ECLI:NL:RBHAA:2008:BD6788
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - meervoudig
- M.H.L.C. Bijvoet
- M.J.A. Plaisier
- R. van der Heijden
- Rechtspraak.nl
Invoer van cocaïne en de toepassing van de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling
In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 8 juli 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in 1987 in Roemenië en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne in Nederland op 17 maart 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan, op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de verdachte en proces-verbaal van de douane.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de wetswijzigingen die op 1 juli 2008 in werking zijn getreden, die de voorwaarden voor vervroegde invrijheidstelling hebben aangepast. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe wetgeving zou kunnen leiden tot langere detentieperiodes voor veroordeelden, en dat dit onwenselijk was. Daarom heeft de rechtbank besloten om de straf te matigen tot acht maanden en twintig dagen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit.
De rechtbank heeft ook beslist dat de in beslag genomen cocaïne en het verpakkingsmateriaal aan het verkeer moeten worden onttrokken, en dat bepaalde voorwerpen, zoals vliegtickets en instapkaarten, verbeurd verklaard moeten worden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de zaak is behandeld in tegenwoordigheid van de griffier. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen genoemd die van toepassing zijn op de zaak, waaronder bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.