ECLI:NL:RBHAA:2008:BD6352

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
4 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/993007-08
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beleggingsfraude en de gevolgen van vergunningplicht in effectenverkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 4 juli 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van beleggingsfraude. De verdachte werd ten laste gelegd dat hij zonder vergunning als effectenbemiddelaar en vermogensbeheerder heeft opgetreden, en dat hij opzettelijk bedrijfsmatig gelden van het publiek heeft aangetrokken. De feiten vonden plaats tussen 15 april 1999 en 19 april 2005 in verschillende plaatsen in Nederland, waaronder Zwolle en Zandvoort. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege een schending van de redelijke termijn en verjaring. De rechtbank verwierp dit verweer, o.a. omdat de feiten als voortdurende delicten werden aangemerkt, waardoor de verjaringstermijn pas begint te lopen wanneer de verdachte niet langer zonder vergunning opereert.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken op basis van rechtsdwaling, omdat niet aannemelijk was dat hij in een verontschuldigbare onbewustheid heeft gehandeld. De rechtbank achtte de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld voor het medeplegen van overtredingen van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 en de Wet toezicht kredietwezen 1992. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-nakoming. De vorderingen van benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de schade niet rechtstreeks voortvloeide uit de bewezen verklaarde feiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van vergunningen in het effectenverkeer en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen voor zowel de verdachte als de benadeelden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige economische strafkamer
Parketnummer: 15/993007-08
Uitspraakdatum: 4 juli 2008
Tegenspraak
verkort strafvonnis (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 juni 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1944 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Feit 1
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 april 1999 tot en met 19 april 2005 te Zwolle en/of Wijhe en/of Rolde en/of Zandvoort, althans in Nederland, al dan niet handelend namens en/of handelend onder de naam [bedrijf] en/of Westford Consultancy BV, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), (telkens) opzettelijk zonder vergunning als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder in of vanuit Nederland diensten heeft/hebben aangeboden en/of doen aanbieden en/of verricht en/of doen verrichten door beroeps- of bedrijfsmatig (telkens) op grond van een overeenkomst het beheer te voeren over effecten die toebehoren aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon, danwel over middelen ter belegging in effecten, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders in de voornoemde periode voor diverse personen, waaronder [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] en/of [slachtoffer4] en/of [slachtoffer5] en/of [slachtoffer6] en/of [slachtoffer7] en/of [slachtoffer8] en/of [slachtoffer9] en/of [slachtoffer10] en/of (een) ander(en), aangeboden om Amerikaanse staatsobligaties te kopen en deze tegen koersverlies te laten verzekeren;
Feit 2
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 april 1999 tot en met 19 april 2005 te Zwolle en/of Wijhe en/of Rolde en/of Zandvoort, althans in Nederland, al dan niet handelend namens en/of handelend onder de naam [bedrijf] en/of Westford Consultancy BV, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), opzettelijk (telkens) bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek heeft/hebben aangetrokken en/of ter beschikking heeft gehad en/of gekregen, te weten (onder andere) van de volgende personen de daarna genoemde bedragen:
- [slachtoffer1] (ongeveer EUR 43.000,-) en/of
- [slachtoffer2] (ongeveer EUR 30.000,-) en/of
- [slachtoffer3] (ongeveer EUR 46.000,-) en/of
- [slachtoffer4] (ongeveer EUR 41.690,-) en/of
- [slachtoffer5] (ongeveer EUR 23.700,-) en/of
- [slachtoffer6] (ongeveer EUR 150.000,-) en/of
- [slachtoffer7] (ongeveer EUR 147.500,-) en/of
- [slachtoffer8] (ongeveer EUR 29.496,-) en/of
- [slachtoffer9] (ongeveer EUR 110.000,-) en/of
- [slachtoffer10] (ongeveer EUR 80.000,-) en/of
- [slachtoffer11] (ongeveer 30.000,-) en/of
- [slachtoffer12] (ongeveer EUR 30.000,-) en/of
- [slachtoffer13] (ongveeer EUR 35.000,-) en/of
- [slachtoffer14] (ongeveer EUR 22.689,-) en/of
- [slachtoffer15] (ongeveer EUR 20.000,-) en/of
- [slachtoffer16] (ongeveer EUR 40.000,-) en/of
- [slachtoffer17] (ongeveer EUR 22.689,-) en/of
- [slachtoffer18] (ongeveer EUR 100.000,-) en/of
- [slachtoffer19] (ongeveer EUR 28.000,-) en/of
(een) ander(en)
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het openbaar ministerie – in elk geval partieel – niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vervolging.
Zij heeft daartoe gesteld dat de beginselen van een goede procesorde die geacht moeten worden te vallen onder de garanties van artikel 6 EVRM geschonden zijn omdat in deze zaak sprake is van undue delay. Met betrekking tot mogelijke partiële niet-ontvankelijkheid heeft zij aangevoerd dat beide aan haar cliënt ten laste gelegde feiten verjaard zijn voor zover het betreft de periode vóór 29 april 2002. Eerst op 29 april 2008 is de dagvaarding uitgegaan en ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten geldt een termijn voor verjaring van het recht op vervolging van zes jaren.
De rechtbank verwerpt dit verweer in beide onderdelen. Zij verwijst kortheidshalve naar het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (LJN: BD2578) waarin de Hoge Raad als zijn opvatting uitspreekt dat een overschrijding van de redelijke termijn niet dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar gecompenseerd zal worden in de strafmaat.
Ten aanzien van het op partiële niet-ontvankelijkheid gerichte verweer heeft te gelden, dat de ten laste gelegde feiten inhouden het zonder vergunning als effectenbemiddelaar aanbieden van diensten respectievelijk het zonder vergunning aantrekken van gelden. Deze feiten zijn derhalve aan te merken als voortdurende delicten. Dergelijke delicten zijn pas voltooid – en de termijn van verjaring vangt pas aan – op de dag dat de betrokken verdachte niet langer zonder vergunning opereert.
De rechtbank concludeert dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Bespreking van een bewijsverweer
De raadsvrouw van verdachte heeft namens haar cliënt aangevoerd dat deze geen opzet heeft gehad op het zonder vergunning handelen. Hij heeft zich immers, zo wordt gesteld, omtrent de vergunningplicht op grond van de Wet toezicht effectenverkeer laten voorlichten door de voorloper van de AFM die hem voor het antwoord op zijn vraag weer doorverwees naar een Nederlandse vermogensbeheerder. Verdachte heeft gesproken met de directeur vermogensbeheer van [A B.V.], en deze vertelde hem dat een vergunning voor het Apolloprogramma zijns inziens niet noodzakelijk was. Pas medio 2004, dat wil zeggen nadat zijn bemoeienissen met het Apolloprogramma waren verbroken, kreeg verdachte een brief van de AFM met de mededeling dat men voornemens was zijn remissierinschrijving te schrappen in verband met het Apolloprogramma. De raadsvrouw vat een en ander aldus samen, dat haar cliënt een beroep op rechtsdwaling toekomt, nu hij zich immers heeft laten adviseren door gezaghebbende deskundigen en in redelijkheid mocht vertrouwen op de deugdelijkheid van het hem gegeven advies. Zij komt tot de conclusie dat haar cliënt vrijgesproken dient te worden ten aanzien van feit 1 (en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 2).
De rechtbank vat dit verweer op als een beroep op een strafuitsluitingsgrond en zal het onder 5 als zodanig behandelen.
3.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Feit 1
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2001 tot en met 31 oktober 2003 te Zwolle en/of Wijhe en/of Zandvoort, al dan niet handelend onder de naam [bedrijf], tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk zonder vergunning als vermogensbeheerder in Nederland diensten heeft aangeboden of doen aanbieden en heeft verricht door bedrijfsmatig telkens op grond van een overeenkomst het beheer te voeren over middelen ter belegging in effecten, immers hebben verdachte en zijn mededaders in de voornoemde periode voor diverse personen, waaronder [slachtoffer1] en [slachtoffer3] en [slachtoffer4] en [slachtoffer5] en [slachtoffer6] en [slachtoffer7] en [slachtoffer8] en [slachtoffer10], aangeboden om Amerikaanse staatsobligaties te kopen en deze tegen koersverlies te laten verzekeren.
Feit 2
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2001 tot en met 31 oktober 2003 te Zwolle en/of Wijhe en/of Zandvoort, handelend onder de naam [bedrijf], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk telkens bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek heeft aangetrokken en ter beschikking heeft gehad, te weten van de volgende personen de daarna genoemde bedragen:
- [slachtoffer1], 43.000,- euro en
- [slachtoffer3], 46.000,- euro en
- [slachtoffer4], 41.690,- euro en
- [slachtoffer5], 23.700,- euro en
- [slachtoffer6], 150.000,- euro en
- [slachtoffer7], 147.500,- euro en
- [slachtoffer8], 29.496,- euro en
- [slachtoffer10], 80.000,- euro en
- [slachtoffer11], 30.000,- euro en
- [slachtoffer12], 30.000,- euro en
- [slachtoffer13], 35.000,- euro en
- [slachtoffer14], 22.689,- euro en
- [slachtoffer15], 20.000,- euro en
- [slachtoffer16], 40.000,- euro en
- [slachtoffer17], 22.689,- euro en
- [slachtoffer19], 28.000,- euro.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 7 lid 1 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995.
Feit 2
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992.
5. Strafbaarheid van verdachte
5.1. Bespreking van een beroep op een strafuitsluitingsgrond
De raadsvrouw van verdachte heeft namens haar cliënt aangevoerd dat deze zich omtrent de vergunningplicht op grond van de Wet toezicht effectenverkeer heeft laten voorlichten door de voorloper van de AFM die hem voor het antwoord op zijn vraag weer doorverwees naar een Nederlandse vermogensbeheerder. Verdachte heeft gesproken met de directeur vermogensbeheer van [A B.V.], en deze vertelde hem dat een vergunning voor het Apolloprogramma zijns inziens niet noodzakelijk was. Pas medio 2004, dat wil zeggen nadat zijn bemoeienissen met het Apolloprogramma waren verbroken, kreeg verdachte een brief van de AFM met de mededeling dat men voornemens was zijn remissierinschrijving te schrappen in verband met het Apolloprogramma. De raadsvrouw vat een en ander aldus samen, dat haar cliënt een beroep op rechtsdwaling toekomt, nu hij zich immers heeft laten adviseren door gezaghebbende deskundigen en in redelijkheid mocht vertrouwen op de deugdelijkheid van het hem gegeven advies.
De rechtbank verwerpt het beroep op rechtsdwaling en overweegt daaromtrent als volgt. Een beroep op dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezen verklaarde feit kan slechts slagen als aannemelijk is dat verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Daarvan kan sprake zijn als verdachte is afgegaan op het advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mag vertrouwen. Hierbij zijn verschillende aspecten van belang waaronder de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de adviseur en zijn specifieke deskundigheid. Daarnaast dient gekeken te worden naar de complexiteit van de materie waarover advies wordt ingewonnen, alsmede naar de precieze inhoud van het advies. In casu geeft verdachte aan dat hij zekerheid wilde hebben omtrent de vergunningplicht van Apollo. Hij heeft hiertoe advies ingewonnen van de voorloper van de AFM en vervolgens van [A B.V.] in Maastricht.
De rechtbank is van mening dat verdachte zich onvoldoende heeft laten voorlichten omtrent de in casu geldende vergunningplicht. De brochure, waarmee hij werkte, en waarin riante opbrengsten in het vooruitzicht werden gesteld, is opgesteld in 2001, juist het jaar waarin extra alertheid was geboden. Verdachte had op basis van stukken informatie dienen in te winnen en niet slechts telefonisch en door een bezoek aan de directeur van een Nederlandse vermogensbeheerder. Hij had de beschikbare informatie omtrent het Apolloprogramma fysiek moeten voorleggen aan de heer Ahrens, zodat deze een specifiek op dat programma toegesneden oordeel had kunnen geven. In zijn positie had verdachte, voor de zekerheid, een vergunning moeten aanvragen.
Een slagend beroep op rechtsdwaling komt hem derhalve niet toe.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 67.000,-, bij niet-betaling daarvan te vervangen door 1 jaar hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de benadeelde partijen [slachtoffer10], [slachtoffer11], [slachtoffer12], [slachtoffer13], [slachtoffer15], [slachtoffer19] en [slachtoffer6] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen.
6.2. Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon en draagkracht van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich ingelaten met een dubieus beleggingsprogramma. Onder de vlag van een lucratief groeiprogramma zijn op grote schaal mensen grote geldbedragen afhandig gemaakt. Medeverdachte [medeverdachte] heeft middels verdachte en medeverdachte [medeverdachte2], een groot aantal beleggingsovereenkomsten gesloten met een groot aantal personen. [medeverdachte] heeft hiervoor het zogeheten Apollo Groeiprogramma opgezet en zijn vrouw als bestuurder laten fungeren van Apollo Garant AG, Apollo Garant Inc. en Stichting Beheer Derdengelden Apollo. Hij heeft zichzelf gepresenteerd als ‘investmentbanker’. Met medewerking van verdachte en medeverdachte [medeverdachte2] is een brochure opgesteld om het programma te verduidelijken voor potentiële beleggers. Daarbij is als uitgangspunt genomen de door [medeverdachte] reeds eerder in de Engelse en Duitse taal vervaardigde folder.
Verdachte valt te verwijten, dat hij de in tijden van economische recessie nauwelijks serieus te nemen resultaten die in het kader van het programma werden voorgesteld tot uitgangspunt heeft genomen voor zijn acquisitie en een in het licht van de hem ter beschikking staande gegevens ontoereikende actie heeft ondernomen om te achterhalen of een en ander niet aan een vergunning onderworpen zou zijn. Met het aantrekken van gelden zonder vergunning heeft verdachte het vertrouwen dat personen in het effectenverkeer moeten kunnen hebben, geschonden. Mede door verdachtes handelen zijn nogal wat bepaald niet kapitaalkrachtige personen ernstig benadeeld. Verscheidene slachtoffers hebben hierdoor betalingsproblemen gekregen. Het geld dat de beleggers hebben ingelegd is rondgepompt via verschillende bankrekeningen, onder andere de bankrekening van de pleegdochter van [medeverdachte], en is, voor zover het niet aan de beleggers is uitgekeerd, grotendeels niet meer te traceren.
De rechtbank is van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van verdachte grond is gelegen om ten voordele van verdachte af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd. Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij financieel aan de grond zit. Zijn inkomsten zijn door doorhaling in het register van de AFM aanzienlijk teruggelopen. Zo is hij ook niet meer in staat de alimentatie aan zijn ex-echtgenote te betalen.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
6.3. Vorderingen benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 150.000,- ingediend tegen verdachte wegens materië¬le schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade niet rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij zal dan ook niet in de vordering kunnen worden ontvangen.
De benadeelde partij [slachtoffer10] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 118.400,-ingediend tegen verdachte wegens materië¬le schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de schade niet rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij zal dan ook niet in de vordering kunnen worden ontvangen.
De benadeelde partij [slachtoffer11] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 31.200,- ingediend tegen verdachte wegens materië¬le schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de schade niet rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij zal dan ook niet in de vordering kunnen worden ontvangen.
De benadeelde partij [slachtoffer12] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 45.700,- ingediend tegen verdachte wegens materië¬le schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de schade niet rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij zal dan ook niet in de vordering kunnen worden ontvangen.
De benadeelde partij [slachtoffer13] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 35.700,- ingediend tegen verdachte wegens materië¬le schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de schade niet rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij zal dan ook niet in de vordering kunnen worden ontvangen.
De benadeelde partij [slachtoffer15] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 42.496,- ingediend tegen verdachte wegens materië¬le schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de schade niet rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij zal dan ook niet in de vordering kunnen worden ontvangen.
De benadeelde partij [slachtoffer19] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 90.422,91 ingediend tegen verdachte wegens materië¬le schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de schade niet rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij zal dan ook niet in de vordering kunnen worden ontvangen.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 57 van het Wetboek van Strafrecht
82 van de Wet Toezicht Kredietwezen 1992
7 van de Wet Toezicht Effectenverkeer 1995
1, 2, 6 van de Wet op de Economische Delicten
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 120 uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 2 maanden hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer6] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer10] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer11] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer12] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer13] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer15] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer19] niet-ontvankelijk in de vordering.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mr. A.C. Terwiel-Kuneman en mr. E.A. Minderhoud, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. de Witte,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 juli 2008.
Mr. A.C. Terwiel-Kuneman en mr. E.A. Minderhoud zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.