ECLI:NL:RBHAA:2008:BE8704

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/700333-08
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G.K. Schoep
  • R.E.A. Toeter
  • J.M. van Santen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onzorgvuldig opsporingsonderzoek in drugszaken

In deze zaak heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Haarlem op 19 augustus 2008 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 4 mei 2008 in Volendam werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het bezit van ongeveer 9,24 gram cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Tijdens de openbare terechtzitting op 5 augustus 2008 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De rechtbank oordeelde dat er ernstige tekortkomingen waren in het opsporingsonderzoek. De verbalisanten hadden de verdachte gezien met een buideltas en hadden kennis van zijn eerdere betrokkenheid bij drugshandel. Toen de verdachte werd aangesproken, vluchtte hij, wat leidde tot zijn aanhouding. Tijdens de aanhouding viel er een wikkel uit zijn kleding, en in de omgeving werd een tasje met 14 wikkels aangetroffen. Echter, het was niet duidelijk of de wikkel die uit de kleding viel daadwerkelijk cocaïne bevatte, aangezien uit onderzoek bleek dat een van de wikkels lidocaïne bevatte en niet kon worden vastgesteld of de wikkel die op straat was aangetroffen, de wikkel was die uit de kleding viel. De rechtbank concludeerde dat de fouten in het opsporingsonderzoek, zoals het onzorgvuldig veiligstellen van het materiaal, niet konden worden hersteld met aanvullend onderzoek. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij in het bezit was van cocaïne. De rechtbank verklaarde dat de verdachte niet schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten en sprak hem vrij.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700333-08
Uitspraakdatum: 19 augustus 2008
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 augustus 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
verblijvende op [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 04 mei 2008 te Volendam, gemeente Edam-Volendam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 9,24 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Oordeel van de rechtbank
3.1. Bewijsverweer
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat verdachte ten onrechte als verdachte is aangemerkt en derhalve niet aan een onderzoek mocht worden onderworpen op grond van de Opiumwet. De vruchten van dit onderzoek mogen niet voor het bewijs worden gebruikt met het gevolg dat er onvoldoende bewijs overblijft en verdachte dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het navolgende.
Verbalisanten zagen verdachte op 4 mei 2008 rond middernacht lopen met een buideltas in het centrum van Volendam. Aan verbalisanten was ambtshalve bekend dat verdachte handelt in cocaïne en XTC-pillen en één van hen had onlangs een dossier over hem opgemaakt, omdat een dealer had verklaard dat verdachte hem had voorzien van een voorraad harddrugs.
Één van de verbalisanten sprak verdachte aan waarop deze weg sprintte. Verbalisanten hebben onmiddellijk de achtervolging ingezet. Even later zagen ze verdachte weer lopen waarop de verbalisanten verdachte hebben aangehouden en hebben geprobeerd hem aan een onderzoek te onderwerpen. Op het moment van aanhouding was er, gelet op voormelde bij de verbalisanten aanwezige wetenschap omtrent zijn dealerschap, vorenbedoelde verklaring van een dealer en de constatering dat verdachte, toen hij door de verbalisanten werd aangesproken, wegrende, voldoende verdenking tegen verdachte om zijn aanhouding en het onderzoek in het kader van de Opiumwet te rechtvaardigen.
3.2 Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd. De rechtbank is tot dat oordeel gekomen op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte is na het aanspreken en voor zijn aanhouding tijdens zijn vlucht voor de politie enkele ogenblikken aan het zicht van de hem achtervolgende verbalisanten onttrokken geweest. Na de aanhouding van verdachte vindt er een worsteling plaats tussen verdachte en de verbalisanten, waarbij door één verbalisant wordt gezien dat er een wikkel uit de kleding van verdachte valt. Even later wordt er een onderzoek in de omgeving ingesteld waarbij in een steeg een tasje wordt aangetroffen met daarin 14 wikkels. De op straat aangetroffen wikkel wordt bij de 14 wikkels uit het tasje gevoegd. De wikkels hebben alle dezelfde opdruk. De verbalisanten hebben niet gezien of verdachte het tasje in die steeg heeft achtergelaten en of verdachte daadwerkelijk in de bewuste steeg is geweest.
Uit onderzoek blijkt dat 1 van de 15 wikkels leeg is. Vervolgens worden twee wikkels naar het NFI gestuurd, waar uit onderzoek blijkt dat slechts één van de twee wikkels cocaïne bevat.
Voorts is er onder verdachte een bolletje met daarin een op cocaïne gelijkende stof aangetroffen, waarvan niet is gebleken dat de inhoud van dit bolletje op de aanwezigheid van cocaïne is onderzocht.
Nu alle wikkels bij elkaar zijn gevoegd is niet vast te stellen of de lege wikkel de wikkel was die op straat is aangetroffen na de worsteling of een wikkel was die in het tasje zat. Dat zelfde geldt voor de wikkel waarin bij onderzoek door het NFI geen cocaïne is aangetroffen, maar lidocaïne. Daarmee is niet vastgesteld kunnen worden dat de uit de kleding van verdachte gevallen wikkel cocaïne bevatte. Evenmin is vastgesteld dat het bolletje met daarin een op cocaïne gelijkende stof inderdaad cocaïne bevatte.
Naar het oordeel van de rechtbank is, nu verbalisanten verdachte enkele ogenblikken uit het oog zijn verloren, onvoldoende vast komen te staan dat het in de steeg aangetroffen tasje daar door verdachte is achtergelaten. De omstandigheid dat verdachte zich tijdens het verhoor heeft laten ontvallen dat hij niets weet van het zwarte tasje en het gegeven dat de opdruk van de wikkel, die uit zijn kleding viel, dezelfde is als de opdruk op de wikkels in het tasje maken dat niet anders.
Bij deze stand van zaken kan - mede als gevolg van de bij de opsporing gemaakte fouten, zoals het onzorgvuldig veilig stellen van het aangetroffen materiaal en het onderzoek daarvan - het aan de verdachte ten laste gelegde feit niet bewezen worden.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat met aanvullend onderzoek de bij de opsporing gemaakte fouten kunnen worden hersteld.
De rechtbank zal verdachte - die overigens zijn vrijheidsbeneming in het kader van de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis in overwegende mate aan zijn eigen gedragingen te danken heeft gehad - daarom vrijspreken van het hem ten laste gelegde feit.
4. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
5. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.K. Schoep, voorzitter,
mr. R.E.A. Toeter en mr. J.M. van Santen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Hermans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 augustus 2008.
Mr. Schoep is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.