RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: [nummer]
Uitspraakdatum: 28 januari 2008
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 januari 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Midden Holland, HvB Haarlem, te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 03 september 2007 te Haarlem aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een schedelfractuur en/of een oogkasbreuk en/of gekneusde hersenen en/of een bloeding onder de hersenvliezen en/of blijvende schade aan de hersenen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (krachtig) (met gebalde vuist) in het gezicht, in elk geval tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of (vervolgens) tegen het lichaam te duwen en/of aan het lichaam te trekken (waardoor deze [slachtoffer] achterover op de grond viel en/of met zijn hoofd de grond raakte);
subsidiair:
hij op of omstreeks 03 september 2007 te Haarlem opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) (krachtig) (met gebalde vuist) in het gezicht, in elk geval tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) tegen het lichaam heeft geduwd en/of aan het lichaam heeft getrokken (waardoor deze [slachtoffer] achterover op de grond viel en/of met zijn hoofd de grond raakte), tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een schedelbasisfractuur en/of een oogkasbreuk en/of gekneusde hersenen en/of een bloeding onder de hersenvliezen en/of blijvende schade aan de hersenen), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Oordeel van de rechtbank
3.1 Bewijsverweren
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat zijn cliënt van het primair tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
- Er is geen, althans onvoldoende, wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte het slachtoffer een vuistslag in het gezicht heeft gegeven en/of het slachtoffer tegen zijn lichaam heeft geduwd.
- Niet kan worden bewezen dat het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen het gevolg is geweest van het vermeende handelen van verdachte, zoals dat in de tenlastelegging is omschreven.
- Verdachte heeft nooit het voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit vereiste opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, gehad om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt hiertoe als volgt.
Op grond van de inhoud van de hieronder weergegeven bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer met kracht met gebalde vuist tegen het hoofd heeft geslagen en vervolgens tegen het lichaam heeft geduwd. De rechtbank baseert zich daarbij met name op de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Deze getuigen hebben ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris consistent verklaard over hun waarnemingen in de nacht van 2 op 3 september 2007 en de rechtbank acht die verklaringen betrouwbaar. Daarbij betrekt de rechtbank dat deze getuigen bij de rechter-commissaris hebben toegelicht vanaf welke plek zij het een en ander hebben zien gebeuren en dat zij op dat gebeuren een goed en ook vrij zicht hadden. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de verklaringen van deze getuigen niet met elkaar in tegenspraak zijn en ook passen in de verklaringen die andere personen over hun waarnemingen in die nacht hebben afgelegd, welke verklaringen zich in het proces-verbaal van de politie bevinden. Voorts acht de rechtbank van belang dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat zich in de loop van de nacht een blauw oog bij het slachtoffer heeft ontwikkeld en dat in het ziekenhuis is geconstateerd dat de linker oogkas van het slachtoffer was gebroken. Dit letsel past bij een vuistslag waarover de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] hebben verklaard. De verklaring van [getuige 2] over de duw wordt verder bevestigd door verdachtes eigen verklaring ter terechtzitting en ondersteund door die van [getuige 3], die heeft verklaard over vastpakken en loslaten, waarna het slachtoffer achterover viel.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen is voor de rechtbank komen vast te staan dat verdachte, nadat het slachtoffer de voorruit van café Fidel had ingeslagen, kwaad naar buiten is gegaan. Daar, buiten, op de Korte Veerstraat, is verdachte op het slachtoffer toegelopen en heeft hij hem met kracht met zijn rechtervuist tegen het hoofd geslagen, ter hoogte van het linker oog. Vervolgens is verdachte doorgestapt in de richting van het slachtoffer, heeft hij hem met beide handen bij de borst vastgepakt en heeft hij hem van zich afgeduwd, waardoor het slachtoffer achterover is gevallen en met zijn achterhoofd op de grond is terechtgekomen.
Voorts staat op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft. De vraag is of dit letsel het gevolg is geweest van het handelen van verdachte. De rechtbank beantwoordt die vraag, anders dan de raadsman, bevestigend. Daarbij baseert de rechtbank zich op onderstaande medische verklaringen en daarnaast op de overweging dat het niet anders kan dan dat het letsel van het slachtoffer is veroorzaakt door de vuistslag en de daarop volgende duw van verdachte, waardoor het slachtoffer achterover is gevallen en met zijn achterhoofd op de grond is terechtgekomen. In dit verband is van belang dat uit de inhoud van het dossier blijkt dat toen het slachtoffer in café Fidel kwam, hij, afgezien van het feit dat hij (sterk) onder invloed van alcohol was, geen zichtbaar letsel had. Verder heeft verdachte ter zitting verklaard – welke verklaring steun vindt in het dossier – dat toen hij het slachtoffer café Fidel uitzette, zij niet ergens tegenaan zijn gebotst. Ook heeft verdachte ter zitting verklaard dat toen het slachtoffer de voorruit insloeg, hij dit alleen met zijn vuist/arm heeft gedaan en niet met zijn hoofd de ruit heeft geraakt. Tot slot is van belang dat vast staat dat het slachtoffer nadat hij de ruit had ingeslagen, is blijven staan. Of het zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt door de vuistslag en/of de duw en/of het (daardoor) achterover vallen, of een combinatie daarvan, kan verder in het midden blijven, nu al deze gedragingen bewezen zijn en voor rekening van verdachte komen.
De rechtbank acht ten slotte ook bewezen dat verdachte met het voor een bewezenverklaring vereiste opzet heeft gehandeld. Door het slachtoffer met kracht met gebalde vuist tegen het hoofd te slaan – een zeer kwetsbaar deel van het lichaam – en vervolgens het slachtoffer (mogelijk versuft door deze vuistslag) een duw te geven, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer (achterover zou vallen en) zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte heeft die kans, gelet op zijn gedrag en de uiterlijke verschijningsvorm daarvan, bewust op de koop toegenomen. Daarom is sprake van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 3 september 2007 te Haarlem aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een schedelfractuur en een oogkasbreuk en gekneusde hersenen en een bloeding onder de hersenvliezen en blijvende schade aan de hersenen) heeft toegebracht, door deze opzettelijk krachtig met gebalde vuist tegen het hoofd te slaan en vervolgens tegen het lichaam te duwen, waardoor deze [slachtoffer] achterover op de grond viel en met zijn hoofd de grond raakte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op: zware mishandeling.
5. Strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft namens verdachte een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweer-exces. De raadsman heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Het slachtoffer, sterk onder invloed van alcohol, gedroeg zich die bewuste nacht uitermate hinderlijk in café Fidel. Nadat verdachte hem het café had uitgezet, sloeg het slachtoffer met zijn vuist/arm door de voorruit van het café. Verdachte ging daarop naar buiten, waar het slachtoffer op hem afstormde. Verdachte zag zich toen genoodzaakt om zich te verdedigen tegen die ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank verwerpt dit verweer, nu zij niet uitgaat van de feiten die de raadsman aan dit verweer ten grondslag heeft gelegd. Voor de rechtbank staat vast dat, nadat verdachte na het inslaan van de voorruit door het slachtoffer naar buiten was gelopen, het verdachte is geweest die op het slachtoffer is afgelopen en niet andersom. Verdachte heeft voorts vrijwel direct met de vuist uitgehaald. Niet aannemelijk is geworden dat toen verdachte en het slachtoffer buiten tegenover elkaar stonden, het slachtoffer iets heeft gedaan waartegen verdachte zich diende te verdedigen. Van een noodweersituatie was dan ook geen sprake.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie(s) en van overige beslissingen
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 18 december 2007 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in het Haarlemse nachtleven schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsmisdrijf. Hij heeft in de vroege ochtend van maandag 3 september 2007 voor het café Fidel, midden op de Korte Veerstraat, het slachtoffer met kracht een vuistslag tegen het hoofd gegeven en vervolgens heeft hij het (mogelijk door die slag versufte) slachtoffer met beide handen vastgepakt en van zich afgeduwd. Het slachtoffer is hierdoor achterover gevallen en met zijn achterhoofd op de grond terechtgekomen. Het letsel dat het 38-jarige slachtoffer hierbij heeft bekomen, zal naar verwachting levenslang van invloed blijven op zijn dagelijks leven, nu hij door het ontstane hersenletsel vermoedelijk nooit meer zelfstandig zal kun functioneren. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Dat verdachte, naar uit de stukken blijkt, nadat het slachtoffer was gevallen en op de grond lag, zich zonder om diens toestand te bekommeren is weggelopen, maakt de gebeurtenis des te schokkender. Omstanders hebben aan het slachtoffer eerste hulp moeten verlenen, in afwachting van de komst van het ambulancepersoneel.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat alleen een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf als straf in aanmerking komt. Bij het bepalen van de duur van deze straf dient echter ook rekening te worden gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Verdachte was die avond in café Fidel aanwezig, waar hij soms als barkeeper werkt, echter niet op deze avond. Op een gegeven moment kwam het slachtoffer binnen. Voor de rechtbank staat op grond van het dossier vast dat het slachtoffer (sterk) onder invloed van alcohol was en dat hij zich hinderlijk gedroeg in het café . Verdachte zag hierin reden om het slachtoffer het café uit te zetten. Daarbij stelde het slachtoffer zich uitdagend en provocerend tegen de verdachte op. Buiten bleef het slachtoffer hiermee doorgaan. Uiteindelijk sloeg het slachtoffer met zijn vuist/arm de voorruit van het café in, wat een heftige schrikreactie in het café teweegbracht. Hierop is verdachte naar buiten gegaan en heeft hij het bewezenverklaarde feit begaan.
De rechtbank is van oordeel dat, kijkend naar deze omstandigheden, de straf die door de officier van justitie is gevorderd te hoog is. Weliswaar had verdachte, ook vanwege zijn werkzaamheden als barkeeper, kunnen weten wat alcohol met mensen kan doen en had hij hierop kunnen anticiperen, met een eis van 30 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk, wordt echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De rechtbank zal dan ook een aanzienlijk lagere straf opleggen.
Wel ziet de rechtbank, gelet op de indruk die zij op de terechtzitting van verdachte heeft gekregen en de inhoud van het voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, met de officier van justitie reden om verdachte ook een deel van de vrijheidsstraf voorwaardelijk op te leggen. Dit als stok achter deur, te meer nu de rechtbank bepaald niet uitgesloten acht dat verdachte nogmaals in een situatie als de onderhavige terecht zal komen. .
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar opdat verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
de artikelen 14a, 14b, 14c en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden, .met bevel dat een gedeelte groot negen (9) maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van een op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mrs. D. Kingma en Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L.L. de Vries en J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 januari 2008.
Mr. Baauw-de Bruijn is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.