ECLI:NL:RBHAA:2008:BE8882

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
391075 VV EXPL 08-73
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.M. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Concurrentiebeding en voorlopige voorziening in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 19 augustus 2008, hebben eisers [eiser] en [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] met betrekking tot een concurrentiebeding. De eisers, die in dienst waren bij [gedaagde], hebben hun arbeidsovereenkomsten per 1 juli 2008 beëindigd en zijn vervolgens in dienst getreden bij [belanghebbende]. Gedaagde vorderde een voorlopige voorziening om het concurrentiebeding te handhaven, dat hen verbiedt om gedurende een jaar na beëindiging van hun dienstverband werkzaamheden te verrichten voor een concurrent in de regio Zaanstad.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de concurrentiestrijd tussen [gedaagde] en [belanghebbende] hevig is, waarbij [belanghebbende] klanten van [gedaagde] heeft benaderd. De rechter oordeelde dat de werkzaamheden van eisers voor [belanghebbende] in strijd zijn met het concurrentiebeding, dat hen verbiedt om in de regio Zaanstad te werken voor een concurrent. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de onduidelijkheid in de formulering van het concurrentiebeding niet voldoende reden is om het beding terzijde te stellen.

De rechter heeft de vorderingen van gedaagde in reconventie gedeeltelijk toegewezen, met inachtneming van een dwangsom voor overtreding van het concurrentiebeding. De vorderingen van eisers in conventie zijn afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van eisers, die als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zijn aangemerkt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton Locatie Zaandam
zaak/rolnr.: 391075 VV EXPL 08-73
datum uitspraak: 19 augustus 2008
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eisers]
te [adres]
eisende partij
hierna te noemen [eiser] en [eiser]
gemachtigde mr. L. Bijl
tegen
[gedaagde]
te [adres]
gedaagde partij
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. F.R. Duijn.
De procedure
Op gronden zoals in de dagvaarding vermeld hebben [eiser] en [eiser] een vordering ingesteld tegen [gedaagde] strekkende tot het verkrijgen van een onmiddellijke voorziening bij voorraad (vordering in conventie).
Op deze terechtzitting heeft [gedaagde] geconcludeerd voor antwoord. Dit antwoord houdt een, vooraf deugdelijk aangekondigde, zelfstandige tegenvordering in, eveneens strekkende tot het verkrijgen van een onmiddellijke voorziening bij voorraad (vordering in reconventie).
Daarna hebben partijen hun respectieve standpunten nader toegelicht.
De gemachtigden van partijen hebben zich daarbij bediend van pleitnotities.
De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen. Deze aantekeningen worden zo nodig in de vorm van een proces-verbaal uitgewerkt.
Tenslotte is de uitspraak van dit vonnis op vandaag bepaald, te 14.00 uur.
De vorderingen.
[eiser] en [eiser] vorderen als onmiddellijke voorziening bij voorraad dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. het concurrentiebeding -voor zover van toepassing- primair volledig buiten werking zal stellen, althans schorsen, althans matigen, dan wel het concurrentiebeding -voor zover van toepassing- in geografische zin zal beperken tot de Zaanstreek;
B. de boete verbonden aan het concurrentiebeding -voor zover van toepassing- zal matigen tot nihil, althans tot een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
C. voor zover het concurrentiebeding van toepassing is en zal blijven gehandhaafd [gedaagde] zal veroordelen bij wijze van voorschot op de schadevergoeding aan [eiser] en [eiser] te betalen de somma van € 1.680,69 respectievelijk
€ 1.869,01 netto, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, voor elke maand dat [eiser] en [eiser] na 1 juli 2008 geacht worden aan het concurrentiebeding gebonden te zijn;
D. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
[gedaagde] vordert als onmiddellijke voorziening bij voorraad dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. [eiser] en [eiser] zal verbieden om (de kantonrechter leest) vanaf 72 uur na betekening van dit vonnis in strijd te handelen met het non-concurrentiebeding als bedoeld in artikel 12 (voor [eiser]) en artikel 13 (voor [eiser]) van de respectieve arbeidsovereenkomsten, alsmede (zoals de kantonrechter leest) [eiser] en [eiser] zal verbieden om binnen 1 jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst werkzaam-heden te verrichten in strijd met de voornoemde non-concurrentiebedingen voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [belanghebbende] gevestigd aan de [adres] één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 2.500,-- per gebeurtenis en € 500,-- per dag dat [eiser] en [eiser] nalatig blijven om aan deze veroordeling te voldoen, vermeerderd met wettelijke rente;
B. [eiser] en [eiser] zal veroordelen om binnen 72 (de kantonrechter leest) uur na betekening van dit vonnis ieder voor zich aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 10.000,-- bruto, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, bij wijze van voorschot (de kantonrechter leest) op reeds door [eiser] en [eiser] verbeurde boetes;
C. [eiser] en [eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
De verweren
De verweren over en weer strekken tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de respectieve vorderingen.
De feiten
In deze procedure zijn de volgende feiten vooralsnog voldoende komen vast te staan omdat deze niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist zijn gebleven.
1. [eiser] en [eiser] zijn op respectievelijk 1 juni en 1 februari 2006 op arbeidsovereenkomst bij [gedaagde] in dienst getreden, respectievelijk in de functie van projectmanager/systeembeheerder en technisch medewerker buitendienst.
2. [gedaagde] houdt zich bezig met telecommunicatieservice en het beheren van computernetwerken in de breedste zin van het woord. In het kader van deze laatste bedrijvigheid, waarom het in deze procedure gaat, wordt online hulp verleend aan klanten in nood, waarbij met behulp van een speciaal (en kostbaar) programma (Kaseya) direct kan worden ‘ingebroken’ op het netwerk van de klant. [eiser] was bij [gedaagde] meer in het bijzonder, althans onder meer, belast met het verlenen van deze online hulp, waarvoor hij op kosten van [gedaagde] een specifieke opleiding had gevolgd.
3. In artikel 12 (voor [eiser]) en artikel 13 (voor [eiser]) van de relevante arbeidscontracten is een non-concurrentiebeding opgenomen, op overtreding waarvan een boete gesteld van € 1.000,-- per dag. Dit beding luidt als volgt:
Het is de werknemer verboden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever gedurende 1 jaren na het eindigen van de arbeidsovereenkomst in de regio, waarin hij gedurende laatste jaren van de vervulling van zijn functie werkzaam is geweest, direct of indirect in dienst te treden of op enigerlei wijze werkzaamheden te verrichten voor een onderneming die gelijke of gelijksoortige producten vervaardigt, aanbiedt of verhandelt, of die gelijke diensten verleent als werkgever doet, of voor eigen rekening gelijke of gelijksoortige werkzaamheden te verrichten.
4. De hiervoor bedoelde arbeidsovereenkomsten zijn per 1 juli 2008 rechtsgeldig beëindigd. Vervolgens zijn [eiser] en [eiser] (onmiddellijk) in dienst getreden bij [belanghebbende] te [adres] (verder te noemen [belanghebbende]). [belanghebbende] houdt zich eveneens bezig met het beheren van netwerken, waarbij eveneens gebruik wordt gemaakt van het hiervoor onder 2. bedoelde Kaseya systeem. [eiser] is bij [belanghebbende] weer online hulp gaan verlenen, zoals voorheen bij [gedaagde].
5. [gedaagde] en [eiser], die in een felle concurrentiestrijd verwikkeld zijn, bedienen beiden zowel klanten in de Zaanstreek als in Waterland (in het bijzonder [adres]). [belanghebbende] heeft klanten van [gedaagde] benaderd om naar haar over te stappen. [eiser] en [eiser] hebben zowel voor als na hun overstap naar [belanghebbende] klanten bediend in beide gebieden.
6. De concurrentiestrijd tussen [gedaagde] en [belanghebbende] uit zich verder in de omstandigheid dat [belanghebbende] inmiddels 3 van de 4 werknemers van [gedaagde] (buiten de directie en hun vrouw om) heeft ‘overgenomen’, terwijl de 4e en laatste werknemer inmiddels heeft aangekondigd eveneens te willen overstappen. [gedaagde] is hierdoor in acute problemen geraakt, omdat het niet stante pede kan voorzien in vervanging.
De beoordeling van het geschil
Voorop gesteld moet worden dat zowel de vordering in conventie als die in reconventie, zoals ter terechtzitting is gebleken, geheel en al worden ingegeven door de wens om vooralsnog duidelijkheid te verkrijgen over de toelaatbaarheid van de door [eiser] en [eiser] voor [belanghebbende] verrichte werkzaamheden in het kader van het tussen partijen gesloten non-concurrentiebeding. De vorderingen zijn wat dat betreft voldoende spoedeisend. De kantonrechter zal zich in dit vonnis daartoe dan ook beperken en niet ingaan op de vraag wat daarnaast wellicht nog wel of niet toelaatbaar is te achten.
Waar het in deze procedure dus op aankomt is, of met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat het tussen partijen gesloten non-concurrentiebeding in de weg staat aan deze voor [belanghebbende] verrichte werkzaamheden en zo ja, of er voldoende grond bestaat om aan te nemen dat dit beding alsdan op de voet van het bepaalde in artikel 7.653 lid 2 BW in aanmerking komt voor gehele of gedeeltelijke vernietiging, dan wel dat [eiser] en/of [eiser] ter zake aanspraak zouden kunnen maken op een vergoeding, zoals bedoeld in het vierde lid van laatstgenoemd wetsartikel.
Daarover wordt het volgende overwogen.
Dat de werkzaamheden van [eiser] en [eiser] voor [belanghebbende] op zichzelf inhoudelijk in strijd komen met het concurrentieverbod lijdt geen redelijke twijfel. [gedaagde] is door de agressieve marketing door [belanghebbende] figuurlijk in een hoek gedrongen en haar voortbestaan staat, zoals moet worden gevreesd, daardoor op het spel. Dat [eiser] en [eiser] uitgerekend voor [belanghebbende] (ongeveer) dezelfde werkzaamheden zijn gaan verrichten als voorheen voor [gedaagde], kan daar niet van los worden gezien. Hun overstap maakt onderdeel uit van de heftige concurrentie-strijd, zoals zij hebben begrepen of moeten begrijpen. Dat was nu juist niet de bedoeling.
Voor wat betreft de territoriale gelding van dat beding, zoals geformuleerd in de arbeids-overeenkomsten, heeft het volgende te gelden. Aan [eiser] en [eiser] moet worden toegegeven, dat het betreffende beding wat dat betreft duidelijker geformuleerd had kunnen worden, meer in het bijzonder door ‘de regio’ waarvoor het geldt geografisch precies te omschrijven. Deze tekstuele onduidelijkheid is op zichzelf echter nog geen reden om dat beding terzijde te stellen, dan wel in het voordeel van [eiser] en [eiser] uit te leggen. Ook bij de uitleg van een dergelijk beding in een arbeidsovereenkomst heeft immers te gelden, dat beslissend is hetgeen partijen dienaangaande in redelijkheid hebben begrepen en van elkaar mochten verwachten (parafasering van de Haviltexformule).
Welnu, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter hebben partijen over en weer in redelijkheid moeten begrijpen, dat [eiser] en [eiser] na ommekomst van de arbeids-overeenkomst met [gedaagde] gedurende de duur van een jaar geen werkzaamheden voor een concurrent mochten verrichten in de directe omgeving van Zaanstad, waar zij voor [gedaagde] klanten bedienden, door hen kortheidshalve aangeduid als ‘de regio’, noch bij een aldaar gevestigde concurrent in dienst mochten treden. Dat partijen zich toen hebben beziggehouden met de precieze geografische grenzen van die ‘regio’, blijkt uit niets, laat staan dat zij toen aantoonbaar gedacht hebben aan bestuursrechtelijke en/of culturele regioverbanden, zoals die van de Zaanstreek en van Waterland. Het heeft dan ook weinig zin zich achteraf zich te verliezen in een discussie over de vraag, of de regio Zaanstreek-Waterland als één regio is aan te merken, dan wel of de regio Waterland wat dat betreft als afzonderlijke regio moet worden aangemerkt. Waar het op neerkomt is dat Purmerend ontegenzeggelijk vlakbij Zaanstad ligt, dat daar klanten van [gedaagde] werden en worden bediend en dat die gemeente daarom zonder redelijke twijfel binnen de door partijen bedoelde ‘regio’ valt.
Daarmee is met voldoende zekerheid komen vast te staan dat [eiser] en [eiser], door bij [belanghebbende] in [adres] te werken, het voor hen geldende concurrentiebeding overtreden.
Voor een gehele of gedeeltelijke schorsing/beperking van het non-concurrentiebeding ziet de kantonrechter vooralsnog geen goede reden. [eiser] en [eiser] zijn willens en wetens in dienst getreden bij een concurrent van [gedaagde], terwijl zij, zoals mag worden aangenomen, binnen de kortste keren elders passende arbeid kunnen vinden, nu er een groot tekort bestaat aan werknemers zoals zij. Het in conventie onder C. gevorderde moet op dezelfde grond worden afgewezen.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het gevorderde in reconventie onder A. met inachtneming van het voorgaande kan worden toegewezen, met matiging en maximering van de dwangsom, alles zoals hierna bij de beslissing te bepalen.
Het in reconventie onder B. gevorderde zal niet bij wijze van voorlopige voorziening mogen worden toegewezen, omdat de vordering wat dat betreft onvoldoende spoedeisend is, terwijl evenmin voldoende duidelijkheid bestaat over de vraag of er aanleiding zal blijken te bestaan tot matiging van deze boetes. Omgekeerd bestaat er evenmin aanleiding om de betreffende boetes in het kader van de onderhavige voorziening te matigen, zoals in conventie onder B. gevorderd, al was het maar omdat de voorzieningenrechter dat niet mag. Daarvoor worden partijen derhalve verwezen naar de bodemprocedure.
Samenvattend is de vordering in reconventie in beperkte mate toewijsbaar en is de vordering in conventie in het geheel niet toewijsbaar.
Gelet op de uitkomst dienen [eiser] en [eiser] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing
In conventie en in reconventie.
[eiser] en [eiser] worden ieder voor zich verboden om gedurende een tijdvak van een jaar na het einde van hun arbeidsovereenkomst met [gedaagde] werkzaamheden te verrichten voor [belanghebbende] gevestigd aan de [adres] [adres], één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag of gebeurtenis dat door (een van) hen in strijd met dit verbod wordt gehandeld, te verbeuren door degene of degenen die in overtreding is/zijn, met een maximum van € 50.000,-- per persoon, welk verbod ingaat 72 uur na betekening van dit vonnis.
De vorderingen worden voor het overige over en weer afgewezen.
[eiser] en [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten, welke aan de zijde van [gedaagde] tot op heden worden begroot op € 800,-- wegens salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Visser, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 augustus 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.