Voorts is door de verdediging als verweer gevoerd dat de resultaten van het technisch onderzoek naar DNA-sporen en het dactyloscopisch signalement van verdachte, zoals dat thans is verricht, niet uitsluiten dat een ander dan verdachte mogelijk de dader is geweest.
Het technisch onderzoek naar DNA-sporen heeft ertoe geleid dat, hoewel er een veelheid aan sporen is veiliggesteld, er uiteindelijk maar ten aanzien van één biologisch spoor sprake was van een DNA match, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer aangezien het met het DNA-profiel van verdachte overeenkomende DNA-mengprofiel is vervaardigd aan de hand van sporen die bij het afnemen van de zedenset van het slachtoffer aan de linker- en rechterzijde van haar hals zijn aangetroffen. Noch op grond van hetgeen namens verdachte is aangevoerd noch op grond van hetgeen overigens ter terechtzitting is gebleken, is ook maar enigszins aannemelijk geworden hoe deze sporen anders op haar lichaam terecht kunnen zijn gekomen dan door direct contact tussen verdachte en aangeefster.
Ten aanzien van het vervaardigde dactyloscopisch signalement heeft de raadsman aangevoerd dat, nu dit op 1 juni 2003 is vervaardigd op basis van handpalmafdrukken die zijn aangetroffen op de boxdeur in het portiek van de flat van aangeefster, dit signalement niet kan aantonen dat verdachte aangeefster heeft verkracht. Een box is namelijk bij uitstek een plek om een inbraak te plegen. Het kan bovendien ook een oude handdruk zijn, aldus de raadsman namens verdachte.
Ook dit verweer verwerpt de rechtbank. Vooropgesteld zij dat de rechtbank op grond van de verklaring van aangeefster omtrent de plaats waar de verkrachting heeft plaats gevonden, heeft vastgesteld dat die verkrachting heeft plaats gevonden vlak bij de deur van de box van aangeefster, links in de gang.
Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring kunnen of willen geven voor de aanwezigheid op de boxdeur van dactyloscopische sporen van zijn handpalmen op 1 juni 2003. Gelet op de plaats waar die sporen zijn aangetroffen, te weten op een afstand van enkele centimeters van elkaar op het onderste gedeelte van de boxdeur en de aard van die sporen, te weten de rechter- en de linkerhandpalm, acht de rechtbank ook niet aannemelijk dat die sporen daar zijn achtergebleven bij een voorgenomen of gepleegde inbraak. Evenmin is aannemelijk geworden dat deze sporen al vóór 1 juni 2003 op de deur aanwezig waren.
Ten slotte heeft de rechtbank bij haar oordeel dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, betrokken dat niet alleen de aangetroffen dactyloscopische en DNA-sporen – gelet op de verklaring van aangeefster – bezwaarlijk anders kunnen worden verklaard dan dat deze ontstaan zijn als gevolg van de door verdachte gepleegde verkrachting, maar ook dat de signalementen die respectievelijk aangeefster en de getuige [getuige 1] van de dader van de verkrachting hebben gegeven, zeer goed aansluiten bij de persoon van verdachte, zoals de rechtbank die ter terechtzitting heeft waargenomen, en dat kenmerkend is dat de dader van de verkrachting heeft gedreigd met een piepa, het Surinaamse woord voor pistool, en dat verdachte het woord piepa en de betekenis daarvan kent.