ECLI:NL:RBHAA:2008:BF1095

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/740290-08
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïneverkoop

Op 16 september 2008 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd ervan beschuldigd gedurende een periode van meer dan zes jaar betrokken te zijn geweest bij de verkoop en distributie van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de drugslijn van zijn overleden broer had voortgezet en uitgebreid. Hij kocht cocaïne in, versneed deze en verpakte het voor verkoop in gebruikershoeveelheden. De verdachte had zelf ook cocaïne verkocht en maakte gebruik van anderen, waaronder familieleden, om de drugshandel te faciliteren. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de verklaringen van medeverdachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, wat resulteerde in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de drugshandel en de risico's die deze activiteiten met zich meebrachten, vooral gezien het feit dat hij jonge kinderen had. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar en legde de gevangenisstraf op, met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/740290-08
Uitspraakdatum: 16 september 2008
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 september 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Amsterdam,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 23 mei 2008 te Heemskerk en/of te Beverwijk en/of te Uitgeest, althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
Feit 2
hij op of omstreeks 23 mei 2008 te Heemskerk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 634,13 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Oordeel van de rechtbank
3.1 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Feit 1
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2002 tot en met 23 mei 2008 te Heemskerk en/of te Beverwijk en/of te Uitgeest, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
hij op 23 mei 2008 te Heemskerk tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 631,96 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen:
• de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
• de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] afgenomen op 23, 24 en 25 mei 2008 en 12 juni 2008 (dossier deel 2 pagina 696 e.v.);
• de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] afgenomen op 9 juni 2008 en 10 juni 2008 (dossier deel 2 pagina 816 e.v.);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [afnemer] d.d. 25 mei 2008 (dossier deel 2 pagina 435 e.v.);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [afnemer 2] d.d. 29 mei 2008 (dossier deel 2 pagina 456 e.v.);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte Dossier proces-verbaal d.d. 27 juni 2008 (dossier deel 1 pagina 104 en 105);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van monsterneming d.d. 3 juni 2008 (dossier deel 1 pagina 423 en 424);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal aangaande uitslag onderzoek NFI d.d. 22 augustus 2008, opgemaakt door J. van Vliet;
• een deskundigenrapport, te weten, een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 28 juli 2008.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
- medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
- medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en met name uit de bespreking aldaar van het vanwege Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 18 augustus 2008 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een lange periode van ruim zes jaar schuldig gemaakt aan het verhandelen van harddrugs, te weten cocaïne. Verdachte heeft tot eind 2004 voor zijn inmiddels overleden broer [broer] gedeald. Vervolgens heeft hij de drugslijn van zijn broer (gedeeltelijk) voortgezet en uitgebreid. Verdachte kocht de cocaïne in, versneed en verpakte het spul voor de verkoop in gebruikershoeveelheden. Verdachte heeft gedurende geruime tijd zelf de cocaïne verkocht, doch maakte daarvoor tevens gebruik van diverse personen waaronder familieleden. Deze personen verkochten al dan niet op structurele basis cocaïne voor verdachte en droegen het grootste gedeelte van de opbrengst af aan verdachte. In opdracht van verdachte regelde diens vrouw veelal zaken bij zijn afwezigheid. Aldus stond verdachte aan het hoofd van een lucratieve permanent bereikbare drugslijn.
De door de verdachte en zijn mededaders verrichte verkoop en aflevering van cocaïne betreffen een delict waardoor wordt bijgedragen aan de verspreiding en het gebruik van cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verdachte uit het oogpunt van winstmaximalisatie versnijdingmiddelen toevoegde aan de reeds versneden cocaïne. Verdachte heeft aldus welbewust gehandeld om er financieel beter van te worden.
De rechtbank neemt verdachte en zijn medeverdachten het gemak waarmee zij zich als familie hebben ingelaten met de handel in cocaïne zeer kwalijk. Dit geldt te meer nu een broer van verdachte in 2004 zou zijn overleden aan de gevolgen van het gebruik van cocaïne. Zo bezien heeft verdachte gehandeld met voorbijgaan aan de – bij hem bekende – risico's die het gebruik van cocaïne met zich meebrengt.
Bij verdachte is in de schuur van zijn woning te Heemskerk een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne aangetroffen. Verdachte bewaarde de cocaïne onder meer in die schuur. Dit is een plek die toegankelijk was voor het gehele gezin. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit – gelet op het feit dat verdachte nog bij hem en zijn vrouw inwonende jonge kinderen had – een uiterst onverantwoorde en gevaarlijke situatie opgeleverd.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat hij ter zake van soortgelijke strafbare feiten niet eerder is veroordeeld.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat slechts een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur kan worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: de artikelen 47 en 57
Opiumwet: de artikelen 2 en10
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom, voorzitter,
mrs. M.J.M. Verpalen en A.E. Patijn, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. M. Valk en C.H.E. Laffrée,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 september 2008.