De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.8 Allereerst dient de voorzieningenrechter te beoordelen of het schrijven van verweerder van 13 december aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Naar haar voorlopig oordeel dient de brief van 13 december 2007 te worden aangemerkt als een besluit, waarbij verweerder heeft geweigerd het verzoek van verzoekers om de woning te beoordelen en aan hen toe te kennen, in behandeling te nemen. Ter zitting heeft verweerder erkend dat de daarvoor gegeven motivering niet deugdelijk is. In zoverre heeft het bezwaar van verzoekers van 13 december 2007 een redelijke kans van slagen. Dit brengt, naar voorlopig oordeel, echter niet met zich dat om die reden het verzoek om voorlopige voorziening dat aan deze bezwaarprocedure is gekoppeld, voor toewijzing in aanmerking komt. Hetzelfde geldt overigens voor het verzoek dat is gekoppeld aan de beroepsprocedure, nu hiervoor dezelfde gronden zijn aangevoerd. Het volgende is voor dit oordeel redengevend.
2.9 De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek van verzoekers - dat voortvloeit uit de beschikking van verweerder van 7 oktober 2004 - beoordeeld moet worden op grond van de bepalingen van de Wvg en de daaraan gekoppelde Verordening voorzieningen gehandicapten (Vvg) en niet, zoals verweerder heeft gedaan, op grond van de bepalingen van de Wmo.
2.10 Ingevolge artikel 2.1 Verordening Voorzieningen Gehandicapten (Vvg) - voor zover hier van belang - kan de door het college van burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:
a. verhuizing en inrichting.
2.11 Ingevolge artikel 7.1 van de Vvg kan het college van burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
2.12 Verzoekers hebben ter onderbouwing van hun verzoeken verwezen naar de brief van 1 december 2006. Deze brief bevat - voor zover hier van belang - de volgende zinsneden: "De familie [naam] is bereid een geschikte woning te accepteren in de regio Zuid-Kennemerland of de gemeente Haarlemmermeer. Indien geen geschikte woning in dit gebied beschikbaar blijkt te zijn beneden de huurprijsgrens en er wel een geschikte woning in de gemeente Haarlem is met een huurprijs boven de huurprijsgrens is de gemeente Haarlem bereid om met toepassing van de hardheidsclausule op grond van artikel 7.1. van de Verordening Voorzieningen Gehandicapten (Vvg) hiervoor een voorziening toe te kennen". Anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, wordt in deze brief de op 1 december 2006 ter zitting van de bezwaarschriftenkamer gemaakte afspraak tussen verzoekers en verweerder weergegeven, en verweerder is dan ook aan deze afspraak gebonden. Dat de afspraak op papier is gezet door de secretaris van de bezwaarschriftenkamer, doet hieraan niet af.
2.13 Voor zover verweerder beoogt te stellen dat hij de afspraak niet kan nakomen, omdat de wet hem geen mogelijkheden biedt een financiële bijdrage te leveren in de te hoge huurkosten, verwerpt de voorzieningenrechter voorshands dit argument. Weliswaar biedt ook de Wvg geen mogelijkheid om een voorziening in de vorm van een maandelijkse huurbijdrage te verlenen, doch de hardheidsclausule biedt de mogelijkheid aan verweerder om in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte van de bepalingen van de verordening af te wijken. Aan de wijze waarop en/of de vorm waarin van de bepalingen van de Wvg zou kunnen worden afgeweken worden in artikel 7.1 Vvg geen eisen gesteld. Dit betekent dat verweerder op grond van de hardheidsclausule ook een (aanvullende) huurbijdrage zou kunnen toekennen. De enkele verwijzing van verzoekers naar de mogelijkheden die de belastingdienst zou kunnen bieden, acht de voorzieningenrechter geen toepassing van de hardheids-clausule en evenmin een invulling van verweerders toezegging van 1 december 2006.
2.14 Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de onder 2.12 vermelde toezegging van verweerder om "een voorziening" toe te kennen echter niet worden opgevat als een carte blanche van verweerder aan verzoekers, dat hij verzoekers zal compenseren in de meerkosten van een huurwoning, wat de huur daarvan ook moge zijn. Het gebruikmaken van de hardheidsclausule blijft een discretionaire bevoegdheid. De keuze in welke vorm en in welke mate mag verweerder in redelijkheid zelf bepalen.
Ter zitting hebben verzoekers aangegeven dat hun niet bekend is wat de huurprijs van de woning gaat worden doch dat de huurprijzen van de woningen in het complex liggen tussen de € 795,- en € 1700,--. Aangezien de goedkoopste woningen in het complex eenpersoons- en starterswoningen betreffen, moet worden aangenomen dat de huurprijs voor een voor verzoekers geschikte vierpersoonswoning, ver boven de maximale huurprijs in het kader van de huurtoeslag (€ 621,78 per maand) zal zijn. Daarnaast dienen er voor de woningen ook servicekosten te worden betaald. De door de belastingdienst uit te keren huurtoeslag zal - naar door verweerder ter zitting is uiteengezet - leiden tot een tegemoetkoming aan verzoekers van maximaal € 100,-- per maand. Dit betekent dat, nog afgezien van de servicekosten, minimaal € 400,-- per maand uit andere middelen zal moeten worden gefinancierd. In het voorliggende geval is het verschil tussen hetgeen verzoekers zelf - eventueel met behulp van aanvullende bijdragen in de vorm van (aanvullende) huurtoeslagen - aan de huurprijs kunnen bijdragen en hetgeen vervolgens nog resteert, wat voor rekening van verweerder zou moeten komen, zodanig groot, dat verweerder, naar voorlopig oordeel, in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat deze woning bij voorbaat voor verzoekers te duur is.
2.15 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken daartoe dan ook af.
2.16 Hetgeen verzoekers overigens hebben aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.17 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.