RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/975001-07
Uitspraakdatum: 24 april 2008
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 maart 2008 en 10 april 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 28 juni 2007 – tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006 tot en met 30 januari 2007 te Haarlem meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of MDEA en/of MDA, zijnde MDMA en/of MDEA en/of MDA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 30 januari 2007 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 348 kilogram (315 kilogram tabletten en 33 kilogram poeder), althans een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of N-ethyl-MDA en/of 1,08 kilgram amfetamine, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of 0,64 kilogram metamfetamine, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde MDMA en/of N-ethyl-MDA en/of amfetamine en/of metamfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 9 december 2005 tot en met 30 juni 2006 te Haarlem en/of Veenendaal en/of Rhenen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of MDEA en/of MDA, (telkens) zijnde MDMA en/of MDEA en/of MDA (een) middel(len) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen (telkens),
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- (een) voorwerp(en) en/of (een) stof(fen) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of geld(en) en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- (telkens) opzettelijk daartoe meermalen, althans eenmaal, (een) transport(en) verzorgd en/of
- (telkens) opzettelijk daartoe meermalen, althans eenmaal, een loods ter beschikking gesteld en/of
- (telkens) opzettelijk daartoe meermalen, althans eenmaal, (een) hoeveelhe(i)d(en) aceton besteld en/of overgenomen en/of afgenomen bij/van [betrokkene] en/of aan of ander(e) perso(o)n(en) en/of (vervolgens) deze stof(fen) vervoerd en/of laten vervoeren;
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 30 januari 2007 te Haarlem en/of Veenendaal, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of MDEA en/of MDA, (telkens) zijnde MDMA en/of MDEA en/of MDA (een) middel(len) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
(telkens),
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- (een) voorwerp(en) en/of (een) stof(fen) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of geld(en) en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- (telkens) opzettelijk daartoe meermalen, althans eenmaal, (een) transport(en) verzorgd en/of
- (telkens) opzettelijk daartoe meermalen, althans eenmaal, een loods ter beschikking gesteld en/of
- (telkens) opzettelijk daartoe meermalen, althans eenmaal, (een) hoeveelhe(i)d(en) aceton besteld en/of overgenomen en/of afgenomen bij/van [betrokkene] en/of aan of ander(e) perso(o)n(en) en/of (vervolgens) deze stof(fen) vervoerd en/of laten vervoeren.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Oordeel van de rechtbank
3.1. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat
1.
hij in de periode van 1 oktober 2006 tot en met 30 januari 2007 te Haarlem meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft vervaardigd en/of bewerkt een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of MDEA, zijnde MDMA en MDEA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 30 januari 2007 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde MDMA en N-ethyl-MDA (MDEA) en amfetamine en metamfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 9 december 2005 tot en met 30 juni 2006 te Haarlem en Veenendaal en Rhenen, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of MDEA, zijnde MDMA en MDEA telkens middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen, telkens
- stoffen en vervoermiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten,
hebbende verdachte,
- telkens opzettelijk daartoe meermalen hoeveelheden aceton besteld en afgenomen bij/van [betrokkene] en vervolgens deze stof vervoerd
hij in de periode van 1 juli 2006 tot en met 30 januari 2007 te Haarlem en Veenendaal, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en vervaardigen van hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of MDEA, zijnde MDMA en MDEA telkens middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen telkens,
- een ander heeft getracht te bewegen om die feiten mede te plegen en/of
- zich en anderen gelegenheid tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en stoffen en vervoermiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten,
hebbende verdachte en/of een van verdachtes mededader(s),
- telkens opzettelijk daartoe meermalen een transport verzorgd en
- telkens opzettelijk daartoe een loods ter beschikking gesteld en
- telkens opzettelijk daartoe meermalen hoeveelheden aceton besteld en afgenomen bij/van [betrokkene] en vervolgens deze stof vervoerd en/of laten vervoeren.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsmiddelen
De beslissing dat de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten door de verdachte zijn begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De hieronder opgenomen processen-verbaal zijn in wettelijk vorm opgemaakt en voldoen aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Indien wordt verwezen naar dossierpagina's, wordt het dossier van de FIOD/ECD met nummer: 38736 “Light” bedoeld.
1. Proces-verbaal van bevindingen van het Landelijk Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen, ordner 6, dossierpagina’s 400015-400021;
2. Proces-verbaal van aanhouding van verdachten [verdachte] en [medeverdachte], ordner 2, dossierpagina’s 103002-103003. De rechtbank begrijpt dit proces-verbaal aldus dat de datum van aanhouding van medeverdachtet [medeverdachte] 30 en niet 31 januari 2007 was;
3. Deskundigenrapport opgesteld door de vast gerechtelijk deskundige dr. J.D.J. van den Berg, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 11 juni 2007 (zaaknummer 2007.02.02.075);
4. De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 6 maart 2008;
5. Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 31 januari 2007 om 14.04 uur, ordner 2, dossierpagina’s 101012-101015;
6. Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 1 februari 2007 om 15.50 uur, ordner 2, dossierpagina’s 101019-101023;
7. Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] d.d. 1 februari 2007 om 14.50 uur, ordner 2, dossierpagina’s 103016-103021;
8. Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] d.d. 27 maart 2007 om 10.45 uur, ordner 3, dossierpagina’s 203004-203007;
9. Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] d.d. 27 maart 2007 om 16.40 uur, ordner 3, dossierpagina’s 203008-203013;
10. Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] d.d. 4 april 2007 om 13.25 uur, ordner 3 , dossierpagina’s 203032-203037;
11. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 maart 2007, ordner 8, dossierpagina’s 400680-400687.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.3 Bewijsoverweging met betrekking tot de bewezenverklaarde periode van feit 1
Verdachte heeft tijdens zijn eerste verhoor op 31 januari 2007 (ordner 2, dossierpagina’s 101012-101015) verklaard dat hij in augustus of september 2006 het aanbod kreeg om een laboratorium in zijn loods aan de [A-weg] te bouwen en dat vrij snel daarna ook daadwerkelijk met de opbouw is begonnen. Rond zijn verjaardag op [verjaardag] 2006 was het laboratorium opgebouwd en kort daarna is begonnen met de productie van synthetische drugs. Anders dan de raadsvrouwe, die heeft aangevoerd dat verdachte in die periode geestelijk in zeer slechte toestand verkeerde en verward en onjuist heeft verklaard, acht de rechtbank deze verklaring van verdachte betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
In de eerste plaats overweegt de rechtbank dat uit verdachte’s verklaring zelf niet blijkt van enige verwardheid bij hem.
Daarnaast is verdachte in de acht (8) verklaringen die hij na zijn eerste verhoor en vóór 20 april 2007 heeft afgelegd niet teruggekomen op hetgeen hij op 31 januari 2007 heeft verklaard. In de tweede verklaring die hij op 1 februari 2007 heeft afgelegd (ordner 2, dossierpagina’s 101019 – 101023) gaat verdachte uitgebreid in op zijn rol binnen het geheel en in zijn verklaring van 20 april 2007 bevestigd hij hetgeen hij op 1 februari 2007 al over zijn rol heeft verklaard en gaat hij daar nog dieper op in. Van enige tegenstrijdigheid tussen zijn eerdere verklaringen en de verklaring die hij op 20 april 2007 heeft afgelegd blijkt niet, behalve dat verdachte ten aanzien van de datum waarop het laboratorium in de loods aan de [A-weg] is gaan draaien op 20 april 2007 verklaart dat dit in december 2006 is geweest. Ook om die reden gaat de rechtbank uit van de juistheid van hetgeen verdachte op 31 januari 2007 heeft verklaard over de datum waarop in zijn loods aan de [A-weg] met de productie van synthetische drugs is begonnen.
Voorts ziet de rechtbank in de volgende uit het dossier blijkende omstandigheden steun voor de verklaring van verdachte dat kort na zijn verjaardag op [verjaardag] 2006 is begonnen met de productie van synthetische drugs en niet pas in december 2006:
(i) uit de jaarafrekeningen van de Nuon met betrekking tot het pand aan de [A-weg] te Haarlem (ordner 1, dossierpagina’s 710179-710186) blijkt dat in de periode 22 november 2005 tot en met 21 november 2006 sprake was van een beduidende toename van het gemiddelde energieverbruik per maand ten opzichte van de jaarafrekening over de periode december 2004 – november 2005;
(ii) Getuige [getuige1], wiens bedrijf is gevestigd op de [A-weg] heeft op 2 februari 2007 verklaard dat hij [verdachte] sinds drie of vier maanden steeds vaker zag (ordner 3, dossierpagina’s 201012 - 201016);
(iii) onder de tijdens de doorzoeking van de [A-weg] te Haarlem in beslaggenomen goederen bevindt zich een groot aantal edities van dagbladen (Telegraaf en het Haarlems Dagblad) gedateerd in de periode van 18 september 2006 tot en met 25 januari 2007 (ordner 6, dossierpagina’s 400200 – 400206);
(iv) uit de berekening in het rapport van het NFI (bewijsmiddel 3) volgt dat er in de periode vòòr 30 januari 2007 tenminste 975 kilogram MDMA-poeder kon zijn geproduceerd;
(v) het LFO (bewijsmiddel 1) naar aanleiding van het ontmantelen van de productieplaats aan de [A-weg] de indruk had dat die productieplaats al enige tijd –minimaal enkele maanden- in bedrijf is geweest.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in de loods aan de [A-weg] te Haarlem omstreeks 1 oktober 2006 is begonnen met de productie van synthetische drugs. De door de raadsvrouwe in dit kader aangehaalde verklaring van getuige [getuige2] (ordner 3, dossierpagina’s 20115-20119) is hiermee niet in strijd. [getuige2] verklaart immers dat het ongeveer oktober 2006 is geweest dat hij voor het laatst in de loods aan de [A-weg] was.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 3: medeplegen van een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en bevorderen, door vervoermiddelen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en bevorderen, door een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen, zich of een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
5. Strafbaarheid van verdachte
Namens verdachte is aangevoerd dat hij vanaf het moment dat hij is mishandeld (te weten eind oktober 2006) dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat vanaf dat moment bij hem sprake was van psychische overmacht. Verdachte werd verantwoordelijk gehouden voor het verdwijnen van een kostbare lading uit een auto, waarna hij door of namens zijn opdrachtgevers ernstig mishandeld is en vervolgens gedwongen is om aan hen zijn loods ter beschikking te blijven stellen en in te stemmen met het aldaar vestigen van een zogenaamd XTC-laboratorium. Door de (ernstige) lichamelijke én geestelijke gevolgen van de mishandeling kon verdachte niet anders dan het XTC-laboratorium in werking te laten treden en dit draaiende te houden. Verdachte, aldus de raadsvrouw, verkeerde vanaf dat moment in een situatie dat hij heeft gehandeld onder een van buiten komende drang waaraan hij geen weerstand kon en hoefde te bieden.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte reeds vanaf december 2005 heeft meegewerkt aan de voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van synthetische drugs. Vanaf de zomer van 2006 heeft verdachte toegelaten dat in de bij hem in gebruik zijnde loods goederen verband houdend met de productie van synthetische drugs werden opgeslagen en dat er vanaf omstreeks oktober 2006 een zogenaamd XTC-laboratorium in de door hem gehuurde loods werd gebouwd en ging draaien. Verdachte heeft blijkens zijn derde verklaring (ordner 2, dossierpagina’s 101019 – 101023) het aanbod om in zijn loods synthetische drugs te produceren afgewogen tegen de straf die er tegenover stond en uiteindelijk besloten mee te doen zodat hij zijn schulden zou kunnen aflossen en zijn kinderen en vriendin wat meer kon bieden. Gesteld noch gebleken is dat voorafgaand aan die afweging enige druk op verdachte is uitgeoefend. Het mag in zijn algemeenheid en dus ook bij verdachte voorts als bekend worden verondersteld dat personen die veel geld investeren in een zogenaamd XTC-laboratorium zich er niet bij zullen neerleggen als een betrokkene – om wat voor reden dan ook – zijn medewerking daaraan zou willen beëindigen. Het was derhalve voorzienbaar voor verdachte dat, nadat hij eenmaal met bedoelde personen in zee was gegaan, er geen weg terug was, maar desondanks heeft hij zichzelf in de situatie gebracht dat hij strafbare feiten ging plegen.
De rechtbank acht het op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting wel aannemelijk geworden dat verdachte eind oktober / begin november 2006 is mishandeld door of namens zijn opdrachtgevers en dat hij zich daarom uit het laboratorium heeft willen terugtrekken, maar ten tijde van de mishandeling was hij op vrijwillige basis al tien maanden bezig met voorbereidingshandelingen voor de productie van – kort gezegd – XTC en was hij ook al ongeveer een maand vrijwillig betrokken bij de productie van synthetische drugs in zijn loods. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het aan zichzelf te wijten heeft dat hij in deze situatie terecht is gekomen, zodat sprake is van culpa in causa. Onder die omstandigheden komt verdachte een beroep op psychische overmacht niet toe.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
6. Motivering van sancties en van overige beslissingen
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar, zulks met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het door
- de Reclassering Nederland, Regio Utrecht-Arnhem te Utrecht uitgebrachte Voorlichtingsrapport d.d. 26 oktober 2007;
- de Forensisch Psychiatrische Dienst te Utrecht uitgebrachte briefrapport d.d. 23 februari 2007;
- Drs. A. van Dijk, gz-psycholoog, uitgebrachte Psychologisch Onderzoek Pro Justitia d.d. 13 juni 2007,
- Dr. I. Matthaei, psychiater, uitgebrachte Psychiatrisch Onderzoek Pro Justitia d.d. 23 november 2007 en
- Drs. A. van Dijk, gz-psycholoog, uitgebrachte Aanvullend Pro Justitia Rapport d.d. 30 januari 2008,
is gebleken.
In verband met de op te leggen straf heeft de raadsvrouwe, voor het geval dat de rechtbank haar niet volgt in haar beroep op psychische overmacht, betoogd dat de rol van verdachte kleiner is dan de officier van justitie doet voorkomen en dat de op te leggen straf aanmerkelijk lager zou moeten zijn dan de straf die door de officier van justitie geëist is.
Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte weliswaar in de productieplaats aan de [A-weg] aanwezig is geweest maar dat hij slechts onderaan in de hiërarchie van de organisatie stond. Hierbij wijst de raadsvrouwe op het feit dat verdachte op zijn eigen naam de loods en de diverse busjes heeft gehuurd en dat er geen financiële stromen getraceerd zijn die passen bij een hoofdverdachte van een drugslaboratorium van deze omvang. Voorts heeft de voorlopige hechtenis verdachte vanwege zijn langdurig slechte psychische conditie extreem zwaar getroffen en dient dit bij de strafoplegging mee te wegen.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat verdachte niet aangemerkt kan worden als de hoofdverantwoordelijke voor het opzetten en in werking houden van het aangetroffen XTC-laboratorium. Ook de officier van justitie heeft ter zitting aangeven verdachte niet daarvoor verantwoordelijk te houden. Dat verdachte’s rol, zoals hij zelf verklaart, slechts inhield het verrichten van enkele hand- en spandiensten in de productieplaats, acht de rechtbank echter evenmin aannemelijk.
Verdachte is gedurende een periode van vier maanden dagelijks en veelvuldig, ook in de avonduren, in de loods aanwezig geweest. Verdachte was de huurder van de loods en in bezit van een sleutel, waarmee hij in elk geval medeverdachte [medeverdachte] binnenliet. Voorts heeft verdachte bij zijn aanhouding alsook ten overstaan van de ambtenaren van de Fiod-ECD, er blijk van gegeven meer dan in hoofdlijnen op de hoogte te zijn van de wijze waarop de synthetische drugs werden vervaardigd. Daarnaast heeft verdachte gedurende een lange periode, als contactpersoon van de leverancier van aceton, vaten aceton die waren bedoeld om te worden gebruikt bij het productieproces van - kort gezegd – XTC besteld en opgehaald dan wel laten ophalen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de bewezenverklaarde periode een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de voorbereidingen voor en de productie van zogenaamde XTC-tabletten.
In de loods was een grote hoeveelheid materiaal bevattende MDMA en MDEA, alsook amfetamine en metamfetamine aanwezig en lagen ongeveer één miljoen zogenaamde XTC-tabletten verpakt in dozen voor transport gereed. Uit de resultaten van een door het Nederlands Forensisch Instituut verricht onderzoek in de loods blijkt dat de productiecapaciteit van dit laboratorium zeer groot was. Nu verdachte hier gedurende een periode van vier maanden werkzaam is geweest, heeft hij aldus bijgedragen aan de productie van een zeer aanzienlijke hoeveelheid XTC-tabletten.
MDMA, N-ethyl-MDA, amfetamine en methamfetamine bevatten voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen. Het betreft hier verslavende en bewustzijnsbeïnvloedende middelen ten aanzien waarvan de wetgever (onder meer) om die reden de productie en het bezit heeft verboden. Zo blijkt uit onderzoek dat na gebruik van XTC levensbedreigende en psychische klachten kunnen optreden. In de afgelopen jaren zijn na gebruik van XTC meermalen jonge mensen overleden. Verdachte heeft met voorbijzien aan de risico's voor de gezondheid van veelal jonge mensen een rol gespeeld bij het op grote schaal op de markt brengen van deze verboden synthetische drugs.
Naast het gevaar voor de volksgezondheid heeft de productie van XTC-tabletten meestal schade aan het milieu tot gevolg. Veelal worden de bij de productie van XTC-tabletten vrijkomende chemische afvalstoffen in het riool of elders gedumpt. Verder betekent het feit dat ergens XTC wordt geproduceerd, vaak dat er in verband met ontploffingsgevaar een gevaarlijke situatie ontstaat voor diegenen die in de buurt wonen of werken. Blijkens het dossier was daar ook in dit geval sprake van.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat uitsluitend een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de ernst van de feiten. Bij het bepalen van de straf die voor verdachte passend is dienen evenwel ook zijn persoonlijke omstandigheden te worden meegewogen.
Dhr. drs. A. van Dijk, gz-psycholoog heeft verdachte blijkens zijn rapportage ten aanzien van de feiten waarvan hij wordt verdacht enigszins verminderd toerekeningsvatbaar geacht op grond van een geconstateerde borderline persoonlijkheidsstoornis met anti-sociale trekken en een posttraumatisch stressyndroom. Mevr. dr. I. Matthaei, psychiater, heeft in haar rapportage enkel geconcludeerd tot een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven met antisociale en borderline trekken. Die trekken zijn enigszins van invloed geweest op het besluit met de productie van XTC te beginnen, maar moeten geacht worden de toerekeningsvatbaarbaarheid van verdachte niet te hebben verminderd, aldus de psychiater. Beide deskundigen hebben hun bevindingen en conclusies ter terechtzitting herhaald.
De rechtbank neemt over het oordeel van de deskundigen dat ten tijde van het bewezenverklaarde bij verdachte sprake was van een persoonlijkheidsstoornis welke in elk geval in enige mate van invloed is geweest op verdachte’s strafbare gedrag. De rechtbank zal verdachte het bewezenverklaarde daarom enigszins verminderd toerekenen. Of bij verdachte op enig moment ook sprake was van een posttraumatische stress stoornis, kan in het midden blijven, nu de psycholoog, die zulks wel aanneemt, niet van oordeel is dat daardoor de toerekenbaarheid verder werd verminderd. Aldus zijn er omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte enigszins verminderen.
Verder dient in het voordeel van verdachte te worden meegewogen dat hij op enig moment na de inwerkingtreding van het laboratorium heeft getracht zich daaruit terug te trekken. Daarnaast acht de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte tijdens zijn voorlopige hechtenis gedurende langere tijd in zodanig slechte psychische conditie heeft verkeerd dat de voorlopige hechtenis hem daardoor zwaarder is gevallen dan de gemiddelde verdachte.
De rechtbank ziet in de hierboven omschreven omstandigheden aanleiding de in beginsel passende onvoorwaardelijke gevangenisstraf te matigen met één jaar.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en geboden is.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 47, 55, 57;
Opiumwet: 2 10 (oud), 10, 10a (oud) en 10a.
Artikel 55 Sr is aangehaald voor zover de onder 3 bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen hebben geresulteerd in het onder 1 bewezenverklaarde voltooide delict waarop die voorbereidingshandelingen waren gericht.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES JAREN en ZES MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr E.B. de Vries-van den Heuvel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Valk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 april 2008.