ECLI:NL:RBHAA:2008:BE9490

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
31 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/4940
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
  • H.R.A. Horring
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bijstandsverlening na beëindiging uitkering wegens vermeend vermogen in het buitenland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 31 juli 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die samen met zijn gezin sinds 19 maart 2001 een bijstandsuitkering ontving, had zijn uitkering zien beëindigen door de gemeente Haarlem op basis van een anonieme melding over mogelijk onroerend goed in Marokko. De voorzieningenrechter oordeelde dat, ondanks het lopende onderzoek naar het vermeende vermogen, er een zwaarwegend belang was bij onverwijlde bijstandsverlening. De rechtbank overwoog dat verzoeker en zijn gezin sinds 1 juli 2007 zonder bijstand zaten en in financiële nood verkeerden, wat de noodzaak voor een voorlopige voorziening onderstreepte. De voorzieningenrechter stelde vast dat de gemeente niet had aangetoond dat verzoeker op korte termijn over het vermeende vermogen kon beschikken, en dat de nieuwe aanvraag om bijstand niet op de juiste wijze was afgewezen. De rechtbank schorste het besluit van de gemeente en verleende bijstand aan verzoeker en zijn gezin, ingaande de datum van indiening van het verzoek. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 4940 WWB
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 juli 2008
in de zaak van:
[naam verzoeker].,
wonende te [woonplaats verzoeker],
verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Attaibi, advocaat te Amsterdam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Op 18 april 2008 heeft verzoeker een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend.
Bij besluit van 19 mei 2008 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 18 juni 2008 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 9 juli 2008 is een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 juli 2008, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M. Attaibi. Verweerder is verschenen bij R. de Vos.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Verzoeker en zijn gezin, bestaande uit de beide echtgenoten en vier ten laste van hen komende kinderen, hebben met ingang van 19 maart 2001 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden ontvangen. Na een anonieme melding heeft verweerder via het Internationaal bureau fraude-informatie het bureau Sociale Zaken van de Nederlandse ambassade in Marokko verzocht een onderzoek in te stellen naar eventueel bezit of vermogen in Marokko. Op 29 mei 2007 heeft het bureau Sociale Zaken van de Nederlandse ambassade in Marokko aan het Internationaal bureau fraude-informatie een rapport uitgebracht. Dit rapport omvat onder meer de bevindingen van een medewerker bij een onderzoek ter plekke en een onderzoek van het ad-hoccomité, met daarbij gevoegd een taxatierapport. Gerapporteerd wordt dat de medewerker van de ambassade door de hoofdbestuurder van het dorp de locatie van de woning van [naam] is uitgelegd, dat een wijkhoofd de medewerker naar het huis heeft vergezeld, en dat een broer van verzoeker, [naam] heeft verklaard dat de woning toebehoort aan zijn broer in Nederland, [naam]. In het opgestelde taxatierapport wordt de waarde van het betreffende onroerend goed geschat op 343.000 Dirham. Dit bedrag komt overeen met ongeveer € 32.000,--. Het onroerend goed staat niet ingeschreven in het kadaster van onroerende goederen in Marokko. Verweerder heeft dit rapport op 3 juli 2007 doorgezonden gekregen. Verweerder heeft op grond van deze onderzoeksgegevens de WWB-uitkering van verzoekers met ingang van 1 juli 2007 beëindigd. Verweerder heeft gesteld dat verzoekers door geen melding te maken van het feit dat zij in Marokko onroerend goed bezitten, hebben gehandeld in strijd met de inlichtingenplicht, neergelegd in artikel 17 WWB.
2.3 Het tegen voormeld besluit ingediende bezwaar heeft verweerder bij besluit van 13 november 2007 ongegrond verklaard.
2.4 De rechtbank heeft, bij uitspraak van 10 april 2008, het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld
dat verweerder het standpunt heeft kunnen innemen dat eisers het bezit van onroerend goed in het buitenland waarvan de waarde meer bedraagt dan het geldende vrij te laten vermogen hebben verzwegen en dat verweerder op die grond terecht het besluit tot beëindiging van de uitkering heeft gehandhaafd. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit hadden eisers de bevindingen niet op overtuigende wijze, met bewijsstukken, weerlegd.
2.5 De rechtbank overweegt voorts dat eiser hangende beroep bij de rechtbank alsnog een aantal stukken heeft ingebracht aan de hand waarvan hij stelt te hebben aangetoond dat de betreffende woning niet tot zijn eigen vermogen gerekend kon worden en dat hij daarover niet redelijkerwijs kon beschikken. Het betreft hier in het bijzonder een zogeheten 'Attestation Administrative" gedateerd 5 december 2007 afkomstig van [instantie]
2.6 Naar het oordeel van de rechtbank vormen de thans aanwezige stukken en de daarop ter zitting gegeven toelichting tenminste aanleiding voor een nader onderzoek. Gelet op die stukken kan niet worden volgehouden dat hetgeen eisers beweren zonder meer onaannemelijk is. Anderszijds kan ook niet zomaar op de inhoud van dit document worden afgegaan. Niet duidelijk is of het hier om een origineel document gaat (en niet om een kopie). Ook is niet buiten twijfel dat sprake is van een voldoende betrouwbaar en valide document. Verweerder heeft de mogelijkheid om door een daartoe speciaal bevoegd orgaan, bijvoorbeeld via de ambassade, de herkomst en inhoud van dit document te laten verifiëren. Bij dat onderzoek kan dan ook worden betrokken de kwestie rond de verschillen in adressering zoals die uit de aanwezige stukken naar voren komt en door verweerder als argument is gehanteerd om deze stukken niet te betrekken bij de beoordeling.
2.7 Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Op 18 april 2008 heeft verzoeker voorts een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend. Verweerder stelt, onder verwijzing naar artikel 4:6, tweede lid, Awb dat verzoeker bij de nieuwe aanvraag geen nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden ten opzichte van de intrekking van de uitkering bij het besluit van 10 juli 2007 heeft vermeld. Op die grond heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en vraagt hangende bezwaar om een voorlopige voorziening te treffen. Betoogd wordt dat het hoger beroep en het eventueel te verrichten onderzoek dusdanig veel tijd in beslag zal nemen dat verzoeker daarop niet kan wachten. Nu ook de nieuwe aanvraag is afgewezen komt verzoeker met zijn gezin in nood. Hij stelt een spoedeisend belang te hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2.8 In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
2.9 Anders dan verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat artikel 4:6 Awb toepassing mist, aangezien de nieuwe aanvraag ziet op een latere datum en verzoeker - na het besluit van 13 november 2007 - de onder 2.5 genoemde stukken heeft overgelegd. Omdat verweerder over deze stukken beschikte, behoefde verzoeker deze niet nog eens in de aanvraag te vermelden of aan te hechten. In zoverre zal het besluit van 19 mei 2008 in de bezwaarprocedure geen stand kunnen houden.
2.10 Naar vaste jurisprudentie ligt het in een geval als het onderhavige, waarin een nieuwe aanvraag na een eerdere beëindiging van bijstandsverlening voorligt, in het algemeen wel op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat zich sedert die beëindiging een relevante wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan, in die zin dat hij thans wel voldoet aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. De vraag is of zich die situatie hier voordoet.
2.11 Ter zitting is gebleken dat verweerder inmiddels aan het Internationaal bureau fraude-informatie heeft verzocht om een nader onderzoek in te stellen. Verweerders gemachtigde heeft aangegeven dat dit bureau op 13 mei 2008 heeft bericht, dat het nog wel enkele maanden kan duren voordat een bezoek ter plaatse wordt afgelegd.
2.12 Verzoeker heeft aangevoerd dat (in dit deel van Marokko) geen kadaster is. De voorzieningenrechter acht het van belang dat komt vast te staan of dat juist is en indien er wel een kadaster is wie daar toegang toe heeft. Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat hij niet weet wat hij nog verder zou kunnen doen ter ondersteuning van zijn stelling dat hij geen (mede)eigenaar is van het huis. De voorzieningenrechter constateert dat verzoeker, gezien de overgelegde giroafschriften en verklaringen, in staat is familieleden te mobiliseren die hem geld ter beschikking stellen. Het bevreemdt dat hij dan geen familieleden of anderen bereid vindt hem te helpen (verdere) duidelijkheid te verschaffen omtrent zijn eventuele aandeel in het huis.
2.13 Uit de beschikbare gegevens komt naar voren dat verzoeker en zijn gezin vanaf 1 juli 2007 zijn verstoken van bijstand en dat zij zijn ondersteund met leningen en hulp van vrienden en familie. Inmiddels is er een huurachterstand en op 20 mei 2008 heeft een gerechtsdeurwaarderskantoor onmiddellijke betaling van de onbetaald gelaten huurpenningen gevorderd, met de mededeling dat zonodig procesmaatregelen zullen worden genomen. Ook blijkt uit de beschikbare gegevens dat meerdere rekeningen (onder andere van de ziektekostenverzekering) onbetaald zijn gebleven. Gelet hierop is duidelijk geworden dat verzoeker en zijn gezin in een moeilijke positie zijn gekomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hier sprake van een zwaarwegend belang bij onverwijlde bijstandsverlening.
2.14 Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat, uitgaande van de situatie dat het vermogen (in de vorm van onroerend goed) in het buitenland aan verzoeker moet worden toegerekend, de vraag rijst of verzoeker die middelen op korte termijn redelijkerwijs geldend kan maken. De voorzieningenrechter wijst hierbij op het bepaalde in de artikelen 31, eerste lid, WWB en 48 WWB. Ook heeft verweerder de mogelijkheid om met toepassing van artikel 52 WWB bij wijze van voorschot bijstand te verlenen in de vorm van een renteloze geldlening, zolang het recht op algemene bijstand (nog) niet is vastgesteld.
2.15 Gelet op de betrokken belangen van beide partijen acht de voorzieningenrechter het aangewezen een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het primaire besluit en toekenning door verweerder aan verzoeker en zijn gezin van bijstand naar de voor hen geldende norm ingaande de datum indiening verzoek (10 juli 2008). De vorm waarin de bijstand wordt verleend laat de voorzieningenrechter ter beoordeling aan verweerder. De voorziening vervalt nadat verweerder de resultaten van dat onderzoek bekend heeft gemaakt.
2.16 Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder als in het dictum aangegeven.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 schorst het primaire besluit van 19 mei 2008;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe ingaande 10 juli 2008;
3.3 de voorlopige voorziening vervalt nadat verweerder de resultaten van dat onderzoek bekend heeft gemaakt;
3.4 veroordeelt het College van burgemeester en wethouders van Haarlem in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,- te betalen door de gemeente Haarlem aan de griffier;
3.5 bepaalt dat de gemeente Haarlem verzoeker het verschuldigde griffierecht ad € 39,- vergoedt aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, en op 31 juli 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.