RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 3851
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 juni 2008
Stichting De Faunabescherming,
gevestigd te Amstelveen,
verzoekster,
gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder,
derde partij,
Stichting Faunabeheereenheid Noord-Holland,
gevestigd te Haarlem.
Bij besluit van 11 april 2008 heeft verweerder aan de Faunabeheereenheid ontheffing verleend als bedoeld in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder a, c, en d, van de Flora- en faunawet (Ffw) voor het met geweer doden van 12.000 grauwe ganzen en het tot nulstand terugbrengen van de kolganzen en de brandganzen in de periode van 1 april 2008 tot en met 1 oktober 2008 (spoor 2). Hierbij is tevens ontheffing verleend voor het gebruik van het geweer vanaf een half uur vóór zonsopkomst en een half uur na zonsondergang en het gebruik van lokkers.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 9 mei 2008 bezwaar gemaakt. Bij brief van dezelfde datum is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 30 mei 2008, alwaar namens verzoekster zijn verschenen A.P. de Jong en H.H. Niessen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Westerwal en M. Doevendans, beiden werkzaam bij de provincie Noord-Holland. Namens de derde partij is verschenen H. de Jong, voorzitter.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Ingevolge artikel 68, eerste lid, van de Ffw, voor zover hier van belang, kan het college, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9 en artikel 72, vijfde lid:
a. in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid;
(...)
c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren;
d. ter voorkoming van schade aan flora en fauna.
2.3 Verweerder heeft de ontheffing verleend in het kader van populatiebeheer als middel voor schadebestrijding (spoor 2). Verzoekster kan zich met dit besluit niet verenigen en heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
2.4 Het geschil spitst zich toe op de vraag of spoor 2, populatiebeheer, zich verdraagt met artikel 68 Ffw. De voorzieningenrechter constateert dat de voorzieningenrechter van de rechtbank deze vraag in een vergelijkbare procedure tussen dezelfde procespartijen reeds bij uitspraak van 4 mei 2007, daarin tevens de hoofdzaak afdoend, ontkennend heeft beantwoord. Verweerder heeft wegens hem moverende redenen geen beroep ingesteld tegen deze uitspraak, noch heeft verweerder in deze zaak een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Door het verstrijken van de hoger beroepstermijn heeft de uitspraak van 4 mei 2007 kracht van gewijsde gekregen.
2.5 De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder bij het beslissen op de onderhavige aanvraag de onder 2.4 bedoelde uitspraak van de voorzieningenrechter niet in acht heeft genomen. In de omstandigheden van het onderhavige geval noch in hetgeen verweerder heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter aanleiding een andersluidend standpunt in te nemen dan de voorzieningenrechter heeft neergelegd in haar uitspraak van 4 mei 2007. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter nog dat gelet op het principiële karakter van de voorliggende rechtsvraag met betrekking tot de reikwijdte van artikel 68 Ffw de onderhavige voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent voor heropening van het debat over de juistheid van de uitspraak van 4 mei 2007. Een dergelijk principieel debat dient plaats te vinden in het kader van de behandeling van de eventuele bodemzaak, bij voorkeur door een meervoudige kamer van de rechtbank. Met het vorenstaande is gegeven dat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter verweerder de gevraagde ontheffing niet had mogen verlenen.
2.6 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en daarbij in aanmerking genomen het grote belang van verzoekster bij het voorkomen van onomkeerbare schade aan de ganzenpopulaties, ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe zal derhalve op de hierna vermelde wijze worden toegewezen.
2.7 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Op grond van artikel 1, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen reiskosten voor vergoeding in aanmerking komen. Gemachtigden van verzoekster hebben aannemelijk gemaakt dat zij in verband met het bijwonen van de zitting € 20,80 aan reiskosten hebben gemaakt.
3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
3.2 schorst het primaire besluit van 11 april 2008 tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
3.3 veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 20,80, te betalen door de provincie Noord-Holland aan verzoekster;
3.4 gelast dat de provincie Noord-Holland het door verzoekster betaalde griffierecht van
€ 288,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en op 2 juni 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.