RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 4036
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 januari 2008
Stichting Dutch Drivers Detained Abroad,
gevestigd te Haarlem,
eiseres,
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2007 heeft verweerder de aanvraag van 3 januari 2007 van Stichting Dutch Drivers Detained Abroad om subsidie voor begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 12 maart 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 mei 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 25 juni 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 15 november 2007, alwaar namens eiseres zijn verschenen mr. J.B. Vallenduuk en mr. V.Q. Vallenduuk, bestuursleden van Stichting Dutch Drivers Detained Abroad. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. G.H. van den Borne, jurist bij de Directie Juridische Zaken en S. Hulisz, beleidsmedewerker bij de Directie Consulaire Zaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 10.5, eerste lid, van de krachtens de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken vastgestelde Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Stcrt. 2005, nr. 251, hierna: de Subsidieregeling) kan de minister in bijzondere gevallen binnen het raam van artikel 2 van de Kaderwet subsidie verlenen
a. ten behoeve van andere activiteiten dan bedoeld in deze regeling, of
b. in afwijking van een of meer bepalingen van deze regeling, daaronder begrepen de met het oog daarop bekendgemaakte beleidsregels op grond van artikel 6 van het Subsidiebesluit; indien te subsidiëren activiteiten naar het oordeel van de minister een betekenisvolle bijdrage leveren aan de realisering van de beleidsdoelstellingen van de minister.
2.2 Bij besluit van 30 november 2006 heeft verweerder beleidsregels vastgesteld voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 met het oog op de begeleiding en geestelijke verzorging van Nederlandse gedetineerden in het buitenland (hierna: de Beleidsregels).
In artikel 1 van de Beleidsregels is bepaald dat voor subsidieverlening op grond van artikel 10.5, eerste lid, onder a, van de Subsidieregeling met het oog op de begeleiding en de geestelijke verzorging van Nederlandse gedetineerden in het buitenland de volgende beleidsregels gelden:
a. Voor subsidie komen in aanmerking activiteiten die dienstig zijn aan de uitvoering van het beleid van de minister in het kader van de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Deze activiteiten betreffen het begeleiden van en het bieden van geestelijke verzorging aan Nederlandse gedetineerden in penitentiaire inrichtingen in het buitenland, met als doel minimalisering van negatieve mentale gevolgen van de detentie in het buitenland en voorbereiding op terugkeer in de maatschappij.
b. Subsidie wordt slechts verleend aan rechtspersonen.
c. De duur van de activiteiten bedraagt ten hoogste twee jaar.
2.3 Op 3 januari 2007 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor subsidie ter grootte van
€ 100.000,-- per jaar, ter ondersteuning van haar werkzaamheden. Haar activiteiten bestaan, blijkens de aanvraag, uit het (via het advocatenkantoor van haar voorzitter) bijstaan van Nederlandse vrachtwagenchauffeurs die in het buitenland gedetineerd zijn. Eiseres geeft in de aanvraag ter toelichting van haar werkzaamheden aan dat advocaten van het kantoor van haar voorzitter op dat moment zaken behandelen van 11 in Frankrijk en 2 in Engeland gedetineerde vrachtwagenchauffeurs. Daarnaast probeert het advocatenkantoor door middel van een aanwijzing naast een Franse of een Engelse advocaat mee te procederen en verzorgt het kantoor de toelichting en informatie aan de achtergebleven familieleden
2.4 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Daartoe heeft hij overwogen dat de doelstelling van eiseres niet overeenkomt met de doelstellingen zoals genoemd onder artikel 1a van de Beleidsregels. Verweerder maakt dit op uit de aanvraag, waaruit - naar verweerder stelt - blijkt dat de activiteiten van eiseres zich bovenal richten op het juridisch bijstaan van gedetineerde vrachtwagenchauffeurs in het buitenland, om zodoende te voorkomen dat zij lange tijd onschuldig gedetineerd raken.
Verweerder wijst er op dat hij, noch zijn ministerie, noch organisaties die van verweerder subsidie ontvangen zich mogen mengen in de rechtsgang van een ander land, nu dit een interne aangelegenheid is van dat land. De invulling die eiseres geeft aan het geven van begeleiding van in het buitenland gedetineerde Nederlanders, gaat naar het oordeel van verweerder dan ook te ver om voor subsidiering in aanmerking te komen.
Verweerder voegt hier nog aan toe dat hij, om te voorkomen dat bepaalde gedetineerden te veel worden bevoordeeld, geen subsidie wil verlenen aan een organisatie die alleen steun verleent aan een vooraf geformuleerde doelgroep, in casu vrachtwagenchauffeurs.
2.5 De vraag is aan de orde of verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de activiteiten van eiseres geen betekenisvolle bijdrage leveren aan de begeleiding en geestelijke verzorging van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Bij de beantwoording van deze vraag stelt de rechtbank vast dat de toepassing van artikel 10.5, eerste lid, onder a, van de Subsidieregeling een bevoegdheid van verweerder is, op grond waarvan hem beleidsvrijheid toekomt. Verweerder heeft gebruik gemaakt van deze beleidsvrijheid door de beleidsregels vast te stellen, onder meer met betrekking tot de begeleiding en geestelijke verzorging van in het buitenland gedetineerde Nederlanders. Dit beleid dient door de rechtbank terughoudend te worden getoetst. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden die kunnen leiden tot het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot vaststelling van genoemd beleid had kunnen komen.
2.6 Het beleid houdt, blijkens het hiervoor weergegeven wettelijke kader, onder meer in dat verweerder activiteiten subsidieert die dienstig zijn aan de uitvoering van zijn beleid inzake de begeleiding van in het buitenland gedetineerden. Verweerder komt een ruime beoordelingsvrijheid toe ten aanzien van de vraag of bepaalde activiteiten al dan niet als "dienstig aan de uitvoering van het beleid" kunnen worden aangemerkt. Dit volgt uit het feit dat de subsidiering berust op een bevoegdheid. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank de beoordeling van de feiten door verweerder slechts terughoudend kan toetsen.
2.7 De rechtbank is van oordeel dat de uitleg van verweerder dat onder het begeleiden van en het bieden van geestelijke verzorging, als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Beleidsregels, niet valt het bieden van juridische steun, nu hij zich, volgens vast beleid, niet wenst te mengen in de rechtsgang van een ander land, niet kennelijk onredelijk is.
2.8 Als basis voor de beoordeling van de aanvraag om subsidie geldt de aanvraag zoals die door eiseres op 3 januari 2007 is ingediend. Hieruit blijkt dat eiseres (via het advocatenkantoor van haar voorzitter) op pro deo basis juridische steun verleent aan gedetineerde vrachtwagenchauffeurs. Deze activiteiten bestaan onder andere uit het door middel van een aanwijzing mee procederen met plaatselijke advocaten en het zoeken naar ontlastend bewijsmateriaal teneinde gedetineerden eerder uit voorlopige hechtenis te krijgen. Daarnaast informeert en begeleidt eiseres familieleden van de gedetineerden.
2.9 Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder uit de aanvraag een onjuist beeld heeft afgeleid van de activiteiten van eiseres. Zij voert daartoe aan dat zij slechts een platform is om geld in te zamelen en dat de conclusie dat zij door juridische steun te verlenen zich mengt in de rechtsgang een onjuiste is. De meeste werkzaamheden liggen niet op het gebied van het recht, maar juist op het gebied van begeleiding en verlening van geestelijke steun, aldus eiseres. Voor zover eiseres uitspraken heeft gedaan over de schuldvraag van gedetineerde vrachtwagenchauffeurs, is dat met name gelegen in haar eigen prioritering om alleen de meest schrijnende gevallen te helpen. Eiseres geeft aan voorts een signalerende functie in die zin dat zij praktijken die strijdig zijn met mensenrechtverdragen signaleert en aan de orde stelt. Zij verwijst hiervoor naar het rapport "Alleen op de wereld" van augustus 2006, dat is opgesteld door de voorzitter van eiseres.
2.10 Uit de activiteiten die eiseres in de aanvraag heeft omschreven blijkt naar oordeel van de rechtbank dat het accent ligt op de juridische begeleiding. Dit wordt voorts ondersteund door het feit dat eiseres (eerder tevergeefs) een toevoeging voor haar activiteiten heeft aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Het feit dat de advocaten die de gedetineerden begeleiden naast juridische bijstand ook praktische bijstand en morele steun bieden aan de gedetineerden en hun familieleden, doet naar oordeel van de rechtbank niet af aan het feit dat de nadruk ligt op de juridische begeleiding. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de activiteiten waarvoor eiseres subsidie heeft aangevraagd niet onder de Beleidsregels vallen.
2.11 Voor zover eiseres heeft betoogd dat haar activiteiten los van de Beleidsregels moeten worden geacht te vallen onder de doelstellingen die verweerder heeft opgenomen in de artikelen 2.1 en 2.4 van de Subsidieregeling en reeds daarom voor subsidiering in aanmerking komen, overweegt de rechtbank als volgt.
2.12 In artikel 2.1 van de Subsidieregeling is bepaald dat de minister subsidie kan verstrekken voor activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan bevordering van de naleving van mensenrechten, vooral in landen waar de meest elementaire burgerrechten en politieke rechten worden geschonden, door ondersteuning van slachtoffers van schending van mensenrechten of door het bevorderen van respect voor mensenrechten, voor zover subsidiëring op grond van het overigens krachtens artikel 3 van de Kaderwet bepaalde niet mogelijk is.
In artikel 2.4 van de Subsidieregeling is bepaald dat de minister subsidie kan verstrekken voor activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de ontwikkeling en uitvoering van het beleid van de minister op het gebied van mensenrechten, democratisering, goed bestuur, vrede en veiligheid, het milieu, de internationale rechtsorde, internationale juridische en justitiële samenwerking, de bevordering van de multilaterale samenwerking of de verbetering van bilaterale betrekkingen, voor zover subsidiëring op grond van het overigens krachtens artikel 3 van de Kaderwet bepaalde niet mogelijk is.
2.13 Nu eiseres in haar subsidieaanvraag uitdrukkelijk verwijst naar de beleidsregels inzake de subsidiëring van activiteiten ter begeleiding en geestelijke verzorging van Nederlandse gedetineerden in het buitenland en hier een beroep op doet, heeft verweerder haar aanvraag terecht aangemerkt als een verzoek om subsidie ingevolge artikel 10.5, eerste lid, onder a, van de Subsidieregeling gelezen in samenhang met de Beleidsregels. Het betoog van eiseres dat verweerder de aanvraag breder had moeten trekken en de subsidieaanvraag (ook) had dienen te toetsen aan artikel 2.1 of 2.4 van de Subsidieregeling, kan daarom geen doel treffen.
2.14 Bovendien moeten - zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht - de subsidies waarop artikelen 2.1 en 2.1 van de Subsidieregeling betrekking hebben gezien worden als incidentele subsidies om bijvoorbeeld de gang van zaken in ontwikkelingslanden naar een hoger plan te trekken. Eerdergenoemde bepalingen zien niet op verstrekking van subsidie aan organisaties als die van eiseres, aldus verweerder. Dit is een uitleg die de rechtbank aannemelijk voorkomt.
2.15 Eiseres heeft voorts betoogd dat uit het bestreden besluit niet blijkt in hoeverre eiseres afwijkt van Stichting EPAFRAS en Reclassering Nederland, welke organisaties wel op grond van de Beleidsregels subsidie hebben gekregen van verweerder ten behoeve van geestelijke bijstand van gedetineerden in het buitenland. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bij de nu in geding zijnde aanvraag om een gelijk geval gaat, nu zij eveneens geestelijke bijstand verleent aan gedetineerde vrachtwagenchauffeurs en hun familie.
2.16 De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. Naar het oordeel van de rechtbank kan reeds niet gesproken worden van gelijke gevallen, nu de aard van de activiteiten van eiseres en eerdergenoemde twee organisaties wezenlijk van elkaar verschillen. Bij eiseres ligt het accent op de juridisch inhoudelijke begeleiding in samenhang met praktische begeleiding door advocaten. Bij Stichting EPAFRAS en Reclassering Nederland behelzen de activiteiten geestelijke begeleiding en verzorging van gedetineerden door daarvoor specifiek opgeleide personen. Bovendien maakt het feit dat eiseres zich bij haar activiteiten beperkt tot in het buitenland gedetineerde vrachtwagenchauffeurs, dat zij zich onderscheidt van Stichting EPAFRAS en Reclassering Nederland, die zich op alle in het buitenland gedetineerden richten.
2.17 Het betoog van eiseres dat als gevolg van de weigering van de subsidie de voor haar werkzame advocaten worden belemmerd in de uitvoering van hun werkzaamheden in het buitenland, om welke reden het bestreden besluit in strijd moet worden geacht met het recht op vrij verkeer van diensten, treft evenmin doel. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder medewerkers van eiseres verbiedt werkzaamheden in het buitenland te verrichten.
2.18 Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder in redelijkheid de aanvraag van eiseres om subsidie met het oog op de begeleiding en geestelijke verzorging van Nederlandse gedetineerden in het buitenland kunnen weigeren.
2.19 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr.T.P.J. de Graaf, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. G. Guinau en mr. J. Blokland, rechters, en op 15 januari 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.