ECLI:NL:RBHAA:2008:BE8920

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800751-08
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor smokkel van cocaïne met voorwaardelijk opzet

In deze zaak heeft de Meervoudige Strafkamer van de Rechtbank Haarlem op 23 juli 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De verdachte, geboren op een onbekende datum en thans gedetineerd in PI Overijssel, had op 21 april 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, ongeveer 2941,5 gram cocaïne in haar bagage verborgen in 23 kleerhangers. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, omdat de verdachte op de hoogte was van de risico's van het smokkelen van drugs en bewust de kans had aanvaard dat er verdovende middelen in de kleerhangers verborgen konden zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft verklaard dat zij de kleerhangers op verzoek van een vriend had meegenomen en dat zij hiervoor een vergoeding van 200 euro zou ontvangen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte, door zonder nader onderzoek de kleerhangers mee te nemen, welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij drugs zou invoeren.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 443 dagen, rekening houdend met de Wet voorwaardelijke invrijheidsstelling. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen instapkaart en claimtag bevolen, omdat deze voorwerpen zijn gebruikt bij het begaan van het strafbare feit. De uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, voorzitter, en mrs. A.M. Koolen-Zwijnenburg en J.N.A. Jolink, rechters, in aanwezigheid van griffier J.A. Huismans.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800751-08
Uitspraakdatum: 23 juli 2008
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 09 juli 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Overijssel, PIV Zwolle.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 21 april 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2941,5 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
zij op 21 april 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2.941,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
• de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, waarin zij onder meer - zakelijk weergegeven - heeft verklaard: Een vriend van mij, genaamd [de man], heeft mij toen ik op de Dominicaanse Republiek was gevraagd om de kleerhangers mee te nemen voor zijn vrouw. Ik zou daarvoor ongeveer 200,- euro krijgen. Ik weet dat er van alle kanten drugs worden gesmokkeld;
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 21 april 2008, inhoudende dat verdachte op maandag 21 april 2008 Nederland is binnengekomen vanuit Puerto Plata, Dominicaanse Republiek. Bij de douanecontrole werden in haar ruimbagage kleerhangers aangetroffen die bij de x-ray scan een afwijkend beeld vertoonden. Verbalisanten hebben met een fretboortje een gaatje in een van de hangers gemaakt en zagen dat een witte stof aan het boortje bleef kleven, welke qua kleur en samenstelling geleekt op cocaïne. De voorlopig test van de stof leverde een positieve kleurreactie op;
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van verdachte d.d. 21 april 2008, inhoudende onder meer dat in de bagage van verdachte 23 kleerhangers zaten met daarin een stof met een totaal gewicht van netto 2.941,5 gram. Er zijn 3 representatieve monsters van die stof onder nummers 08-030055 A t/m C gezonden naar het douanelaboratorium te Amsterdam;
• het deskundigenrapport van het Douanelaboratorium te Amsterdam d.d. 24 april 2008 met als kenmerk 4497 X 08, inhoudende dat het materiaal 08-030055 A t/m C cocaïne bevat. Cocaïne is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet..
3.3 Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet had op de invoer van verdovende middelen. Zij wist niet dat er cocaïne in de kleerhangers zat. Verdachte heeft de hangers op verzoek van een vriend meegenomen naar Nederland en heeft daar niets achter gezocht. Zij hoefde hier ook niets achter te zoeken zodat ook van voorwaardelijk opzet geen sprake is. De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte heeft verklaard dat zij de 23 kleerhangers op verzoek van een vriend van haar heeft meegenomen naar Nederland. Zij zou hiervoor ongeveer 200,- euro krijgen. Verder heeft zij verklaard dat zij weet dat er van alle kanten verdovende middelen worden gesmokkeld. Door zonder nader onderzoek over te gaan tot het - tegen betaling - vervoeren van een opvallend groot aantal alledaagse gebruiksvoorwerpen die in Nederland ruimschoots verkrijgbaar zijn, vanuit een land waarvan verdachte weet dat er regelmatig cocaïne wordt gesmokkeld, heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat in de kleerhangers verdovende middelen waren verborgen – zoals ook het geval bleek te zijn – en dat zij deze binnen het grondgebied van Nederland zou brengen. Verdachte heeft aldus die kans bewust op de koop toegenomen, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat uit het proces-verbaal verdovende middelen onvoldoende blijkt of de monsters zijn genomen uit meerdere hangers of slechts uit een hanger, zodat niet kan worden vastgesteld dat de aangetroffen stof uit alle hangers cocaïne betreft, overweegt de rechtbank dat in genoemd proces-verbaal staat dat drie representatieve monsters zijn genomen. De rechtbank zal het verweer dan ook verwerpen.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie(s) en van overige beslissingen
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie verbeurdverklaring gevorderd van de in beslag genomen instapkaart en claimtag.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2.941,50 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden gevorderd. Deze eis is in overeenstemming met de door de rechtbank vastgestelde oriëntatiepunten die in vergelijkbare gevallen worden gehanteerd. De rechtbank is echter van mening dat de officier van justitie met deze strafeis in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met de per 1 juli 2008 inwerking getreden Wet voorwaardelijke invrijheidstelling (Stb.2007,500). Blijkens de memorie van toelichting bij deze wet is het niet de bedoeling van de wetgever geweest dat de invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling een verhoging met zich brengt van de tijd die veroordeelden daadwerkelijk in detentie verblijven. De rechtbank zal verdachte derhalve een straf opleggen die volgens de oriëntatiepunten van deze rechtbank passend is bij een hoeveelheid van 2.941,50 gram cocaïne maar waarbij wel rekening is gehouden met de tijd die verdachte daadwerkelijk in detentie had moeten doorbrengen in het geval de straf ten uitvoer was gelegd met toepassing van de regeling van de vervroegde invrijheidstelling. Om die reden zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om de op te leggen straf te matigen.
6.3 Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een instapkaart en een claimtag, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 443 (vierhonderddrieënveertig) dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
– een instapkaart Martinair;
– een claimtag.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.F.W. Brouwer, voorzitter,
mrs. A.M. Koolen-Zwijnenburg en J.N.A. Jolink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 juli 2008.
Mr. Jolink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.