RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton Locatie Zaandam
zaak/rolnr.: 377838 / VV EXPL 08-39
datum uitspraak: 8 mei 2008
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
Stichting Volkshuisvestingsgroep Wooncompagnie
te Hoorn
eisende partij
hierna te noemen Wooncompagnie
gemachtigde mr. A.G. Koster
[gedaagde]
te [adres]
gedaagde partij
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. K. Mels.
Op gronden zoals in de dagvaarding vermeld heeft Wooncompagnie een vordering ingesteld tegen [gedaagde] strekkende tot het verkrijgen van een onmiddellijke voorziening bij voorraad.
Op deze terechtzitting heeft [gedaagde] geconcludeerd voor antwoord.
Daarna hebben partijen hun respectieve standpunten nader toegelicht.
De gemachtigden van partijen hebben zich daarbij bediend van pleitnotities.
De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen. Deze aantekeningen worden zo nodig in de vorm van een proces-verbaal uitgewerkt.
Tenslotte is de uitspraak van dit vonnis op vandaag bepaald, te 14.00 uur.
Wooncompagnie vordert als onmiddellijke voorziening bij voorraad dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] kort gezegd zal veroordelen tot ontruiming van de huurwoning c.a. gelegen te [adres] aan de [adres], alsmede tot betaling van de proceskosten.
De vordering is hierop gebaseerd dat [gedaagde] de door haar gehuurde woning niet (meer) zelf zou bewonen en aan (een) derde(n) zou hebben afgestaan.
Het verweer strekt tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vordering. Betwist wordt dat [gedaagde] haar hoofdverblijf niet meer (zelf) in de huurwoning zou hebben.
In deze procedure zijn de volgende feiten voldoende komen vast te staan omdat deze niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist zijn gebleven.
1. Wooncompagnie verhuurt sinds 28 mei 2004 de woning staande en gelegen te [adres] aan de [adres] aan [gedaagde]. Het betreft een zogenaamde sociale huurwoning, waarvoor in [adres] een aanmerkelijke wachtlijst bestaat.
2. Ingevolge de huurovereenkomst is [gedaagde] verplicht om het gehuurde zelf te bewonen en daar haar hoofdverblijf te hebben.
3. Vanaf medio 2006 heeft Wooncompagnie signalen ontvangen dat [gedaagde] niet (meer) in het gehuurde zou verblijven. Op 6 juli 2006 maakte de woning een onbewoonde indruk en [gedaagde] werd daar niet aangetroffen. Een buurman liet toen weten dat [gedaagde] daar nimmer had gewoond, maar dat daar wel enige tijd een manspersoon had verbleven. Op 14 juli 2006 liet [gedaagde] telefonisch weten dat de belastingdienst de woning had leeggehaald. Wooncompagnie bleef vervolgens signalen ontvangen dat [gedaagde] (nog steeds) niet in het gehuurde woonachtig was.
4. Op 25 januari 2008 heeft Klaas Noordhuis, inspecteur woningtoezicht en buitengewoon opsporingsambtenaar, een onderzoek ingesteld bij het gehuurde. Buren vertelden hem dat er een jong stel in het gehuurde verbleef. Hij sprak daar met [gedaagde] die meldde dat haar dochter [belanghebbende] in het gehuurde verbleef. De inspecteur zag dat een man de deur van het gehuurde met een sleutel opende. [gedaagde] verklaarde aan de inspecteur dat zij de door haar gedane boodschappen niet naar het gehuurde bracht, maar naar het huis van haar partner. Tenslotte bleek [gedaagde] toen niet in staat om de sleutels van het gehuurde te tonen.
5. De partner van [gedaagde], de heer [belanghebbende], wonende aan de [adres] te [adres], is vader van hun beider dochtertje. Dat dochtertje verblijft in de regel bij vader en staat voor de school ook bij hem ingeschreven.
6. Op 5 februari 2008 heeft Jany van Leeuwaarde, inspecteur buitendienst bij de Dienst Wonen, Bureau Zoeklicht, te [adres] een onderzoek ingesteld in de woning [adres], die verhuurd is aan [belanghebbende], dochter van [gedaagde]. De daar aangetroffen personen, [belanghebbende], verklaarden deze woning onder te huren van [belanghebbende]. [belanghebbende] verklaarde de huur ad € 900,-- maandelijks bij [belanghebbende] te bezorgen op het adres [adres] te [adres], waar [belanghebbende] volgens hem samenwoont met een man.
7. Op 5 februari 2008 heeft René Kool, opzichter bij Wooncompagnie, die toen voor iets anders aanwezig was bij de woning [adres] te [adres], gesproken met een jongeman die informeerde of hij die week bij zijn vriendin op de [adres] was geweest. Toen Kool vroeg naar het waarom van die vraag, kreeg hij te horen dat dit was omdat ‘wij er wonen zijn jullie er geweest en omdat mijn schoonmoeder er bijna nooit is.’
De beoordeling van het geschil
De vordering, die ertoe strekt op de kortst mogelijke termijn een einde te maken het ongeoorloofd aan een derde in gebruik geven van een sociale huurwoning, waarvoor een wachtlijst bestaat, is naar zijn aard voldoende spoedeisend.
Voorop gesteld moet worden dat Wooncompagnie op grond van het huurcontract, alsmede op grond van het bepaalde in artikel 7.244 van het Burgerlijk Wetboek, geen genoegen hoeft te nemen met het in gebruik geven van de in deze procedure bedoelde sociale huurwoning aan een derde. Dat levert immers een ernstige tekortkoming op in de nakoming van de contractuele huurderverplichtingen die een ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde in de regel zal rechtvaardigen.
Het komt er in deze procedure daarom op aan of met voldoende zekerheid mag worden aangenomen, dat de bodemrechter bedoelde tekortkoming bewezen zal achten en op grond daarvan de ontbinding en ontruiming zal uitspreken.
Daarover wordt als volgt geoordeeld.
Het door Wooncompagnie bijgebrachte bewijsmateriaal is vooralsnog dermate overweldigend te achten, dat er van moet worden uitgegaan dat dit, zo nodig aangevuld met (verder) getuigenbewijs, de bodemrechter inderdaad zal overtuigen van het in gebruik geven van het gehuurde door [gedaagde] aan een derde, meer in het bijzonder haar dochter [belanghebbende].
Bedoeld bewijsmateriaal laat voorshands immers geen andere conclusie toe, dan dat [gedaagde] met haar dochtertje bij haar partner aan de [adres] te [adres] is gaan wonen, terwijl haar dochter [belanghebbende] vervolgens in de huurwoning aan de [adres] te [adres] is gaan verblijven. Dat geen sprake is van een tijdelijke inwoning van [belanghebbende] bij [gedaagde], mag vooralsnog worden afgeleid uit het gegeven, dat [gedaagde] desgevraagd zelf geen sleutel van het gehuurde kon tonen, dat is geconstateerd dat [belanghebbende] daar met een vriend verbleef en dat [belanghebbende] op haar beurt haar huurwoning te [adres] had onderverhuurd.
Daaraan kan niet afdoen dat [belanghebbende] mogelijk is teruggekeerd naar haar huurwoning te [adres], nadat de illegale onderverhuur van die woning was uitgekomen, noch dat [gedaagde] inmiddels misschien (weer) wat vaker in het gehuurde zou verblijven. Daarmee is immers de eerdere tekortkoming, die naar zijn aard niet vatbaar is voor zuivering, niet weggenomen.
Samengevat ligt het dusdanig in de rede dat de bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden, dat daarop in het kader van de onderhavige procedure mag worden vooruitgelopen.
De vordering wordt daarom toegewezen. Een ruimere ontruimingstermijn is niet nodig, nu [gedaagde] en haar dochtertje onderdak hebben bij haar partner.
Omtrent de proceskosten moet worden beslist zoals hierna bepaald.
[gedaagde] wordt veroordeeld om de woonruimte met aanhorigheden gelegen te [adres] aan de [adres] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, met al wie of wat zich daarin of daarop vanwege [gedaagde] mocht bevinden, te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking te stellen van Wooncompagnie, met machtiging aan Wooncompagnie om, als [gedaagde] daarmee in gebreke mocht blijven, deze ontruiming zelf op kosten van [gedaagde] te doen bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm.
[gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, deze voor zover gerezen aan de zijde van Wooncompagnie tot op heden begroot op € 773,44, waarvan € 400,-- wegens salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Visser, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 mei 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.