zaaknummer / rolnummer: 134569 / HA ZA 07-525
[Eiser],
wonende te Haarlem,
eiser,
procureur mr. B. Kochheim-Bossink,
[Gedaagde],
wonende te Haarlem,
gedaagde,
procureur eerst mr. M.A. Smid, thans mr J.L. Scheltens.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van comparitie van 18 september 2007, tevens houdende mondeling vonnis met opdracht tot tegenbewijslevering aan [eiser],
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 januari 2008,
- het proces-verbaal van tegenverhoor van 9 april 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Tussen partijen heeft een handgemeen plaatsgevonden in café ’[…] te Haarlem in de nacht van 3 op 4 augustus 2002. Daarbij is [eiser] geraakt door een bierglas van [gedaagde]. Ten gevolge daarvan heeft [eiser] oogletsel opgelopen en kan hij thans door zijn rechter oog niet meer zien. In medisch opzicht is sprake van een eindtoestand. De politierechter te Haarlem heeft [gedaagde] in verband hiermee wegens mishandeling veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur. Dit vonnis is onherroepelijk.
3.1. [eiser] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 25.000,--, vermeerderd met rente en kosten, alles uitvoerbaar bij voorraad.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. In voornoemd mondeling tussenvonnis van 18 september 2007 is [eiser] toegelaten tot de weerlegging van het vermoeden dat het hem door [gedaagde] toegebrachte letsel voor 25% is veroorzaakt door gedragingen welke hem zelf dienen te worden toegerekend.
4.2. [eiser] heeft twee getuigen doen horen, te weten de barkeeper, die zich achter de bar van het café bevond toen het handgemeen tussen partijen plaatsvond ([A]) en [B], die zich als bezoeker eveneens in het café bevond ten tijde van het handgemeen.
4.3. Genoemde [A] heeft onder meer verklaard dat [eiser] nogal stevig met [C] stond te discussiëren toen [gedaagde], die van de gokkast naar de bar kwam lopen, [eiser] maande om het wat rustiger aan te doen. Daarop gaf [eiser] aan [gedaagde] te kennen dat hij zich er niet mee moest bemoeien en ontstond een discussie tussen hen beiden, die steeds heftiger werd. Vervolgens pakten zij elkaar bij de bovenarmen op een judoachtige wijze vast en riepen zij tegen elkaar dat de ander normaal moest doen. Toen sloeg [gedaagde] plotsklaps zijn glas op het hoofd van [eiser]. Het is niet zo dat [eiser] kort daarvoor iets extreem beledigends tegen [gedaagde] heeft geroepen. Er was discussie tussen hen over en weer, waarbij zij beiden allerlei dingen riepen zonder dat het al te gek werd. Aldus [A] als getuige.
4.4. [B] heeft verklaard dat aanvankelijk sprake was van een woordenwisseling tussen [C] en [eiser]. Meer mensen begonnen zich daarmee te bemoeien. Vervolgens hoorde hij dat [gedaagde] en [eiser] ruzie kregen en zag hij wat trek- en duwwerk tussen hen. Hij kan niet zeggen of [gedaagde] in het nauw werd gedreven. Hierna zag hij dat [gedaagde] met een glas van boven naar beneden op het gezicht van [eiser] sloeg. Die klap kan niet worden gezien als een afweergebaar van [gedaagde].
4.5. Deze verklaringen, op zich en in onderlinge samenhang beschouwd, voeren tot de slotsom dat [eiser] in de hem opgedragen tegenbewijslevering is geslaagd. Uit de verklaringen kan worden opgemaakt dat [eiser], anders dan aanvankelijk werd aangenomen, geen gedragingen jegens [gedaagde] heeft verricht, die de slotsom rechtvaardigen dat het hem door [gedaagde] toegebrachte letsel voor 25% als eigen schuld dient te worden aangemerkt. Uit niets blijkt dat [eiser] [gedaagde] heeft uitgedaagd, hem in het nauw heeft gedreven of anderszins is tegemoet getreden op een wijze, die [gedaagde] heeft genoopt of redelijkerwijs kunnen aanzetten tot het maken van een al dan niet afwerende beweging, waarbij [eiser] is geraakt en verwond met een bierglas, dat hij, [gedaagde], in de hand had.
4.6. In tegenverhoor heeft [gedaagde] [C] ([…]) en [D] als getuigen voorgebracht. Beide getuigen verklaren niet te hebben gezien dat [gedaagde] tijdens het handgemeen [eiser] met een bierglas heeft geraakt. Waar [gedaagde] erkent dat dit is gebeurd en ook de getuigen [A] en [B] verklaren dat te hebben gezien, moet worden betwijfeld of [C] en Heiligers het gebeurde wel goed hebben kunnen waarnemen. In ieder geval kan ook aan hun verklaringen niet worden ontleend dat [eiser] eigen schuld heeft aan het hem toegebrachte letsel. [D] verklaart dat [gedaagde] en [eiser] elkaar meteen aanvielen nadat [gedaagde] tegen [eiser] had gezegd dat hij normaal moest doen. Zij grepen elkaar vast op schouderhoogte en vielen vervolgens over een tafel heen, waarna zij op de grond terecht kwamen. [C] verklaart weliswaar dat [eiser] meteen agressief werd toen [gedaagde] hem vroeg normaal te doen, maar hij is de enige van de getuigen, die dat heeft verklaard; volgens [A], [B] en [D] ontstond er (eerst) trek- en duwwerk nadat [gedaagde] [eiser] had gemaand normaal te doen. Waar [C] evenmin heeft gezien dat [gedaagde] relatief kort hierna [eiser] met een bierglas heeft geraakt, komt de verklaring van [C] niet meer dan geringe bewijskracht toe, zodat [gedaagde] daarbij onvoldoende baat vindt.
4.7. Het door [eiser] geleverde tegenbewijs is in tegenverhoor derhalve niet door [gedaagde] ontzenuwd.
4.8. Ook de overige verweren van [gedaagde] houden geen stand. Uit niets blijkt dat het gedrag van [eiser] het hem toegebrachte letsel heeft verergerd. Als vaststaand kan dan ook worden aangenomen dat dit in volle omvang door [gedaagde] is veroorzaakt. Waar uit de getuigenverklaringen evenmin kan worden afgeleid dat [gedaagde] in het nauw was gedreven voordat hij [eiser] met het bierglas raakte en ook overigens niet is gebleken van (redenen voor het maken van) een afwerend gebaar van zijn kant, kan niet worden gevolgd het betoog dat hem geen onzorgvuldig gedrag kan worden verweten bij het toebrengen van het letsel, terwijl gezien de toedracht van de zaak ook niet kan worden aangenomen dat het hier om een ongelukkige samenloop van omstandigheden ging waardoor het letsel is ontstaan. Van uitlokking van de kant van [eiser] is evenmin gebleken. De billijkheid vergt dan ook niet dat de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor een deel komt te vervallen, ook niet nu [gedaagde] aan inkomsten niet meer dan een WAO-uitkering geniet. De ernst en de gevolgen van de onrechtmatige gedraging waarvan [eiser] het slachtoffer is geworden brengen, alle omstandigheden in aanmerking genomen, mee dat voor een dergelijke correctie geen plaats is.
4.9. Tegen de begroting van de schade van [eiser] op een bedrag van € 25.000,-- heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd. Kennisneming van vergelijkbare gevallen genoemd in de Smartengeld-gids onder Oogletsel wijst uit dat genoemd bedrag niet onredelijk is, gelet op de persoon van [eiser], zijn leeftijd en de beperkingen, die hij als gevolg van het letsel zal ondervinden bij het vinden van passend werk. Het blijvend gezichtsverlies, de geleden pijn en het ziekenhuisverblijf dienen hierbij eveneens te worden meegewogen. Het gevorderde bedrag is dan ook toewijsbaar. Tegen de gevorderde rente is geen zelfstandig verweer gevoerd, zodat ook dit onderdeel voor toewijzing gereed ligt.
4.10. Een en ander voert tot de volgende beslissing. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in na te melden gedingkosten worden verwezen.
5.1. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van
€ 25.000,-- (vijfentwintig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2002 tot de dag der algehele voldoening;
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.660,81 (€ 634,31 voor verschotten en
€ 2.026,50 voor kosten procureur), te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.833 ten name van MvJ arrondissement Haarlem onder vermelding van “proceskostenveroordeling” en het zaak- en rolnummer;
5.3. verklaart vorenstaande betalings- en kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2008.?