ECLI:NL:RBHAA:2008:BC8174

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
24 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-8548, 07-8556
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.E. Heijning - Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake woonvoorziening voor gehandicapten

In deze zaak hebben verzoekers, een gezin met twee rolstoelgebonden kinderen, een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem. De verzoekers hebben een aanvraag ingediend voor een bijdrage in de kosten van verhuizing en herinrichting op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). De gemeente Haarlem heeft hen een voorlopige bijdrage van € 1820,-- toegekend, maar heeft later medegedeeld niet meer actief op zoek te gaan naar een passende woning. Verzoekers hebben een woning gevonden in Haarlem, maar de gemeente weigerde deze te beoordelen op geschiktheid, omdat de huurprijs boven de huurprijsgrens ligt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de toezegging van de gemeente niet betekent dat zij verplicht is om de kosten van een huurwoning te compenseren, ongeacht de hoogte van de huurprijs. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de gemeente niet gehouden is om een financiële bijdrage te leveren voor de hoge huurkosten. De voorzieningenrechter concludeert dat de gemeente weliswaar een geschikte woning heeft aangeboden, maar dat verzoekers zelf hebben gekozen om in hun huidige woning te blijven. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente niet verplicht is om de huurkosten te compenseren en dat de situatie van verzoekers niet als schrijnend kan worden aangemerkt. De verzoeken om voorlopige voorziening zijn afgewezen, en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 8548 en 07-8556 WMO
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 januari 2008
in de zaken van [verzoekers],
beiden wonende te Haarlem,
verzoekers,
gemachtigde: E.C. Weijsenfeld, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2007 heeft verweerder het bezwaar van verzoekers tegen het besluit van 17 juli 2007 deels gegrond en deels ongegrond verklaard. In laatstgenoemd besluit had verweerder verzoekers meegedeeld, dat de gemeente Haarlem niet meer actief op zoek gaat naar een andere woning en dat de beschikking van 7 oktober 2004, waarin een bijdrage in de verhuis- en herinrichtingskosten ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten (verder: Wvg) is toegekend, zou worden ingetrokken.
Tegen het besluit van 5 december 2007 hebben verzoekers bij brief van 12 december 2007 beroep ingesteld.
Op 13 december 2007 heeft verweerder verzoekers medegedeeld, dat hij niet ingaat op het verzoek van verzoekers om door hen gevonden woonruimte in het woonproject [naam] aan de Amsterdamse Vaart te Haarlem te gaan beoordelen op geschiktheid in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (verder Bmo)(voorheen Wvg).
Hiertegen hebben verzoekers bij brief van 13 december 2007 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 14 december 2007 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekers hebben dit verzoek ingediend zowel connex aan het beroepschrift van 5 december 2007 als het bezwaarschrift van 13 december 2007. Er is mitsdien sprake van twee verzoeken.
De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 21 januari 2008, waar verzoekers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. E.C. Weijsenfeld, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door G. Nijland en H. van der Veen, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Verzoekers hebben twee minderjarige kinderen, [kind 1] geboren op [geboortedatum] en [kind 2], geboren op [geboortedatum] Beide kinderen hebben een aangeboren aandoening betreffende het botstelsel. Hierdoor zijn zij beiden rolstoelgebonden. Op 7 oktober 2003 hebben verzoekers bij verweerder in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) een aanvraag ingediend voor een bijdrage in de kosten van verhuizing en herinrichting. Bij besluit van 7 oktober 2004 heeft verweerder verzoekers een voorlopige maximale bijdrage toegekend van € 1820,-- in de kosten van verhuizing en inrichting. Dit bedrag zal aan verzoekers worden uitbetaald, als de nieuw te zoeken woning aan een aantal expliciet in het besluit vermelde eisen voldoet. Verweerder is vervolgens op zoek gegaan naar een passende woning voor verzoekers.
2.3 In het kader van een bezwaarprocedure, door verzoekers ingediend tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag voor een voorziening op grond van de Wvg, heeft op 1 december 2006 een hoorzitting plaatsgevonden. Deze zitting heeft geleid tot een afspraak tussen partijen, vastgelegd in de brief van dezelfde datum, ondertekend door de secretaris van de bezwaarschriftenkamer. Verzoekers hebben vervolgens hun bezwaarschrift ingetrokken.
2.4 Verweerder heeft zijn zoektocht naar een adequate woning voor verzoekers voortgezet. Bij brief van 13 juni 2007 heeft verweerder verzoekers een woning aangeboden in Heerhugowaard. Verzoekers hebben verweerder op 6 juli 2007 laten weten niet in te gaan op dit aanbod. Bij besluit van 11 juli 2007 heeft verweerder verzoekers medegedeeld niet meer actief op zoek te gaan naar een passende woning voor hen en de beschikking tot toekenning van een bijdrage in de verhuis- en herinrichtingskosten in te trekken. Het hiertegen gerichte bezwaar van 26 juli 2007 is bij besluit van 5 december 2007 gegrond verklaard voor zover dit betrekking had op de weigering van een woonvoorziening (vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten). Het bezwaar is ongegrond verklaard voor zover dit zag op de inspanningsverplichting van verweerder te zoeken naar een adequate woning voor verzoekers. Tegen de beslissing op bezwaar is tijdig beroep ingesteld.
2.5 Bij brief van 4 december 2007 hebben verzoekers verweerder bericht dat zij in Haarlem een passend appartement hebben gevonden, gelegen in het wooncomplex [naam] aan de [adres] Bij brief van 13 december 2007 heeft verweerder verzoekers medegedeeld, dat hij de woning niet kan beoordelen op geschiktheid, aangezien hij daarvoor moet beschikken over een concreet en bezoekbaar adres. Voorts heeft hij verzoekers erop gewezen dat zij dienen aan te tonen dat de nieuwe woning - eventueel met (aanvullende) huurtoeslag - financieel haalbaar is. Tegen deze brief hebben verzoekers op 13 december 2007 een bezwaarschrift ingediend.
2.6 Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht verweerder te verplichten de geschiktheid van de woning in het complex [naam] te beoordelen en deze woning aan verzoekers toe te kennen, als blijkt dat de woning adequaat is. Zij hebben daarbij uiteengezet dat de situatie in hun huidige woning niet langer houdbaar is en er geen geschikte andere alternatieven bestaan. Naar hun mening is verweerder gehouden zijn medewerking aan een verhuizing naar het door hen gekozen wooncomplex te verlenen, ook als de huur van deze woning boven de huurprijsgrens zou uitstijgen. Volgens verzoekers heeft verweerder zich in de afspraak van 1 december 2006 immers verplicht het verschil tussen het totale huurbedrag en het bedrag van de maximumhuurgrens in het kader van de huurtoeslag aan verzoekers te compenseren.
2.7 Ter zitting heeft verweerder erkend dat de overweging dat hij niet over een concreet en bezoekbaar adres beschikte, geen grond kon vormen de woning niet op geschiktheid te beoordelen. De betreffende woning in [naam] had ook op grond van de bouwtekeningen kunnen worden beoordeeld. Verweerder is evenwel van mening dat er wel een gegronde reden is om de woning niet te gaan beoordelen, nu de huurkosten van de door verzoekers aangedragen woning voor verzoekers veel te hoog zijn. Naar de mening van verweerder is hij door de toezegging in de brief van 1 december 2006 niet gehouden verzoekers hierin volledig te compenseren. De Wmo kent de mogelijkheid van een voorziening in de vorm van een aanvullende maandelijkse huurbijdrage niet. Verweerder kan dan ook geen financiële bijdrage ter aanvulling van de huurkosten leveren. Wel kunnen verzoekers een beroep doen op de Wet op de huurtoeslag om een aanvulling op de normale huurtoeslag. Dit is echter onvoldoende om een woning in de prijsklasse van de thans voorgestelde woning te bekostigen. Verweerder heeft er voorts op gewezen dat hij door het aanbieden van een geschikte woning in Heerhugowaard heeft voldaan aan de compensatieplicht. Verzoekers hebben er zelf voor gekozen te blijven wonen in hun huidige woning. Naar de mening van verweerder is de beste optie voor verzoekers om zich in te schrijven voor een zogenaamde Fokuswoning en - totdat deze gereed is - te blijven in hun huidige woning. Hij wijst er daarbij op dat de huidige woning van verzoekers nog kan worden aangepast. Hoewel verweerder de verhuisnoodzaak erkent, is de huidige woonsituatie van verzoekers, naar zijn mening, niet schrijnend.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.8 Allereerst dient de voorzieningenrechter te beoordelen of het schrijven van verweerder van 13 december aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Naar haar voorlopig oordeel dient de brief van 13 december 2007 te worden aangemerkt als een besluit, waarbij verweerder heeft geweigerd het verzoek van verzoekers om de woning te beoordelen en aan hen toe te kennen, in behandeling te nemen. Ter zitting heeft verweerder erkend dat de daarvoor gegeven motivering niet deugdelijk is. In zoverre heeft het bezwaar van verzoekers van 13 december 2007 een redelijke kans van slagen. Dit brengt, naar voorlopig oordeel, echter niet met zich dat om die reden het verzoek om voorlopige voorziening dat aan deze bezwaarprocedure is gekoppeld, voor toewijzing in aanmerking komt. Hetzelfde geldt overigens voor het verzoek dat is gekoppeld aan de beroepsprocedure, nu hiervoor dezelfde gronden zijn aangevoerd. Het volgende is voor dit oordeel redengevend.
2.9 De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek van verzoekers - dat voortvloeit uit de beschikking van verweerder van 7 oktober 2004 - beoordeeld moet worden op grond van de bepalingen van de Wvg en de daaraan gekoppelde Verordening voorzieningen gehandicapten (Vvg) en niet, zoals verweerder heeft gedaan, op grond van de bepalingen van de Wmo.
2.10 Ingevolge artikel 2.1 Verordening Voorzieningen Gehandicapten (Vvg) - voor zover hier van belang - kan de door het college van burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:
a. verhuizing en inrichting.
2.11 Ingevolge artikel 7.1 van de Vvg kan het college van burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
2.12 Verzoekers hebben ter onderbouwing van hun verzoeken verwezen naar de brief van 1 december 2006. Deze brief bevat - voor zover hier van belang - de volgende zinsneden: "De familie [naam] is bereid een geschikte woning te accepteren in de regio Zuid-Kennemerland of de gemeente Haarlemmermeer. Indien geen geschikte woning in dit gebied beschikbaar blijkt te zijn beneden de huurprijsgrens en er wel een geschikte woning in de gemeente Haarlem is met een huurprijs boven de huurprijsgrens is de gemeente Haarlem bereid om met toepassing van de hardheidsclausule op grond van artikel 7.1. van de Verordening Voorzieningen Gehandicapten (Vvg) hiervoor een voorziening toe te kennen". Anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, wordt in deze brief de op 1 december 2006 ter zitting van de bezwaarschriftenkamer gemaakte afspraak tussen verzoekers en verweerder weergegeven, en verweerder is dan ook aan deze afspraak gebonden. Dat de afspraak op papier is gezet door de secretaris van de bezwaarschriftenkamer, doet hieraan niet af.
2.13 Voor zover verweerder beoogt te stellen dat hij de afspraak niet kan nakomen, omdat de wet hem geen mogelijkheden biedt een financiële bijdrage te leveren in de te hoge huurkosten, verwerpt de voorzieningenrechter voorshands dit argument. Weliswaar biedt ook de Wvg geen mogelijkheid om een voorziening in de vorm van een maandelijkse huurbijdrage te verlenen, doch de hardheidsclausule biedt de mogelijkheid aan verweerder om in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte van de bepalingen van de verordening af te wijken. Aan de wijze waarop en/of de vorm waarin van de bepalingen van de Wvg zou kunnen worden afgeweken worden in artikel 7.1 Vvg geen eisen gesteld. Dit betekent dat verweerder op grond van de hardheidsclausule ook een (aanvullende) huurbijdrage zou kunnen toekennen. De enkele verwijzing van verzoekers naar de mogelijkheden die de belastingdienst zou kunnen bieden, acht de voorzieningenrechter geen toepassing van de hardheids-clausule en evenmin een invulling van verweerders toezegging van 1 december 2006.
2.14 Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de onder 2.12 vermelde toezegging van verweerder om "een voorziening" toe te kennen echter niet worden opgevat als een carte blanche van verweerder aan verzoekers, dat hij verzoekers zal compenseren in de meerkosten van een huurwoning, wat de huur daarvan ook moge zijn. Het gebruikmaken van de hardheidsclausule blijft een discretionaire bevoegdheid. De keuze in welke vorm en in welke mate mag verweerder in redelijkheid zelf bepalen.
Ter zitting hebben verzoekers aangegeven dat hun niet bekend is wat de huurprijs van de woning gaat worden doch dat de huurprijzen van de woningen in het complex liggen tussen de € 795,- en € 1700,--. Aangezien de goedkoopste woningen in het complex eenpersoons- en starterswoningen betreffen, moet worden aangenomen dat de huurprijs voor een voor verzoekers geschikte vierpersoonswoning, ver boven de maximale huurprijs in het kader van de huurtoeslag (€ 621,78 per maand) zal zijn. Daarnaast dienen er voor de woningen ook servicekosten te worden betaald. De door de belastingdienst uit te keren huurtoeslag zal - naar door verweerder ter zitting is uiteengezet - leiden tot een tegemoetkoming aan verzoekers van maximaal € 100,-- per maand. Dit betekent dat, nog afgezien van de servicekosten, minimaal € 400,-- per maand uit andere middelen zal moeten worden gefinancierd. In het voorliggende geval is het verschil tussen hetgeen verzoekers zelf - eventueel met behulp van aanvullende bijdragen in de vorm van (aanvullende) huurtoeslagen - aan de huurprijs kunnen bijdragen en hetgeen vervolgens nog resteert, wat voor rekening van verweerder zou moeten komen, zodanig groot, dat verweerder, naar voorlopig oordeel, in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat deze woning bij voorbaat voor verzoekers te duur is.
2.15 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken daartoe dan ook af.
2.16 Hetgeen verzoekers overigens hebben aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.17 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heijning - Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 24 januari 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.