ECLI:NL:RBHAA:2008:BD1725

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
145553/HA RK 08-40
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • E.A. Coyajee-Kappers
  • A.J. van der Meer
  • B. Vogel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Haarlem op 21 april 2008 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek werd ingediend door de raadsvrouw van de verzoeker tijdens een verhoor van getuigen. De raadsvrouw stelde dat de rechter-commissaris, die de vragen van de raadsvrouw aan de getuige K. Spaander had geweigerd, niet onpartijdig kon zijn. De rechter-commissaris had ook geweigerd een aanvullend proces-verbaal op te maken waarin deze weigering zou worden vastgelegd. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter-commissaris om bepaalde vragen niet toe te staan, in redelijkheid kon worden genomen en dat hieruit geen vooringenomenheid kon worden afgeleid. De rechter-commissaris had de taak om de voortgang van de procedure te bewaken, vooral gezien het feit dat er tien getuigen achtereenvolgens gehoord moesten worden. De kern van de discussie was al in het proces-verbaal vastgelegd, en de raadsvrouw had de mogelijkheid om haar bezwaren tijdens de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak opnieuw aan de orde te stellen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond en dat de feiten en omstandigheden die door de raadsvrouw waren aangevoerd, geen grond voor wraking opleverden. De rechtbank heeft het verzoek om wraking dan ook afgewezen en bevolen dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 145553/HA RK 08-40
datum beslissing: 21 april 2008
Op verzoek van:
[Verzoeker],
verzoeker,
raadsvrouw mr. W. Drummen, advocaat te Amsterdam.
1. Procesverloop
1.1 Bij mondeling verzoek gedaan tijdens het verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris op 21 april 2008, heeft de raadsvrouw namens verzoeker de wraking verzocht van [rechter], hierna te noemen: de rechter-commissaris, in de bij deze rechtbank, sector strafrecht, aanhangige zaak met parketnummer 15/700902-07, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2 Verzoeker en de rechter-commissaris zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 21 april 2008. Voor verzoeker is verschenen zijn raadsvrouw, mr. Drummen. Voorts is verschenen de rechter-commissaris.
2. Standpunten van betrokkenen
2.1 De raadsvrouw van verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek het volgende aangevoerd. De rechter-commissaris kan niet worden geacht onpartijdig te zijn, nu zij de raadsvrouw tijdens het verhoor van de getuige K. Spaander heeft belet bepaalde vragen te stellen, terwijl de raadsvrouw tijdens het verhoor van de getuige aan de rechter-commissaris heeft voorgesteld een toelichting op de relevantie van deze vragen te geven buiten aanwezigheid van de getuige. Voorts heeft de rechter-commissaris na afloop van het verhoor van genoemde getuige geweigerd een aanvullend proces-verbaal op te maken, waarin vermeld wordt dat de rechter-commissaris de raadsvrouw het stellen van deze vragen heeft geweigerd, dat de raadsvrouw heeft aangeboden buiten aanwezigheid van de getuige een toelichting op het verzoek te geven en dat de rechter-commissaris geen gebruik wilde maken van deze mogelijkheid.
2.2 De rechter-commissaris heeft aangevoerd dat zij tijdens het verhoor van de getuige een beslissing heeft genomen over de toelaatbaarheid van de door de raadsvrouw te stellen vragen, hetgeen in het proces-verbaal van verhoor van de getuige staat gerelateerd, nu deze vragen afweken van de in het kader van de mini-instructie reeds opgegeven vragen. Deze beoordeling heeft zij mede vanuit het oogpunt van efficiëntie genomen, nu achtereenvolgens tien getuigen moesten worden gehoord en de rechter-commissaris mede de taak heeft de voortgang van de procedure te bewaken.
3. Beoordeling
3.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert, hierna ook te noemen de subjectieve toets. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor onpartijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn, hierna ook te noemen de objectieve toets. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.2 Gesteld noch gebleken is dat de rechter-commissaris jegens verzoeker een vooringenomenheid koesterde, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert. Wat de objectieve toets betreft, overweegt de wrakingskamer als volgt.
3.3 De wrakingsgronden zien op de weigering de raadsvrouw toe te staan bepaalde vragen te stellen aan de getuige, de weigering de nadere toelichting op die vragen aan te horen en de weigering hierover in een aanvullend proces-verbaal te relateren. Uit het proces-verbaal van verhoor van de getuige, zoals door de rechter-commissaris en de griffier is vastgesteld en getekend, blijkt wat de gang van zaken tijdens het verhoor is geweest. Hierin is terug te vinden dat het stellen van bepaalde vragen door de raadsvrouw aan de orde is geweest en dat de rechter-commissaris het stellen van deze vragen heeft belet. Deze beslissing kon in redelijkheid worden genomen en aan een dergelijke beslissing kan niet zonder meer een vooringenomenheid van de rechter-commissaris worden ontleend. Evenmin kan bij (de raadsvrouw van verzoeker) een objectief gerechtvaardigde vrees zijn ontstaan dat de rechter-commissaris partijdig zou zijn. Het verhoor heeft immers in de setting van een mini-instructie plaatsgevonden waarbij de raadsvrouw - althans haar kantoorgenoot - vooraf heeft aangegeven waarover zij vragen wilde stellen aan de getuige. Het onderwerp waarover de vragen gingen die de rechter-commissaris tijdens het verhoor heeft belet te stellen, waren - zo is onbetwist aangevoerd door de rechter-commissaris - niet van te voren aangekondigd. Daarnaast was het verhoor van genoemde getuige onderdeel van een geheel van tien verhoren die achter elkaar zouden plaatsvinden. Nu het mede de taak van de rechter-commissaris is de voortgang van de procedure te bewaken, heeft de rechter-commissaris in redelijkheid tot eerdergenoemde beslissing kunnen komen. Daarbij is van belang dat indien verzoeker of zijn advocaat het niet eens is met de weigering om bepaalde vragen aan de getuige te stellen, hij dit tijdens de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak nogmaals aan de orde kan stellen. Ook uit de weigering van de rechter-commissaris om na het getuigenverhoor een aanvullend proces-verbaal op te maken waar het niet toestaan van bepaalde vragen uitgebreider zou worden gerelateerd kan geen objectief gerechtvaardigde vrees worden gedestilleerd dat zij partijdig zou zijn. De kern van de discussie met de raadsvrouw - dat bepaalde vragen geweigerd zijn - is immers in het proces-verbaal weergegeven en ook hierover kan bij de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak het nodige door verzoeker c.q. zijn raadsvrouw gezegd worden. Daarbij geldt nadrukkelijk dat wraking geen geëigend middel is om te appelleren tegen onwelgevallige procesbeslissingen van een rechter.
3.4 Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de feiten en omstandigheden die de raadsvrouw namens verzoeker ter onderbouwing van haar verzoek naar voren heeft gebracht, geen grond opleveren voor het oordeel dat het fungeren van de rechter-commissaris in de hoofdzaak tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen leiden.
3.5 De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve geen grond voor wraking.
3.6 De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1 wijst het verzoek om wraking af;
4.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker en de rechter-commissaris een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3 beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.A. Coyajee-Kappers, voorzitter, en mrs. A.J. van der Meer en B. Vogel, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. ten Bos als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2008.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.