RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton Locatie Zaandam
zaak/rolnr.: 358229 / CV EXPL 07-5170
datum uitspraak: 12 juni 2008
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
Lindorff Purchase B.V.
te Zwolle
eisende partij
hierna te noemen Lindorff
gemachtigde deurwaarder F.J.M. van der Meer
[gedaagde]
te [woonplaats]
gedaagde partij
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde: geen (procedeert in persoon).
In deze zaak is op 7 februari 2008 een tussenvonnis uitgesproken. Daarbij wordt geheel volhard voor zover hierna niet uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
Bij dit tussenvonnis is beslist dat Lindorff een nadere akte moest nemen, zoals in dat tussenvonnis aangegeven.
Lindorff heeft daarop inderdaad een nadere akte gegeven, waarop [gedaagde] bij antwoordakte heeft gereageerd.
Hierna is de uitspraak van dit vonnis op vandaag bepaald.
De beoordeling van het geschil
Mede op grond van de in zoverre niet door [gedaagde] betwiste nadere akte van Lindorff is in deze procedure (verder nog) het volgende komen vast te staan.
1. Het tussen T-Mobile en [gedaagde] gesloten contract (mobiel telefoonabonnement) is op 24 februari 2004 gesloten voor de duur van 24 maanden. Ingevolge artikelen 10.1 en 10.2 van de toepasselijke algemene voorwaarden was dit contract voor [gedaagde] tussentijds niet opzegbaar.
2. T-Mobile heeft het contract ingevolge artikel 11.3 van deze voorwaarden wegens (eerdere) wanbetaling ontbonden op 6 oktober 2004.
3. Ingevolge artikel 11.3 werd [gedaagde] verplicht alle schade, waaronder gederfde inkomsten, aan T-Mobile te vergoeden. Deze schade is door T-Mobile gefixeerd op het abonnementsgeld ad € 18,91 per maand over de resterende looptijd, te weten tot 24 februari 2006.
Daarover wordt het volgende overwogen.
In het tussenvonnis is reeds overwogen dat het ontbreken van een aftrek wegens niet geleverde diensten waarvoor het abonnementsgeld een vergoeding inhield onredelijk bezwarend voorkomt. Hetgeen daartegen bij nadere akte wordt aangevoerd komt niet overtuigend voor. In feite wil Lindorff betogen dat het kostentechnisch voor T-Mobile niets uitmaakt of [gedaagde] nu wel of niet kon blijven bellen. Dat is volstrekt ongeloofwaardig, al was het maar omdat niet valt in te zien waarom T-Mobile het abonnement dan niet gewoon had laten doorlopen, in plaats van te kiezen voor het ontbinden daarvan. Hoe dan ook, bij dit alles gaat Lindorff eraan voorbij dat de overeengekomen minimale duur van twee jaar van het mobiele telefooncontract, met verbod van wederzijdse opzegging, een beding is dat voorkomt op de grijze lijst (artikel 7.237 aanhef en onder k. van het Burgerlijk Wetboek) en dus op die enkele grond reeds wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn.
Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld of gebleken die dat rechtsvermoeden zouden kunnen ontkrachten. In elk geval valt niet in te zien waarom T-Mobile niet zou kunnen volstaan met een contractsduur van een jaar (waarvan haar eigen voorwaarden overigen lijken uit te gaan), al dan niet met aanpassing van het tarief en/of de voorwaarden waaronder een mobiele telefoon ter beschikking wordt gesteld. Dat een langere contractsduur commercieel aantrekkelijker is mag waar zijn, maar dat doet in dit verband niet ter zake.
Welnu, als de overeengekomen contractsduur van twee jaar met verbod van tussentijdse opzegging als onredelijk bezwarend moet worden aangemerkt, dan gaat het natuurlijk niet aan om bij tussentijdse ontbinding door T-Mobile zelf, de door de consument te vergoeden schade te fixeren op de som van de abonnementsgelden tot en met het einde van die contractstermijn.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de schade hoogstens mag worden gefixeerd op de som van de abonnementsgelden tot en met het einde van de wel als redelijk aan te merken contractstermijn, in dit geval dus tot 24 februari 2005. De kantonrechter rekent als volgt:
Oktober 2004 – februari 2005 = 5 x € 18.91 = € 94,55
Af: 6 oktober t/m 24 oktober 2004 = € 12,61 -/-
Blijft aan schadevergoeding € 81,94
+ 6% BTW € 4,92 +
Totaal € 86,86 .
Daarbij moet nog worden opgeteld de factuur van 6 oktober 2004 ad € 38,88 waarvan [gedaagde] geen betalingsbewijs heeft overgelegd, zodat resteert te betalen de somma van € 125,74.
Nu geen genoegzame en geloofwaardige verklaring is gegeven voor het jarenlang niet vervolgen van de incasso, zal de kantonrechter de overeengekomen rente over dit bedrag tot aan de dagvaarding fixeren op € 10,--. Na de dagvaarding loopt deze rente wel weer door.
Gelet op de bevindingen in deze zaak kan niet worden volgehouden dat serieus te nemen buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Er is volstaan met het aanmanen voor een veel te hoog berekende schuld. In elk geval mogen deze kosten onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet aan [gedaagde] worden doorberekend.
Gelet op de uitkomst van deze procedure ligt een compensatie van de proceskosten in de rede.
[gedaagde] wordt veroordeeld om aan Lindorff te betalen de somma van € 135,74 vermeerderd met de overeengekomen rente ad 0,327 % per maand over € 125,74 vanaf de dag dat gedagvaard is tot de dag dat alles betaald is.
Iedere partij draagt de eigen proceskosten.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Visser, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 juni 2008, in tegen¬woor¬digheid van de griffier.