ECLI:NL:RBHAA:2008:BE8699

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/710008-08
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.E.A. Toeter
  • J.M. van Santen
  • G.K. Schoep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag van vrachtwagenchauffeur

Dit vonnis betreft een strafzaak tegen een verdachte die op 24 oktober 2007 in Haarlem als bestuurder van een vrachtauto betrokken was bij een verkeersongeval waarbij een fietser om het leven kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft bij het rechtsaf slaan niet voldoende oplettendheid en voorzichtigheid betracht, waardoor hij de fietser, die zich rechts naast hem bevond, niet voor liet gaan. Dit leidde tot een aanrijding waarbij de fietser, genaamd [slachtoffer], overleed. De rechtbank oordeelt dat het naar rechts afslaan een bijzondere verkeersmanoeuvre is die extra voorzichtigheid vereist, vooral gezien de bekendheid met de risico's van aanrijdingen tussen vrachtauto's en fietsers. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij een ander wordt gedood. De verdachte is veroordeeld tot het verrichten van 120 uren taakstraf, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. De rechtbank heeft ook een proeftijd van twee jaar vastgesteld, waarin de tenuitvoerlegging van de straf kan worden gelast indien de verdachte zich aan een strafbaar feit schuldig maakt. De uitspraak is gedaan op 19 augustus 2008, na een openbare terechtzitting op 5 augustus 2008.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710008-08
Uitspraakdatum: 19 augustus 2008
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 augustus 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 oktober 2007 te Haarlem als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, de Leidsevaart, naderende de kruising of splisting met de Emmabrug/Emmaplein, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden, immers heeft hij, terwijl de spiegels aan de rechter zijde van zijn motorrijuig niet voldeden aan het gestelde in artikel 5.3.45/45a van het Voertuigreglement (m.n. de breedtespiegel), waardoor zich rechts naast het motorrijtuig een gedeelte van het grondvlak (wegdek) bevond welk niet middels enige spiegel door de bestuurder kon worden waargenomen, bij het naar rechts afslaan, teneinde de Emmabrug op te rijden, een bestuurster van een voertuig (fiets), die zich op dezelfde weg naast, althans rechts dicht achter hem bevond, niet voor laten gaan, waarna of (mede) waardoor een aanrijding en/of overrijding onstond tussen dat door hem bestuurde motorrijtuig en die fiets en/of de bestuurster daarvan, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Oordeel van de rechtbank
3.1. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 24 oktober 2007 te Haarlem als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een vrachtauto, daarmede rijdende over de weg, de Leidsevaart, naderende de kruising met de Emmabrug en het Emmaplein, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden, immers heeft hij bij het naar rechts afslaan teneinde de Emmabrug op te rijden, een bestuurster van een voertuig, te weten een fiets, die zich op dezelfde weg rechts naast, althans rechts dicht achter hem bevond, niet voor laten gaan, waarna en mede waardoor een aanrijding en overrijding ontstond tussen dat door hem bestuurde motorrijtuig en die fiets en de bestuurster daarvan, waardoor de bestuurster van die fiets, genaamd [slachtoffer], werd gedood.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
• de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
• het verslag betreffende een niet natuurlijke dood, opgemaakt door de lijkschouwer van de gemeente Haarlem, [arts] d.d. 24 oktober 2007 (dossierpagina 6);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verkeersongevalsanalyse d.d. 17 december 2007;
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 25 oktober 2007 (dossierpagina 53);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 6 november 2007 (dossierpagina 62).
3.3 Bewijsoverweging
De rechtbank gaat er op grond van de verklaringen van verdachte en van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] vanuit dat het slachtoffer, [slachtoffer], niet rechts naast zijn vrachtauto stilstond, maar hem rijdende over het naast de rijbaan van de Leidsevaart gelegen fietspad van achteren naderde op het moment dat hij een begin maakte met het afslaan naar rechts.
Voorts gaat de rechtbank er op grond van het proces-verbaal van verkeersongevals-analyse vanuit dat verdachte in elk geval een gedeelte van een zich naast zijn vrachtauto bevindende persoon voortdurend kon waarnemen, hetgeen in overeenstemming is met de eigen verklaring van verdachte dat hij voortdurend zicht heeft gehad op het rechts naast hem gelegen fietspad naast de rijbaan van de Leidsevaart.
Nu om die redenen een eventuele onjuiste afstelling van de spiegels die uitzicht bieden op het weggedeelte rechts naast de vrachtauto van verdachte, geen rol van betekenis kan hebben gespeeld bij het ontstaan van het ongeval, zal de rechtbank ook niet ingaan op hetgeen de raadsman van verdachte daaromtrent heeft aangevoerd.
Bij de beoordeling van het aan verdachte te maken verwijt stelt de rechtbank voorop dat het naar rechts afslaan op een weg, een bijzondere verkeersmanoeuvre is die – in verband met de aan de verkeersdeelnemers die op diezelfde weg rechtdoor gaan te verlenen vrije doorgang – noopt tot bijzondere voorzichtigheid en oplettendheid. Dat geldt – in aanmerking genomen dat van algemene bekendheid is dat aanrijdingen tussen vrachtauto’s en fietsers of voetgangers in die situatie vaak tot de dood of zwaar lichamelijk letsel van die fietsers of voetgangers leiden - temeer, wanneer die rechtsafslaande verkeersdeelnemer de bestuurder is van een vrachtauto, zoals verdachte.
Uitgaande van hetgeen hiervoor is vooropgesteld, zal de rechtbank hebben te beoordelen of verdachte in aanmerkelijke mate tekort geschoten is ten opzichte van de voorzichtigheid en de oplettendheid die van de gemiddeld voorzichtige en oplettende vrachtwagenchauffeur mag worden verlangd in de situatie, waarin verdachte zich bevond. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte werd op de plaats van het ongeval geconfronteerd met een gecompliceerde verkeerssituatie tengevolge van de werkzaamheden die plaatsvonden op het - gezien zijn rijrichting - rechter weggedeelte van de voor hem rechts gelegen Emmabrug. Verdachte heeft verklaard dat hij bekend was met deze gecompliceerde verkeerssituatie. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij in verband met deze verkeerssituatie dacht oogcontact te hebben met de kraanmachinist die op die brug werkzaam was en dat hij heeft gelet op een fietsster - naar de rechtbank begrijpt de getuige [getuige 1] - die op het - gezien zijn rijrichting - voor hem linkerweggedeelte van die brug stond te wachten.
Verdachte heeft daarbij noch voor hij zijn manoeuvre naar rechts inzette noch tijdens die manoeuvre het slachtoffer dat hem van achteren over het fietspad van dezelfde weg als waarop hij reed, naderde en dat – gelet op het verloop van het fietspad en de zichtbaarheid van het verkeer daarop – voor hem voldoende waarneembaar moet zijn geweest, opgemerkt, terwijl hij dat behoorde te doen.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte in aanmerkelijke mate tekort geschoten is in de voorzichtigheid en oplettendheid die van hem mocht worden verlangd.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sancties
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur, bij niet tijdig of behoorlijk verrichten daarvan te vervangen door 90 dagen hechtenis. Daarnaast heeft zij gerekwireerd tot oplegging van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden.
Hoofdstraf en bijkomende straf
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een vrachtwagen bij het naar rechts afslaan aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend een hem achterop rijdende bestuurster van een fiets over het hoofd gezien, tengevolge waarvan zij door de door hem bestuurde vrachtauto is overreden en ter plaatse is overleden. Daardoor is onherstelbaar leed toegebracht aan haar nabestaanden. Anderzijds is volstrekt duidelijk dat verdachte een dergelijk ongeval niet heeft gewild. De rechtbank is ter terechtzitting gebleken dat verdachte ook zeer gebukt gaat onder het door hem veroorzaakte leed. Verdachte is - naar blijkt uit de hem betreffende gegevens uit het justitieel documentatieregister - niet eerder voor verkeersdelicten veroordeeld. Verdachte heeft thuis de zorg over een ernstig geïnvalideerde vrouw en zou door een ontzegging van de rijbevoegdheid in onvoorwaardelijke vorm ernstig beperkt worden in de zorg voor zijn echtgenote. Om die redenen is de rechtbank - in het licht van de mate van ernst van het hem gemaakte verwijt - van oordeel dat verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren moet worden opgelegd alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te noemen duur.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht,
artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van honderdtwintig (120) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door zestig (60) dagen hechtenis.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van zes (6) maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.E.A. Toeter, voorzitter,
mr. J.M. van Santen en mr. G.K. Schoep, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Hermans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 augustus 2008.
Mr. Schoep is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.