RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 08 - 2186 (voorlopige voorziening)
AWB 08 -1461 (bodemzaak)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 mei 2008
[eiser],
Wonende te Haarlem,
eiser,
gemachtigde: mr J.P. van Vulpen, advocaat te Haarlem,
het college van Burgemeester en Wethouders te Haarlem,
verweerder,
gemachtigde: H. van der Veen,
Bij besluit van 23 augustus 2008 heeft verweerder eisers gehandicaptenparkeerkaart ongeldig verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 21 september 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 januari 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 5 februari 2008 beroep ingesteld. Bij brief van 21 februari 2008 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 17 april 2008, alwaar eiser en zijn gemachtigde en verweerders gemachtigde zijn verschenen.
1. Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
1.2 De voorzieningenrechter neemt de volgende feiten in aanmerking. Eiser bezit al sedert ongeveer 1978 een gehandicaptenparkeerkaart welke wordt afgegeven door de gemeente Haarlem. De kaart wordt om de vijf jaar verlengd, laatstelijk is dat weer gebeurd op 23 mei 2006. Het betreft kaarttype B ( = begeleider) met vervaldatum 31 mei 2011.
1.3 Verweerder baseert het bestreden besluit op artikel 53 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) waarin bepaald wordt dat de kaart ongeldig kan worden verklaard indien ervan gebruik wordt gemaakt in strijd met artikel 50 van dat Besluit. Dat gebruik heeft er volgens verweerder uit bestaan dat eisers [zoon] de kaart vanaf in elk geval oktober 2006 af met regelmaat heeft gebruikt om op een invalidenparkeerplaats te parkeren, zonder dat dit parkeren rechtstreeks verband hield met eisers vervoer.
1.4 Eiser legt het volgende aan zijn beroep ten grondslag. Hij erkent dat zijn [zoon] de kaart buiten zijn medeweten voor eigen doeleinden heeft gebruikt in de periode van 20 mei 2007 tot 26 oktober 2007, toen eiser met vakantie in Turkije was. Eiser betwist dat hij daar verantwoordelijk voor kan worden gehouden omdat hij niet aan dat misbruik heeft meegewerkt. Eiser betwist echter dat het misbruik ook al heeft plaatsgevonden voordat hij op vakantie ging.
Voorts is de ongeldigverklaring van de kaart volgens eiser een te zware sanctie in verhouding tot de nadelige gevolgen die dat voor hem heeft. Hij zou immers tot 31 mei 2011 verstoken moeten blijven van een gehandicaptenparkeerkaart terwijl hij zonder zo'n parkeerkaart niet kan functioneren.
1.5 Verweerders gemachtigde heeft ter zitting een stuk overgelegd dat is opgesteld door de wachtmeester der Koninklijke Marechaussee [X]. Ofschoon eisers gemachtigde tegen de overlegging ervan geen bezwaar heeft gemaakt, gaat de voorzieningenrechter aan de inhoud van dat stuk voorbij. Redengevend is daarvoor dat dat stuk kennelijk geen proces-verbaal is dat op ambtseed of -belofte is opgemaakt en dat de inhoud van dat stuk ter zitting door eisers aanwezige zoon tenminste deels is betwist.
1.6 [eisers zoon] heeft toegegeven dat hij in de periode voorafgaande aan de vakantie van eiser zijn auto meermaals op een invalidenparkeerplaats heeft geparkeerd. Ook heeft hij niet betwist dat hij de parkeerkaart van zijn vader bij die gelegenheden in zijn auto had, zij het dat hij de kaart niet zichtbaar op de ruit zou hebben geplaatst. Dat hij dat in de toegegeven omstandigheden heeft gedaan, valt echter niet door een enkele betwisting daarvan te weerleggen. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat [eisers zoon] de kaart toen heeft gebruikt om te kunnen parkeren op een invalidenparkeerplaats en dat dat feit is geconstateerd en is neergelegd in een proces-verbaal waarop het bestreden besluit is gebaseerd.
1.7 Aangezien er door [eisers zoon] gebruik is gemaakt van de aan zijn vader verstrekte parkeerkaart in de periode voorafgaande aan de vakantie van eiser in Turkije en tijdens die vakantie, zonder dat dit verband hield met het vervoer van zijn vader, is gehandeld in strijd met artikel 50 BABW. Die handelwijze valt aan eiser toe te rekenen omdat de kaart aan hem is verstrekt en hij misbruik van zijn parkeerkaart dient te voorkomen. Niet onredelijk is voorts dat verweerder een dergelijk misbruik wenst tegen te gaan door toepassing van de bevoegdheden die in art 53 BABW zijn toegekend.
1.8 Gezien de omstandigheden van het geval was er voldoende aanleiding om de sanctie van ongeldigverklaring toe te passen. De voorzieningenrechter vermag daarbij, anders dan eisers gemachtigde, geen oud-testamentisch beginsel omtrent wreking van de zonden der vaderen op het nageslacht, of vice versa, te ontwaren, dat aan deze wijze van sanctionering in de weg zou staan.
1.9 Verweerder heeft bij gebruikmaking van zijn in artikel 53, derde lid, BABW gegeven bevoegdheid de kaart voor de resterende duur ongeldig verklaard. Het bestreden besluit heeft zodoende tot gevolg dat eiser tot 31 mei 2011 van het bezit van een invalidenparkeerkaart verstoken zal blijven. Uit het verslag van de bezwaarschriftencommissie blijkt dat de behandelende commissie tijdens de hoorzitting naar aanleiding van het bezwaarschrift alleen maar heeft onderzocht of het misbruik heeft plaatsgevonden. Omdat een belangenafweging ontbreekt, is hier niet voldoende gemotiveerd waarom eisers invalidenparkeerkaart voor de gehele looptijd ongeldig verklaard is. Dit klemt temeer nu de rechtbank oordeelt dat de sanctie van ongeldigverklaring gezien enerzijds de zwaarte van de overtreding en de mate waarin eiser het risico voor laakbare gedragingen van zijn zoon valt toe te rekenen gezet tegenover de omstandigheid dat eiser er veel last van heeft dat hij zijn invalidenparkeerkaart moet missen, niet langer in redelijkheid is te continueren.
1.10 Dit brengt mee dat het beroep gegrond is en dat verweerder opnieuw zal moeten beslissen op het bezwaar met inachtneming van het bovenstaande. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
1.11 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).
2.1 verklaart het beroep gegrond;
2.2 vernietigt het bestreden besluit;
2.3 draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
2.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
2.5 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 644,- en in verband met het beroep ad € 322,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan eiser te voldoen;
2.6 bepaalt tevens dat verweerder eiser het verschuldigde griffierecht ad. € 286,- (2 x
€ 143,-) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, voorzieningenrechter, en op 7 mei 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voor zover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
zaaknummers: 08-2186 4
08-1461