RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/801376-07
Uitspraakdatum: 28 maart 2008
Tegenspraak ex artikel 279 Wetboek van Strafvordering
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 maart 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 oktober 2007 tot en met 29 november 2007 te Manchester en/of Liverpool (Engeland) en/of te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) ander(en), te weten [betrokkene1], althans een persoon zich noemende [alias], (telkens) behulpzaam is/zijn geweest bij het verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of IJsland en/of Noorwegen en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of die ander (telkens) daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft/hebben verschaft terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte
- tezamen met voornoemd persoon een (vals) paspoort opgehaald/geregeld en/of
- voor voornoemd persoon een vliegticket en/of een hotel (in Nederland) geboekt/geregeld en/of
- (vervolgens) voornoemd persoon begeleid tijdens de reis (van Manchester naar Amsterdam) en/of
- (vervolgens) bij de grenscontrole op voornoemd persoon gewacht en/of
- (vervolgens) tijdens de grenscontrole bij aankomst op Schiphol voor voornoemd persoon het woord gevoerd;
2.
hij op of omstreeks 29 november 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in het bezit was van een reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Groot Brittanië, voorzien van nummer 040316211, op naam gesteld van [naam], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats], waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zakelijk weergegeven, gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, met uitzondering van:
de onder feit 1 vermelde regel ‘- tezamen met voornoemd persoon een (vals) paspoort opgehaald/ geregeld’
en gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, namelijk vier maanden voor feit 1 en één maand voor feit 2, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
4. Bewijs
4.1 Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Op grond van de gedingstukken en het onderzoek ter terechtzitting kunnen geen voldoende feitelijkheden, als vermeld in de tenlastelegging, worden vastgesteld die tot de conclusie moeten leiden dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde persoon behulpzaam is geweest bij - kort gezegd - het verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland of één van de andere staten genoemd in de tenlastelegging, of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, één en ander zoals bedoeld in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht. Voor de rechtbank staat weliswaar voldoende vast dat verdachte een persoon heeft begeleid en bij de grenscontrole op hem heeft gewacht, maar alleen op grond daarvan kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel, zoals aan hem in feit 1 tenlaste is gelegd. Verdachte moet derhalve van het onder 1. ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
4.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2. tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 29 november 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, in het bezit was van een reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Groot Brittannië, voorzien van nummer 040316211, op naam gesteld van [naam], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats], waarvan hij en zijn mededaders wisten dat het vervalst was.
Hetgeen aan verdachte voorts meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4.3 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2. ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen.
De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
1. De verklaring van verdachte bij de Rechter-Commissaris d.d. 5 december 2007, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Het klopt dat ik op 29 november 2007 van Manchester naar Schiphol ben gevlogen. Ik was toen met [alias] en [medeverdachte]. [alias] heet eigenlijk [betrokkene1]. Toen we op reis gingen naar Nederland wist ik dat [betrokkene1] een vals paspoort had. Hij wilde het paspoort op deze reis uitproberen.
2. De verklaring van de getuige voorheen zich noemende [alias], thans zich noemende [betrokkene1] afgelegd bij de Rechter-Commissaris d.d. 5 december 2007, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Ik ben op 29 november 2007 vanuit Manchester naar Amsterdam gereisd. Ik reisde samen met [medeverdachte] en [verdachte]. Ik reisde op een vals paspoort op naam van [naam]. [medeverdachte] wist dat ik met het valse paspoort reisde.
3. Een proces-verbaal van bevindingen (dossierparagraaf 0.4), zakelijk weergegeven onder meer inhoudende :
Na onderzoek van het nationaal paspoort van Groot Brittannië, voorzien van nummer 040316211, op naam gesteld van [alias], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats], op grond van de in het proces-verbaal genoemde kenmerken is geconcludeerd dat:
- de in dit paspoort aangebrachte bladzijden 1 / 2 en 31 / 32, waarbij bladzijde 31 als personaliabladzijde fungeert, zijn aangebracht na verwijdering van de originele bladzijden;
- het paspoort vervalst is.
4.4 Bewijsoverweging
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte feitelijk niet in het bezit was van het vervalste paspoort en dat ter zake ook geen nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten heeft bestaan. Volgens de raadsvrouw moet verdachte daarom van het ten laste gelegde feit 2 worden vrijgesproken.
De rechtbank volgt dit verweer niet. Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte wist dat zijn reisgenoot [betrokkene] in het bezit was van en reisde met een vervalst reisdocument en dat deze het vervalste document tijdens deze reis wilde uitproberen. Nu verdachte aanwezig was bij de uitvoering van het delict door zijn reisgenoot, zich daarvan niet heeft gedistantieerd, maar aan die uitvoering juist bewust mede heeft deelgenomen, heeft hij zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het in het bezit hebben van een vervalst reisdocument. De omstandigheid dat het reisdocument feitelijk niet onder verdachte was, maakt dat niet anders. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit 2 derhalve bewezen.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van in het bezit zijn van een reisdocument, waarvan hij weet, dat het vervalst is.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte is samen met zijn mededaders in het bezit geweest van een vervalst paspoort. Hierdoor hebben zij het vertrouwen dat men in het maatschappelijk verkeer moet kunnen hebben, dat ambtelijke stukken, zoals legitimatiebewijzen en reisdocumenten, een juiste weergave bevatten van de daarin vermelde gegevens, geschaad. In dergelijke documenten voorkomende onjuiste (persoons)gegevens kunnen bovendien ook in het handels- en geldverkeer tot aanzienlijke schade leiden.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie, nu verdachte van het tenlaste gelegde onder feit 1 zal worden vrijgesproken.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 231 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2. tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. verm eld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van negenentwintig (29) dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Brouwer, voorzitter,
mrs. Lips en De Hek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Zeeman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 maart 2008.