], maar als hij niet opneemt dan bel ik [verdachte]. Bij [verdachte] koop ik meestal een halve gram voor € 25,-. Op 19 april 2008 heb ik ook bij [verdachte] gekocht. Echter, toen ik de seal opende, zag ik dat er te weinig inzat. Ik heb [verdachte] aangesproken via de telefoon en gevaagd of zijn weegschaal kapot was. Over het algemeen trof ik [verdachte] voor het kopen van cocaïne op het busstation. Een hondje betekent een gram en een puppy betekent een halve gram cocaïne.
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] d.d. 21 mei 2008 (dossierpagina 609), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Ik koop drugs van [verdachte] [verdachte]. Ik heb in het totaal 3 of 4 keer drugs van hem gekocht. Wij spraken vaak af op het postkantoor en dan kwam [verdachte] met 1 pakje cocaïne. Ik betaalde daar € 50,- voor.
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 21 mei 2008 (dossierpagina 502), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Ik hoorde na de zomer van 2007 dat [verdachte] [verdachte] drugs verkocht. Dat zal dan september of oktober zijn geweest. Kort daarop ben ik naar [verdachte] toe gegaan en heb gevraagd of hij cocaïne verkocht. Als ik drugs wilde hebben, dan belde ik [verdachte] op. We spraken dan in codetaal. Wij spraken altijd op het busstation af. Ik heb telkens 1 gram cocaïne van hem gekocht. Ik moest daar telkens € 50,- voor betalen.
* Tapgesprek 19.04.2008 17: 36: 36 (dossiernummer PL1243/08-026166, pagina 512 ), [naam] [getuige] belt [verdachte] [verdachte] :
NN-man ([naam]) belt [verdachte].
NN-man: "Hé, is je weegschaal stuk?"
[verdachte]: "Wat zeg je?"
NN-man: "Is je weegschaal stuk?"
[verdachte]: "Is mijn weegschaal stuk? Nee."
NN-man: "Nou dit is niet zoals het hoort, hoor."
[verdachte]: "Nee?"
NN-man: "Nee, hij was niet helemaal normaal. Maar daar heb ik het de volgende keer wel over."
[verdachte]: "Ja, maar als dat zo is, dan ga ik meteen eh.." (vervolgens praten ze door elkaar heen en is het even niet te verstaan)
NN-man: "Nee, maar het was niet genoeg, dat ken niet."
[verdachte]: "Hallo?
NN-man: "Ja, [naam]."
[verdachte]: "Ja, ik hoor je wel."
NN-man: "Ja neem het even mee in je overweging, want dit ken niet. Dit ken echt niet."
[verdachte]: "Zelfde plek even. Waar ben jij nu?"
NN-man: "Nu ben ik even onderweg. Ik spreek je straks misschien wel even."
[verdachte]: "Oke, geef straks even een belletje, dan maak ik het meteen goed en dan kijken we straks even wat de rest doet."
NN-man: "Ja, dat is goed."
[verdachte]: "Wat jij zegt is altijd goed."
NN-man: "Ja, dit ken echt niet."
[verdachte]: "Ik hoor je, geef straks een belletje als je er bent."
* Tapgesprek 19.04.2008 14: 43: 13 (dossiernummer PL1243/08-026166, pagina 511 ), [verdachte] [verdachte] belt [naam] [getuige]:
[naam] vraagt of [verdachte] vanmiddag bereikbaar is. [naam] zegt van wel. [verdachte] wil het nummer van [naam]. [naam] geeft het nummer [nummer]. [naam] belt [verdachte] vanmiddag. [verdachte] vraagt of [naam] wensen heeft, [naam] zegt: "Ja, hondje." [verdachte] weet het dan, dat is duidelijk. [naam] heeft nog een schoonmaakbeurt van hem tegoed. [verdachte] zegt dat hij onder dit nummer bereikbaar is.
3.3 Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor feit 1, daar zij geen rapport heeft gezien met waaruit blijkt dat de inbeslaggenomen stof cocaïne is. Het voorhanden hebben van cocaïne kan derhalve niet worden bewezen.
Voorts stelt de raadsvrouw met betrekking tot feit 2 dat de ten laste gelegde periode niet kan worden bewezen, daar er geen bewijs voorhanden is voor het feit dat verdachte vanaf 1 oktober 2007 cocaïne verkoopt. Tevens stelt zij de hoeveelheid van de vermeende verhandelde cocaïne aan de orde en voert aan dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte slechts kleine hoeveelheden cocaïne haalde, maximaal 1 gram en niet vaker dan 10 keer.
Ten aanzien van het medeplegen, voert de raadsvrouw aan dat dit niet kan worden bewezen, nu er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte].
Daarnaast wijst de raadsvrouw op de telefoontaps en stelt dat de vrienden en kennissen van verdachte hetzelfde betaalden voor een gram cocaïne als hijzelf. Derhalve had verdachte geen winstoogmerk en kan niet worden gesteld dat hij dealde in cocaïne. Daarbij merkt de raadsvrouw nog op dat de getuigenverklaringen met betrekking tot het kopen van cocaïne niet geheel betrouwbaar zijn, nu deze getuigen zelf ook als verdachte werden aangemerkt. Rekening moet worden gehouden met het feit dat zij in een situatie zaten waarin zij niet geheel in vrijheid hun verklaring hebben afgelegd.
De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat het NFI-rapport aangaande het onderzoek naar de aangetroffen stof bij verdachte, op 17 juli 2008 bij de rechtbank is binnengekomen en dat hieruit blijkt dat het onderzochte materiaal cocaïne bevat. Ook heeft verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard bij zijn aanhouding 2 wikkels cocaïne bij zich te hebben gehad en blijkt uit de voorlopige test ook dat het bij verdachte aangetroffen materiaal vermoedelijk cocaïne betreft. Derhalve kan feit 1 wettig en overtuigend worden bewezen.
Met betrekking tot feit 2 oordeelt de rechtbank dat zij een periode bewezen acht van 1 januari 2008 tot en met 9 mei 2008. Er zijn meerdere getuigenverklaringen en telefoontaps die de handel in cocaïne door verdachte ondersteunen in deze periode. Uit deze verklaringen en taps blijkt dat verdachte cocaïne verkocht aan klanten, mede gelet op de versluierde taal waarin werd gesproken - met name "hondjes", "puppies" en "in de lucht zijn"- en de bijzondere plekken waar werd afgesproken om de cocaïne af te leveren. De rechtbank acht de handel in cocaïne door verdachte wettig en overtuigend bewezen. Overigens is niet aannemelijk geworden dat de getuigen hun verklaringen niet in vrijheid zouden hebben afgelegd en derhalve worden hun verklaringen voor het bewijs gebezigd.
Ten aanzien van het medeplegen van de handel in cocaïne is de rechtbank, samen met de officier van justitie en de raadsvrouw, van mening dat niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdacht[medeverdachte]. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sancties en van overige beslissingen
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het medeplegen van de handel in cocaïne zoals ten laste gelegd in feit 2. De officier van justitie heeft voorts gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit 1 en het ten laste gelegde feit 2, met dien verstande dat zij bewezen acht de handel in cocaïne door verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot en met 9 mei 2008. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie een werkstraf gevorderd voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 17 juli 2008 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank is van oordeel dat er aanleiding is om ten voordele van verdachte enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd. Mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht de rechtbank een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats dan door de officier van justitie is geëist. Verdachte heeft gedurende ruim 5 maanden gehandeld in cocaïne. Echter, niet gesproken kan worden van een drugsdealer met een ruime klantenkring die een duidelijk winstoogmerk had. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte alleen aan bekenden verkocht en dat de frequentie gering was. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is geweest. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het passend een deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Deze voorwaardelijke straf strekt er voorts toe verdachte in de toekomst ervan te weerhouden opnieuw - soortgelijke- strafbare feiten te begaan.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaren, opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 16c, 57 van het Wetboek van Strafrecht
2, 10 van de Opiumwet
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van HONDERDVIERENZEVENTIG (174) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot NEGENTIG (90) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis en gelast de onmiddellijke invrijheidsstelling van verdachte.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg , voorzitter,
mrs. F.F.W. Brouwer en T.A. de Hek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E. Stroink,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 augustus 2008.
Mr. De Hek is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Parketnummer: 15/740431-08
Inzake: [verdachte] blad 9