ECLI:NL:RBHAA:2008:BD0533

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
143176 / HA RK 08-6
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek en misbruik van recht in civiele procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 10 april 2008 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, dat op 29 januari 2008 was ingediend. Verzoeker vroeg om wraking van de leden van de vorige wrakingskamer, bestaande uit mrs. A, B en C, in verband met de behandeling van een hoofdzaak bij de sector kanton. Tijdens de zitting op 29 januari 2008 heeft verzoeker zijn bezwaren tegen de vorige wrakingskamer uiteengezet, waarbij hij stelde dat deze kamer partijdig was en de schijn van partijdigheid had gewekt. De vorige wrakingskamer had op 19 februari 2008 schriftelijk gereageerd op het verzoek, maar verzoeker was van mening dat zijn bezwaren niet adequaat waren behandeld.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter slechts gewraakt kan worden op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat verzoeker niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er sprake was van vooringenomenheid of schijn van partijdigheid. De wrakingskamer heeft ook opgemerkt dat het subjectieve oordeel van verzoeker niet doorslaggevend is en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechters in twijfel trekken.

Daarnaast heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking van de huidige wrakingskamer afgewezen, omdat dit verzoek als misbruik van recht werd beschouwd. De wrakingskamer heeft bepaald dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier is opgedragen om een gewaarmerkt afschrift van de beslissing aan verzoeker en andere betrokkenen toe te zenden. De zaak met zaaknummer 142501 / HA RK 08-3 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 143176 / HA RK 08-6
datum beslissing: 10 april 2008
Op het verzoek van:
[Verzoeker],
wonende te Haarlem,
verzoeker.
1. Procesverloop
1.1. Op 29 januari 2008 is ter zitting behandeld het verzoek van [verzoeker] tot wraking van rechter mr. […] (hierna: de kantonrechter) in de bij deze rechtbank bij de sector kanton, locatie Zaandam, aanhangige zaak met parketnummer 15 / 710767 – 07 (hierna te noemen: de hoofdzaak). Tijdens die behandeling heeft verzoeker de wraking verzocht van mrs. [A], [B] en [C], (hierna te noemen: de vorige wrakingskamer) in die wrakingszaak (met zaaknummer 142501 / HA RK 08-3). Van het verhandelde ter terechtzitting van de vorige wrakingskamer is een proces-verbaal opgemaakt.
1.2. De vorige wrakingskamer heeft niet berust in de wraking en heeft op 19 februari 2008 schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3. Verzoeker is gehoord ter zitting van 4 maart 2008. De vorige wrakingskamer heeft van de geboden gelegenheid om te worden gehoord, met bericht, geen gebruik gemaakt. Verzoeker heeft zich ter zitting bediend van pleitnotities. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Zoals ter zitting besproken, is het proces-verbaal aan verzoeker, bij brief van 13 maart 2008, toegezonden waarbij eiser de gelegenheid is gegeven binnen een week na verzending opmerkingen te maken over de weergave van het verhandelde voor zover hij van mening is dat de in het proces-verbaal weergegeven verklaringen niet juist zijn weergegeven. Van de geboden gelegenheid heeft verzoeker geen gebruik gemaakt.
2. Het standpunt van verzoeker
2.1. Verzoeker legt aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag:
a. dat de vorige wrakingskamer de kantonrechter niet heeft opgeroepen;
b. dat de vorige wrakingskamer niet c.q. onvoldoende had kennisgenomen van het dossier in de hoofdzaak;
c. dat de vorige wrakingskamer accepteert de uit het dossier vaststelbare feitelijke onjuistheid van de kantonrechter gesteld in zijn motivering voor de afwijzing van het verzoek tot horen van de getuigen op pagina 2 onderaan van het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 januari 2008, waarbij de interpretatie van de motivering -zonder verificatie bij de kantonrechter- is vastgesteld door de vorige wrakingskamer (zie de fax van 24 januari van verzoeker, waaruit diverse interpretatiemogelijkheden blijken); dat de vorige wrakingskamer aldus het recht heeft geschonden waarbij verwijzing naar het systeem van gesloten rechtsmiddelen natuurlijk geen deugdelijke verklaring is voor de rechtsschendingen; dat verzoeker heeft verwezen naar uitspraak van EHRM in de zaak Hauschieldt (certainable facts, verifieerbare feiten) alsmede het citaat uit leidraad Onpartijdigheid pag. 5.
2.2. Verzoeker stelt, zo begrijpt de wrakingskamer het verzoek, dat voormelde gang van zaken tijdens de terechtzitting van de wrakingskamer op 29 januari 2008 meebrengt dat de wrakingskamer partijdig is, althans bij hem de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
3. Beoordeling
3.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de (hoofd)zaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend
3.2. De tweede wrakingsgrond, hiervoor onder 2.1.b vermeld, kan niet tot wraking leiden. De voorzitter van de vorige wrakingskamer heeft op de zitting van 29 januari 2008 over zijn kennis van het dossier in de hoofdzaak verklaard:
“Dat ken ik diagonaal, dus niet op alle details. Als voorzitter had ik de beschikking over het strafdossier. Ik heb me het dossier in zoverre eigen gemaakt dat ik op de hoogte was van de achtergrond van uw verzoek om getuigen te horen en de, in het proces-verbaal gemotiveerde, afwijzing van dat verzoek door de kantonrechter.”
Eiser heeft tegenover deze verklaring van de vorige wrakingskamer niet aannemelijk gemaakt dat kennis bij die kamer over het dossier in de hoofdzaak geheel ontbrak, zodat zijn anders luidende stelling feitelijke grondslag ontbeert.
Voor het overige heeft te gelden dat de mate waarin de vorige wrakingskamer ter zitting er blijk van heeft gegeven het procesdossier te kennen, op zichzelf geen omstandigheid is die een aanwijzing vormt dat die kamer jegens verzoeker vooringenomen is dan wel dat de schijn van partijdigheid objectief gezien bestaat. Nog daargelaten dat de vorige wrakingskamer zijn taak zonder schade aan de rechterlijke onpartijdigheid kan uitoefenen indien zij voldoende feiten vergaart om de vraag te beantwoorden of de kantonrechter met de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen vooringenomen is geweest of de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt, omdat daar het verzoek tot wraking van de kantonrechter op was gebaseerd, heeft verzoeker immers geen omstandigheid gesteld die een aanwijzing vormt dat de vorige wrakingskamer verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld de zijns inziens noodzakelijke feiten uit het dossier naar voren te brengen, dan wel dat die kamer bij zijn verdere beraadslaging, indien nodig, het dossier uit de hoofdzaak niet zal betrekken.
3.3. De eerste en derde wrakingsgrond bespreekt de wrakingskamer gezamenlijk. De wrakingskamer stelt hierbij voorop dat thans uitsluitend de vraag voor ligt of de vorige wrakingskamer partijdigheid kan worden verweten.
Het enkele feit dat de procesbeslissing over het uitnodigen, c.q. oproepen, van de kantonrechter bij de wrakingszitting negatief uitvalt, levert geen grond op voor wraking. Op zichzelf is niet uitgesloten dat er zich rond een dergelijke procesbeslissing uitzonderlijke omstandigheden voordoen die meebrengen dat er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid bij het nemen van die beslissing door de vorige wrakingskamer. Verzoeker heeft dergelijke omstandigheden echter niet aangevoerd. De stelling van verzoeker dat de kantonrechter aan zijn afwijzing van het verzoek in de hoofdzaak om getuigen te horen een juridisch onjuiste motivering ten grondslag heeft gelegd, vormt, indien al juist, namelijk niet een omstandigheid waaruit vooringenomenheid van de vorige wrakingskamer, kan worden afgeleid. Op de zitting van 4 maart 2008 heeft eiser nog wel mogelijke andere drijfveren van de kantonrechter gesuggereerd voor zijn beslissing getuigen in de hoofdzaak niet te horen, maar niet is gebleken dat hij die suggesties tegenover de vorige wrakingskamer naar voren heeft gebracht, laat staan onderbouwd, zodat niet valt in te zien waaruit vooringenomenheid van de vorige wrakingskamer in dit verband kan worden afgeleid, nog daargelaten dat die suggesties op de kantonrechter zien en niet op de vorige wrakingskamer. Daar komt nog bij dat de vorige wrakingskamer beschikte over een proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak en een reactie van de kantonrechter. Niet valt in te zien, nu de bewijslast bij verzoeker ligt van omstandigheden die aanwijzingen vormen van vooringenomenheid bij de kantonrechter, dat de vorige wrakingskamer door het niet vragen van een toelichting door de kantonrechter vooringenomenheid kan worden verweten.
3.4. Anders dan verzoeker ter zitting in onderhavige zaak nog herhaald heeft verzocht, ziet de wrakingskamer geen aanleiding de leden van de vorige wrakingskamer te verzoeken alsnog voor hem ter verschijnen. Redengevend daarvoor is dat eiser niet heeft aannemelijk gemaakt dat het nader horen van die leden redelijkerwijze kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarbij geldt mutatis mutandis hetzelfde als in de laatste twee volzinnen van de vorige overweging is vermeld.
3.5. Het voorgaande voert tot de slotsom dat niet is gebleken van een uitzonderlijke omstandigheid, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een of meer van de leden van de vorige wrakingskamer, dan wel die hele kamer, jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, waardoor niet langer kan worden uitgegaan van het vermoeden dat zij onpartijdig zijn. Van omstandigheden die afgezien van de persoonlijke opstelling van die rechters bij verzoeker vrees voor partijdigheid objectief rechtvaardigen, is evenmin gebleken. Het verzoek tot wraking van de vorige wrakingskamer zal daarom worden afgewezen.
3.6. Verzoeker heeft ter zitting van 4 maart 2008 ook de wraking verzocht van deze wrakingskamer. Naar de kern was dat verzoek gebaseerd op zijn verlangen eerst zelf op de zitting van 4 maart 2008 verdergaand te kunnen onderzoeken of er aanwijzingen waren dat onderhavige kamer onpartijdig is. Hij heeft daartoe onder meer vragen gesteld aan de wrakingskamer over haar visie op het van toepassing zijnde recht, die de wrakingskamer niet alle heeft beantwoord. Daarbij heeft hij ook gewezen op de weigering voorafgaand aan de zitting de leden van de vorige wrakingskamer uit te nodigen. De wrakingskamer is aan dit derde wrakingsverzoek voorbijgegaan omdat zij dat verzoek in strijd acht met de regels van een goede procesorde en omdat zij indiening van dat verzoek misbruik van recht acht. Mede gelet hierop ziet de wrakingskamer aanleiding om toepassing te geven aan artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering omdat is gebleken van misbruik van het rechtsmiddel wraking. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1. wijst het verzoek van 29 januari 2008 tot wraking van de leden van de vorige wrakingskamer af;
4.2. bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling wordt genomen;
4.3. beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de vorige wrakingskamer en de officier van justitie een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.4. bepaalt dat de (wrakings)zaak met zaaknummer 142501 / HA RK 08-3 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, en mr. A.C. Monster en mr. A.C. Terwiel, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2008, in tegenwoordigheid van drs. E.A. Verloop als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.