ECLI:NL:RBHAA:2008:BD4753

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/700723-07
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en opzetheling met DNA-sporen en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 12 juni 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verkrachting en opzetheling. De tenlastelegging omvatte onder andere dat de verdachte op 1 juni 2003 in Zaandam het slachtoffer door geweld en bedreiging met geweld heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft verschillende verweren gevoerd, waaronder dat het slachtoffer niet verkracht was en dat hij ten tijde van het delict gedetineerd was. De rechtbank heeft deze verweren verworpen en geoordeeld dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de verkrachting. Dit bewijs bestond onder andere uit DNA-sporen die overeenkwamen met het DNA van de verdachte, evenals dactyloscopische sporen die op de plaats delict waren aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de verkrachting en opzetheling van gestolen goederen, en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden schade, die is vastgesteld op € 3.589,00. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700723-07 (waarbij gevoegd 15/670221-07)
Uitspraakdatum: 12 juni 2008
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 mei 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. Flevoland, HvB Lelystad.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is in de gevoegde en van een doorlopende nummering voorziene zaken tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 juni 2003 te Zaandam, gemeente Zaanstad, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en/of
- zijn tong in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of op en neer gaande bewegingen gemaakt en/of
- zijn vinger(s) in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- zijn ene hand op de mond van die [slachtoffer] heeft gelegd en met zijn andere hand het hoofd van die [slachtoffer] heeft vastgehouden en/of (daarbij) (op dreigende toon) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd "stil ik vermoord je, ik ben gewapend, ik heb een piepa bij me", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- hij die [slachtoffer] (hard) aan haar haren het portiek heeft ingetrokken en/of
- (met kracht)(meermalen) die [slachtoffer] in haar gezicht althans op haar hoofd, heeft gestompt/geslagen en/of
- die [slachtoffer] heeft vastgepakt (teneinde te voorkomen dat zij weg kon rennen) en/of
- die [slachtoffer] heeft opgetild en/of vervolgens (op haar rug) op de grond laten vallen en/of
- (op dwingende toon) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd "stop het erin, stop het erin" en/of "kom op pijpen", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking. en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij op of omstreeks 08 juni 2005 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand (gelegen aan de Industrieweg) heeft weggenomen een fotocamera en/of een of meer beeldschermen en/of een of meer personal computer(s) (PC) en/of een DVD-speler, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
Primair:
hij op of omstreeks 22 januari 2007 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres] heeft weggenomen (onder andere)
- een mobiele telefoon, merk Sony Ericsson, type T630 en/of
- vier mobiele telefoons, merk Nokia, type 6021 en/of
- dertien, althans een of meer computers en/of
- elf, althans een of meer flatscreens,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan "[bedrijf]",
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 22 januari 2007 tot en met 04 februari 2007 te Haarlem en/of Zaandam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een mobiele telefoon, merk Sony Ericsson, type T630 en/of
- vier, althans een of meer mobiele telefoons, merk Nokia, type 6021,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat/die goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Vrijspraak
De rechtbank sluit zich aan bij het door zowel de officier van justitie als door de raadsman van verdachte naar voren gebrachte standpunt dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt ten aanzien van het tenlastegelegde feit 2. Verdachte zal daarom van feit 2 worden vrijgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 3 primair ten laste is gelegd, zodat verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken.
3.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 en feit 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
1.
hij op 1 juni 2003 te Zaandam, gemeente Zaanstad, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht en gehouden en
- zijn tong in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- met zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] op en neer gaande bewegingen gemaakt en
- zijn vinger(s) in de vagina en de anus van die [slachtoffer] gebracht
en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte
- zijn ene hand op de mond van die [slachtoffer] heeft gelegd en met zijn andere hand het hoofd van die [slachtoffer] heeft vastgehouden en daarbij op dreigende toon tegen die [slachtoffer] heeft gezegd "stil ik vermoord je, ik ben gewapend, ik heb een piepa bij me", en
- hij die [slachtoffer] hard aan haar haren het portiek heeft ingetrokken en
- met kracht meermalen die [slachtoffer] in haar gezicht en op haar hoofd heeft gestompt en
- die [slachtoffer] heeft vastgepakt teneinde te voorkomen dat zij weg kon rennen en
- die [slachtoffer] heeft opgetild en vervolgens op haar rug op de grond laten vallen en
- op dwingende toon tegen die [slachtoffer] heeft gezegd "stop het erin, stop het erin" en "kom op pijpen" en
- aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
3.
Subsidiair:
hij in de periode van 22 januari 2007 tot en met 4 februari 2007 in Nederland,
- een mobiele telefoon, merk Sony Ericsson, type T630 en
- twee mobiele telefoons, merk Nokia, type 6021,
heeft verworven en één mobiele telefoon, merk Nokia, type 6021, heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven van die goederen wist, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder feit 1 en feit 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.3 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en onder 3 subsidiair ten laste gelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen.
3.3.1 Met betrekking tot feit 1:
De eigen waarneming van de rechtbank van de persoon van verdachte;
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 mei 2008, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Ik weet niet of ik op 1 juni 2003 met verlof was uit de Corridor, waar ik in die tijd gedetineerd zat. U vraagt mij of ik kan verklaren hoe mijn handpalmafdrukken op een boxdeur in de flat aan de [adres] in Zaandam, in de gemeente Zaanstad, de flat, waarin mevrouw [slachtoffer] volgens haar aangifte is verkracht, terecht zijn gekomen. Ik antwoord u dat ik daar wel eens geweest zal zijn. Verder heb ik daar geen verklaring voor en wil ik daarover niet verklaren;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 2 juni 2003 (dossierpagina 28 e.v.), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het navolgende:
Op zondag 1 juni 2003 werd aangeefster omstreeks 06.40 uur door haar collega voor haar woning aan de [adres] in Zaandam afgezet. Zij stapte het portiek dat toegang tot een trappenhal geeft, binnen en voelde plotseling dat er een hand op haar mond werd gelegd en met de andere hand haar hoofd werd vastgehouden. Zij hoorde dat een man met een Turks-Marrokkaans uiterlijk zei: "Stil, of ik vermoord je, ik ben gewapend, ik heb een piepa bij me." Vervolgens duwde hij haar in de hoek tegenover de trap op de grond. Hij pakte haar hoofd vast en begon haar te zoenen. Hij duwde daarbij zijn tong in haar mond en draaide hiermee in haar mond. Daarna pakte hij haar aan haar haren vast en trok daar hard aan om haar vervolgens het portiek binnen te trekken. De man sloeg toen met kracht met zijn vuist tegen haar gezicht aan . De man zei toen: “Je hebt toch een schuur? Kom we gaan naar de schuur”. Zij was zo bang dat ze met hem meeliep. Zij hoorde dat hij toen zei: “Doe die deur open”. Zij stonden inmiddels voor de deur van de schuur die bij haar woning behoort. Hij probeerde of een sleutel in het slot van de deur paste. Toen zij probeerde weg te rennen, werd zij weer door hem vastgepakt. Er ontstond een worstelpartij, waarbij zij diverse malen door deze man met zijn vuisten op haar hoofd werd gestompt. Hij tilde haar daarna op en liet haar vervolgens vallen. Zij kwam met een klap op haar onderrug terecht. De man trok haar jurk naar boven en gebood haar mee te werken. Hij trok haar slipje uit en zij voelde dat hij met zijn tong in haar vagina ging. Hij hield haar benen daarbij vast en duwde ze uit elkaar. Hij had zijn broek een stuk naar beneden gedaan en haalde zijn penis uit zijn boxershort. Hij kwam toen op haar liggen en probeerde met een hand zijn penis in haar vagina te duwen. Op een boze toon zei hij: "Stop het erin, stop het erin". Zij heeft toen zijn penis vastgepakt en deze in haar vagina geduwd. Enkele keren ging hij met zijn heupen op en neer en duwde daarbij hard met zijn heupen tegen haar onderlichaam aan. Zijn penis ging bij deze bewegingen steeds uit haar schede. Hij zei dat zij op haar knieën moest gaan zitten met haar handen op de grond. Zij voelde dat hij met zijn vingers haar vagina binnendrong. Hij maakte in en uitgaande bewegingen met zijn vingers. Daarna ging hij met een vinger in haar anus. Vervolgens voelde zij dat hij zijn penis in haar vagina duwde. Daarna zei hij:"Kom op pijpen!”. Ze hoorden toen stemmen, waarop aangeefster riep. De man pakte toen zijn kleding van de grond. Zij rende naar de uitgang, deed de deur open en rende naar buiten. Zij zag toen twee jongens voor de flat lopen en schreeuwde: “Help, help, ik ben verkracht!”. Zij zag dat de man die haar verkracht had wegrende. Een van de jongens rende achter de dader aan;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van aangeefster d.d. 4 juni 2003 (dossierpagina 55 e.v.), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het navolgende:
Over het signalement van de man kan zij het volgende zeggen:
[ signalement ]
-hij sprak Nederlands maar op zijn Turks of Marokkaans, tevens gebruikte hij Surinaamse scheldwoorden;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van relaas d.d. 12 september 2007 (dossierpagina 12), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het navolgende:
Als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Op de vraag of verdachte wist wat “piepa” betekende, antwoordde hij dat dit pistool betekende en dat hij dat wist, omdat hij een Surinaamse vriend had en daardoor bekend was met sommige Surinaamse uitdrukkingen;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], d.d. 1 juni 2003 (dossierpagina 45 e.v.), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het navolgende:
Op 1 juni 2003 liep hij samen met zijn broer langs de flat op de hoek van de [adres] te Zaandam. Op dat moment zag hij een vrouw uit een portiek van de flat rennen. Zij was geheel naakt en kwam gillend op hen afgerend. Zij schreeuwde: “Ik ben verkracht”. Enkele seconden daarna zag hij uit dezelfde portiek een Turkse/Marokkaanse man naar buiten komen rennen. Hij verliet zich half aankledend rennend de portiek. Hij had een ontbloot bovenlijf. Hij kan het volgende signalement van de man geven:
[ signalement ]
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], d.d. 18 juni 2003 (dossierpagina 75 e.v.), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het navolgende:
Hij zag vanuit het portiek van een flat aan de [adres] te Zaandam een vrouw op hen af komen rennen. Kort daarop rende er een man uit hetzelfde portiek. Deze man was half ontkleed en had een ontbloot bovenlichaam. Hij zag dat de pantalon die hij aan had halverwege zijn bovenbenen hing en dat hij kleding onder een van zijn armen vasthield.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van DNA-onderzoek, d.d. 1 juni 2003 (dossierpagina 53 e.v.), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het navolgende:
Met toestemming van het slachtoffer [slachtoffer] wordt onderzoek verricht met gebruikmaking van een onderzoeksset zedendelicten. Tevens is wangslijmvlies van haar afgenomen ten behoeve van een vergelijkend DNA-onderzoek. Er is divers sporenmateriaal –waaronder een onderzoeksset zedendelicten ZAC190 - ten behoeve van forensisch DNA-onderzoek in beslaggenomen en aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk;
Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk d.d. 13 oktober 2003, zaaknummer 03.06.19.053, opgemaakt door ing. M.J.W. Pouwels, inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het navolgende:
Bij onderzoek naar biologische sporen en DNA- onderzoek naar aanleiding van aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in Zaandam op 1 juni 2003 zijn de twee bemonsteringen van de rechter- en linkerzijde van de hals van het slachtoffer [slachtoffer] (ZAC190 #5 en #6 uit de onderzoeksset zedendelicten veiliggesteld ten behoeve van een DNA-onderzoek. Van het celmateriaal in de bemonsteringen ZAC 190#5 en #6 zijn DNA-mengprofielen verkregen die onderling overeenkomen. Het materiaal bestaat uit een mengsel van celmateriaal van (tenminste) twee individuen. Het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] past binnen deze DNA-mengprofielen. Daarnaast is een tweede DNA-profiel van een mannelijk individu afgeleid. Dit betekent dat het onderzochte celmateriaal uit de bemonsteringen kan bestaan uit een mengsel van celmateriaal afkomstig van het slachtoffer en celmateriaal van een onbekend mannelijk individu. Het afgeleide DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering van de rechterzijde van de hals, ZAC190#5 is op 6 augustus 2003 opgenomen in de DNA-databank;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 6 september 2007 (dossierpagina 38 e.v.), inhoudende - zakelijk weergegeven – onder meer het navolgende:
Op 22 januari 2007 heeft een inbraak plaatsgevonden in een bedrijf te Haarlem. Als mogelijke verdachte daarvan werd [verdachte], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats], aangehouden. Op 29 mei 2007 is van verdachte [verdachte] een referentiemonster wangslijmvlies afgenomen en voorzien van het DNA-identiteitszegel RGJ212 voor een DNA vergelijkend onderzoek naar het NFI in Den Haag gezonden. Van dit monster is een DNA-profiel verkregen dat op 19 juli 2007 is opgenomen in de DNA databank voor strafzaken. Bij vergelijking hiervan met de in de DNA-databank aanwezige dataprofielen zijn twee matches gevonden. Deze matchende DNA-profielen zijn bij het NFI geregistreerd onder DNA-clusternummer 4459. Het sporenmateriaal in één van deze matchende zaken voorzien van de identiteitszegel ZAC190#5, ( zedenzaak, [adres] te Zaandam d.d. 1 juni 2003) kan afkomstig zijn van [verdachte] voornoemd;
Een deskundigenrapport, NFI-zaaknummer 2007.06.26.021 (dossierpagina 41 e.v.) d.d. 23 juli 2007, inzake DNA-onderzoek aan een referentiemonster van verdachte [verdachte], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] met het daarbij behorend DNA-profielcluster 4459 inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het navolgende:
Van het referentiemonster wangslijmvlies RGJ21 van de verdachte [verdachte] is een DNA-profiel verkregen dat is vergeleken met de in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken aanwezige profielen.
Het sporenmateriaal met de DNA-identiteitszegel ZAC190#05 uit DNA-profielcluster 4459 kan afkomstig zijn van [verdachte]. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het sporenmateriaal ofwel de kans dat een willekeurig persoon hetzelfde DNA-profiel heeft, is kleiner dan één op één miljard;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van technisch onderzoek d.d. 2 juni 2003 (dossierpagina 27), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het navolgende:
Op 1 juni 2003 heb ik, verbalisant, [verbalisant 3], naar aanleiding van een plaatsgehad hebbende verkrachting een onderzoek ingesteld in de hal/boxruimte van pand [adres] te Zaandam.
Het slachtoffer [slachtoffer] is vermoedelijk bij de boxen links in de gang verkracht.
Op een boxdeur links in de gang werden diverse dactyloscopische sporen aangetroffen. Deze sporen werden door mij veiliggesteld (spoor 4A t/m 4F).
Het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van technisch onderzoek d.d. 6 september 2007 (dossierpagina 43 e.v.), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het navolgende:
Op 1 juni 2003 zijn tijdens een technisch onderzoek naar aanleiding van een op die dag, omstreeks 6.42 uur, in de hal van de trapwoning aan de [adres] te Zaandam plaats gehad hebbende verkrachting aldaar dactyloscopische sporen aangetroffen en veilig gesteld. Deze dactyloscopische sporen zijn genummerd 4A en 4A-1 en werden aangetroffen op een afstand van enkele centimeters van elkaar op het onderste gedeelte van de boxdeur. De sporen 4A en 4A-1 zijn respectievelijk identiek aan de linker- en rechterhandpalm, voorkomende op een op 19 februari 2001 te Zaandijk vervaardigd dactyloscopisch signalement, gesteld ten name [naam], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]. Bij controle van genoemd dactyloscopisch signalement bleek dat dit overeen kwam met een op 17 februari 2000 te Zaandijk vervaardigd dactyloscopisch signalement ten name van [verdachte];
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van technisch onderzoek d.d. 31 maart 2008, inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het navolgende:
Op 12 september 2007 te Zaandijk werd bij verdachte[verdachte] wederom een dactyloscopisch signalement vervaardigd. Deze dactyloscopische sporen zijn vergeleken met de sporen 4A en 4A-1, afgenomen op 19 februari 2001 te Zaandijk en met het op 1 juni 2003 vervaardigde dactyloscopisch signalement. Tijdens deze vergelijking bleek dat deze dactyloscopische signalementen identiek zijn aan elkaar en behoren tot een en dezelfde persoon;
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 20 februari 2001, inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het navolgende:
Als u zegt dat ik een valse naam heb opgegeven zal ik u de waarheid vertellen. Ik heb de identiteit van mijn broer [naam] aangenomen. Ik moet u nu bekennen dat mijn naam [verdachte] is;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige
[getuige 3] d.d. 27 mei 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Hij werkte in 2003 als beveiligingsfunctionaris bij PI De Corridor te Zeeland waar in die periode [verdachte] was geplaatst in een zogenaamde Beperkt Beveiligde Inrichting. [verdachte] is met verlof geweest op vrijdag 30 mei 2003, zaterdag 31 mei 2003 en zondag 1 juni 2003. Dat hij met verlof is geweest weet hij voor 1000% zeker.
3.3.2 Met betrekking tot feit 3 subsidiair:
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 28 maart 2007 (dossierpagina 97 e.v.) met de daarbij behorende en daarvan deeluitmakende goederenbijlage, inhoudende – zakelijke weergegeven – onder meer het navolgende:
Aangever is werkzaam bij het bedrijf [bedrijf], gevestigd aan de [adres] te Haarlem. Op dinsdag 23 januari 2007 omstreeks 00.30 uur werd door een surveillant geconstateerd dat er een raam open stond aan de noordzijde van het pand van [bedrijf] en dat er onder andere computers en beamers bij het geopende raam stonden. [betrokkene 1], werkzaam bij het bedrijf, is naar het bedrijf gegaan waarna bleek dat er spullen ontvreemd waren. Er werden onder andere de volgende mobiele telefoons weggenomen:
- 1 Sony Ericsson T630
- 1 Nokia 6021 voorzien van IMEInummer [nummer]
- 1 Nokia 6021 voorzien van IMEInummer [nummer].
De weggenomen goederen zijn eigendom van [bedrijf] en [eigenaar]. De benadeelden gaven aan niemand het recht of toestemming tot het plegen van dit feit;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juni 2007 (dossierpagina 5 e.v.), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het navolgende:
Bij verdachte werden kort na zijn aanhouding op 4 februari 2007, 2 mobiele telefoons aangetroffen, te weten:
- 1 Sony Ericsson T630 voorzien van IMEInummer: [nummer] en
- 1 Nokia 6021 voorzien van IMEInummer [nummer];
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van relaas d.d. 28 november 2007 (dossierpagina 65 e.v.), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het navolgende:
Bij de inbraak op 22 januari 2007 bij [bedrijf] aan de [adres] te Haarlem werden – onder andere weggenomen 3GSM’s met de navolgende IMEInumers:
GSM 1: [nummer]
GSM 3: [nummer]
GSM 4: [nummer].
In de periode van 22 januari 2007 tot en met 12 februari 2007 bleek dat met GSM 1 en met GSM 4 telecommunicatie had plaats gevonden in combinatie met het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] en met GSM 3 in combinatie met het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 2].
Het nummer [telefoonnummer 1] behoorde bij [bedrijf]. Het nummer [telefoonnummer 2] behoorde bij een Vodafone abonnement op naam van [betrokkene 2].
Op 19 november 2007 werd de mobiele telefoon, merk Sony Ericsson, type T630 getoond aan de benadeelde [eigenaar] die verklaarde dat zij de telefoon herkende als de hare;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 7 mei 2007 (dossierpagina 134), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het navolgende:
Een paar weken voordat hij werd opgepakt heeft hij twee mobiele telefoons van het merk Nokia gekocht van [betrokkene 3] voor 60 euro in totaal. [betrokkene 3] had vier of vijf telefoons te koop. Voor verdachte ligt het meest voor de hand dat het [betrokkene 3] is geweest die heeft ingebroken. Hij vindt dat [betrokkene 3] wel veel mobiele telefoontjes had en dat ze goedkoop waren;
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte [betrokkene 2], d.d. 22 mei 2007 (dossierpagina 145 e.v.), inhoudende dat – zakelijk weergegeven – onder meer het navolgende:
Dat het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 2] van haar is. Dat zij de Nokia telefoon, waarmee door de beller die het telefoonnummer [telefoonnummer 2] had in de periode van 29 januari 2007 tot en met 8 februari 2007 werd gebeld, van[verdachte] heeft gekregen. Dat [verdachte], toen hij vastzat haar ongeveer 2 weken geleden heeft gebeld en toen tegen haar heeft gezegd dat zij tegen de politie moest zeggen dat zij de Nokia telefoon van [betrokkene 3] had gekregen;
3.4 Bewijsverweren
Namens verdachte heeft zijn raadsman aangevoerd dat verdachte ook ten aanzien van feit 1 en feit 3 dient te worden vrijgesproken.
Allereerst heeft de raadsman ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit opgemerkt dat niet vaststaat dat aangeefster verkracht is.
De rechtbank onderschrijft die stelling van de raadsman niet.
Op grond van de gedetailleerde aangifte en daarop aanvullende verklaringen van aangeefster die in belangrijke mate ondersteuning vinden in de hiervoor opgenomen verklaringen van de getuigen [getuige 1 en 2] kan er redelijkerwijze geen twijfel aan bestaan dat aangeefster verkracht is.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de raadsman vervolgens aangevoerd dat verdachte dat feit niet kan hebben gepleegd omdat hij op 1 juni 2003 gedetineerd was.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Vooropgesteld zij dat verdachte nimmer spontaan heeft aangevoerd dat hij dit feit niet gepleegd kan hebben, omdat hij ten tijde van dit feit gedetineerd zat en dat hij zelfs ter terechtzitting van 29 mei 2008 desgevraagd heeft verklaard dat hij niet weet of hij op 1 juni 2003 met verlof was.
Gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld en in het licht van de hiervoor weergegeven stellige verklaring van [getuige 3] is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte op 1 juni 2003 geen verlof had. Het namens verdachte aangevoerde feit, dat geen registratie van een verlof op 1 juni 2003 op de verlofkaart van verdachte voorkomt, rechtvaardigt niet de conclusie dat verdachte op deze datum niet met verlof is geweest, temeer daar er geen detentiedossier over betreffende periode meer beschikbaar is van verdachte.
Voorts is door de verdediging als verweer gevoerd dat de resultaten van het technisch onderzoek naar DNA-sporen en het dactyloscopisch signalement van verdachte, zoals dat thans is verricht, niet uitsluiten dat een ander dan verdachte mogelijk de dader is geweest.
Het technisch onderzoek naar DNA-sporen heeft ertoe geleid dat, hoewel er een veelheid aan sporen is veiliggesteld, er uiteindelijk maar ten aanzien van één biologisch spoor sprake was van een DNA match, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer aangezien het met het DNA-profiel van verdachte overeenkomende DNA-mengprofiel is vervaardigd aan de hand van sporen die bij het afnemen van de zedenset van het slachtoffer aan de linker- en rechterzijde van haar hals zijn aangetroffen. Noch op grond van hetgeen namens verdachte is aangevoerd noch op grond van hetgeen overigens ter terechtzitting is gebleken, is ook maar enigszins aannemelijk geworden hoe deze sporen anders op haar lichaam terecht kunnen zijn gekomen dan door direct contact tussen verdachte en aangeefster.
Ten aanzien van het vervaardigde dactyloscopisch signalement heeft de raadsman aangevoerd dat, nu dit op 1 juni 2003 is vervaardigd op basis van handpalmafdrukken die zijn aangetroffen op de boxdeur in het portiek van de flat van aangeefster, dit signalement niet kan aantonen dat verdachte aangeefster heeft verkracht. Een box is namelijk bij uitstek een plek om een inbraak te plegen. Het kan bovendien ook een oude handdruk zijn, aldus de raadsman namens verdachte.
Ook dit verweer verwerpt de rechtbank. Vooropgesteld zij dat de rechtbank op grond van de verklaring van aangeefster omtrent de plaats waar de verkrachting heeft plaats gevonden, heeft vastgesteld dat die verkrachting heeft plaats gevonden vlak bij de deur van de box van aangeefster, links in de gang.
Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring kunnen of willen geven voor de aanwezigheid op de boxdeur van dactyloscopische sporen van zijn handpalmen op 1 juni 2003. Gelet op de plaats waar die sporen zijn aangetroffen, te weten op een afstand van enkele centimeters van elkaar op het onderste gedeelte van de boxdeur en de aard van die sporen, te weten de rechter- en de linkerhandpalm, acht de rechtbank ook niet aannemelijk dat die sporen daar zijn achtergebleven bij een voorgenomen of gepleegde inbraak. Evenmin is aannemelijk geworden dat deze sporen al vóór 1 juni 2003 op de deur aanwezig waren.
Ten slotte heeft de rechtbank bij haar oordeel dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, betrokken dat niet alleen de aangetroffen dactyloscopische en DNA-sporen – gelet op de verklaring van aangeefster – bezwaarlijk anders kunnen worden verklaard dan dat deze ontstaan zijn als gevolg van de door verdachte gepleegde verkrachting, maar ook dat de signalementen die respectievelijk aangeefster en de getuige [getuige 1] van de dader van de verkrachting hebben gegeven, zeer goed aansluiten bij de persoon van verdachte, zoals de rechtbank die ter terechtzitting heeft waargenomen, en dat kenmerkend is dat de dader van de verkrachting heeft gedreigd met een piepa, het Surinaamse woord voor pistool, en dat verdachte het woord piepa en de betekenis daarvan kent.
Op grond van de hiervoor ten aanzien van feit 3 subsidiair genoemde bewijsmiddelen staat vast dat verdachte reeds kort na de diefstal in het bezit is geweest van twee bij de inbraak bij [bedrijf] in Haarlem gestolen en onder hem in beslaggenomen mobiele telefoons, één van het merk Nokia en één van het merk Sony Ericsson en dat [betrokkene 2] in het bezit is geweest van een daar gestolen en onder haar in beslaggenomen telefoon van het merk Nokia.
Op grond van de verklaring van [betrokkene 2] stelt de rechtbank vast dat zij die telefoon van verdachte heeft gekregen.
In het licht van de verklaring van verdachte dat hij de onder hem in beslaggenomen 2 telefoons van [betrokkene 3] voor in totaal 60 euro heeft gekocht, dat [betrokkene 3] wel veel mobiele telefoontjes had, dat ze goedkoop waren en dat het voor hem het meest voor de hand ligt dat het [betrokkene 3] is geweest die heeft ingebroken en voorts in het licht van de verklaring van [betrokkene 2] dat verdachte haar tijdens zijn detentie heeft gebeld en toen tegen haar heeft gezegd dat zij tegen de politie moest zeggen dat zij de Nokia telefoon van [betrokkene 3] had gekregen, oordeelt de rechtbank dat – anders dan de raadsman heeft betoogd – verdachte minst genomen zich welbewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de door hem van [betrokkene 3] gekochte telefoons door misdrijf waren verkregen, zoals ook inderdaad het geval was. Voorts oordeelt de rechtbank dat verdachte [betrokkene 2] heeft opgebeld met de mededeling dat zij moest zeggen dat zij de (onder haar in beslaggenomen) telefoon van [betrokkene 3] had gekregen om aldus te bemantelen dat hij die telefoon zelf verkregen had van [betrokkene 3] en vervolgens aan [betrokkene 2] heeft overgedragen, terwijl hij ook ten aanzien van die telefoon minst genomen zich welbewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die telefoon door misdrijf was verkregen, zoals ook inderdaad het geval was.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
- Verkrachting
Ten aanzien van feit 3 subsidiair:
- Opzetheling, meermalen gepleegd
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sancties en van overige beslissingen
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 3 primair tenlastegelegde feiten en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de officier van justitie de rechtbank gevorderd het gehele gevorderde bedrag van € 7.792,00 toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 1 juni 2003 in de vroege ochtenduren het slachtoffer, dat zojuist bij de door haar bewoonde flatwoning was gearriveerd, onverhoeds en op brute wijze aangevallen en verkracht in het portiek van die flat. Verdachte heeft haar daarbij bovendien ernstig mishandeld.
Door deze onverhoedse, brute verkrachting heeft verdachte het slachtoffer zodanige vrees aangejaagd, dat zij – om aan hem te kunnen ontsnappen – naakt naar buiten is gerend om de hulp van passanten in te roepen.
Verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften en geenszins rekening gehouden met de gevolgen van zijn gedragingen voor het slachtoffer. Door aldus te handelen heeft verdachte grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer ondervindt nog steeds lichamelijk en psychisch de nadelige gevolgen van wat verdachte haar heeft aangedaan. Delicten als het onderhavige, dragen – gelet op de plaats waar en de wijze waarop dit wordt begaan - een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen over het algemeen bij burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Bij de strafoplegging betrekt de rechtbank voorts dat verdachte zich aan heling van een aantal gestolen telefoons heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank betrekt in haar oordeel het feit dat verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf, gelet op het ongehoord brutale en voor het slachtoffer ingrijpend karakter van de door hem begane verkrachting, in beginsel een passende sanctie.
In aanmerking genomen evenwel dat de rechtbank op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening dient te houden met de veroordeling tot 36 maanden gevangenisstraf, welke aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de rechtbank ’s Gravenhage van 4 juni 2007, zal de rechtbank de straf beperken tot na te noemen onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.792,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 tenlastegelegde feit stelt te hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit:
Materieel:
- een BH ad € 35,-
- een jurk ad € 150,-
- eigen bijdrage thuiszorg ad € 32,-
Totaal € 217,00;
Immaterieel:
- een (voorschot) immateriële schade tot een bedrag van € 7.575,00.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gelet op het feit dat inmiddels door het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan de benadeelde partij een bedrag van €4.203,- is toegekend en uitgekeerd, moet dit bedrag in mindering worden gebracht op de gevorderde immateriële schade. De rechtbank zal de gevorderde vergoeding van de materiële schade ad € 217,00 toewijzen. Het gevorderde voorschot ter zake van de immateriële schade zal worden toegewezen onder aftrek van voornoemde uitkering door het Schadefonds Geweldsmisdrijven, dat wil zeggen een bedrag van €3.372,- . Dit bedrag komt de rechtbank – gelet op de gegeven onderbouwing – redelijk en billijk voor. Verdachte dient tevens de over beide bedragen (in totaal €3.589,-) vanaf 1 juni 2003 verschuldigde wettelijke rente te vergoeden.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in de zaak met parketnummer 15/700723-07 onder 1 bewezenverklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 3.589,-.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: artikelen 36f, 57, 63, 242 en 416.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen de aan verdachte onder feit 2 en feit 3 primair tenlastegelegde feiten en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 3 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (DRIE) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een totaal bedrag van € 3.589,00.
Veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag met de daarover vanaf 1 juni 2003 verschuldigde wettelijke rente aan [slachtoffer], rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 3.589,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 47 (zevenenveertig) dagen detentie.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Mateman, voorzitter,
mrs. R.E.A. Toeter en J.E. van Praag, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.H.E. Laffrée,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 juni 2008.
Mr. Toeter is buiten staat dit mede te ondertekenen.