ECLI:NL:RBHAA:2008:BC7575

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
25 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/840069-07
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van grote hoeveelheden cocaïne en deelname aan een criminele organisatie

Op 25 maart 2008 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van grote hoeveelheden cocaïne, alsmede aan voorbereidingshandelingen en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, die een coördinerende rol vervulde binnen de organisatie, werd beschuldigd van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne in de periode van 25 november 2006 tot en met 22 juni 2007. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij meerdere transporten van cocaïne, waarbij de modus operandi bestond uit het gebruik van vliegtickets voor toegang tot het beveiligde gedeelte van de luchthaven Schiphol. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, waarbij de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie zwaar zijn meegewogen. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat niet alle tenlastegelegde feiten bewezen konden worden, wat heeft geleid tot vrijspraak voor bepaalde onderdelen van de aanklacht. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: [nummer]
Uitspraakdatum: 25 maart 2008
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 en 11 maart 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I.V. HvB Nieuwersluis, te Nieuwersluis
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 maart 2007 tot en met 22 juni 2007, te weten op:
- 26 maart 2007 (zaaksdossier B3) en/of
- 03 april 2007 (zaaksdossier B4) en/of
- 11 mei 2007 (zaaksdossier B5) en/of
- 18 mei 2007 (zaaksdossier B6) en/of
- 26 mei 2007 (zaaksdossier B7) en/of
- 1 juni 2007 (zaaksdossier B8) en/of
- 12 juni 2007 (zaaksdossier B9) en/of
- 22 juni 2007 (zaaksdossier B10),
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet
als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (telkens) een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne , zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de
bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
2.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 november
2006 tot en met 22 juni 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk
geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van
Nederland brengen van cocaïne, een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het
plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn
en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, en/of haar
mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en)
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens):
* contact(en) gelegd en/of laten leggen met de leverancier(s) van verdovende
middelen in (het) bronland(en) en/of
* informatie gegeven en/of ontvangen over de dag en/of aankomsttijd(en) van de
vlucht(en) waarop de cocaïne aanwezig zou zijn en/of
* een of meer (laptop)tas(sen) en/of een of meer (actie)telefoon(s) voorhanden
gehad en/of
* geld gegeven en/of ontvangen om tickets te kopen en/of te regelen en/of te
boeken met bestemmingen binnen Europa en/of
* (vervolgens) (met deze vliegtickets) zich toegang verschaft tot het
beveiligde gedeelte van de luchthaven Schiphol (Airside) en/of
* (vervolgens) instructies ontvangen en/of gegeven over hoe en/of van wie de
cocaïne diende te worden overgenomen en/of overgedragen;
3.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 november
2006 tot en met 22 juni 2007 in Nederland, heeft deelgenomen aan een
organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van
natuurlijke personen, waartoe zij, verdachte, en/of haar mededader(s) en/of
andere personen behoorden, welke organisatie het oogmerk had het plegen van
misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en/of 10a
eerste lid, te weten:
- het (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland brengen van (telkens) een hoeveelheid
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende
lijst I (artikel 2A Ow jo 10 lid 5 OW) en/of
- het (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) om een feit,
bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne van
(telkens) een hoeveelheid cocaïne, (telkens) zijnde cocaïne een middel als
bedoeld in de bij die wet behorende lijst I voor te bereiden en/of te
bevorderen,
* zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het
plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
* een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn
en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
* voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, en/of haar
mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en) (artikel 10a OW).
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1, (zaaksdossiers B3 en B5), ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt ten aanzien van de zaaksdossiers B3 en B5 dat aan het dossier noch aan het verhandelde ter terechtzitting voldoende bewijsmiddelen kunnen worden ontleend op grond waarvan bewezen kan worden geacht dat op 26 maart 2007 en 11 mei 2007 een hoeveelheid cocaïne binnen Nederland is gebracht, waarbij verdachte betrokken is geweest.
Ten aanzien van zaaksdossier B5 overweegt de rechtbank nog het volgende. Het feit dat medeverdachte [medeverdachte1] rond 11 mei 2007 telefonische contacten heeft gehad met verdachte en medeverdachte [medverdachte2] en de inhoud van deze gesprekken, dwingt niet tot de conclusie dat er sprake was van een geslaagde invoer van cocaïne.
Hetgeen voorts aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierna als bewezen wordt aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
1.
zij op meer tijdstippen in de periode van 3 april 2007 tot en met 22 juni 2007, te weten op:
- 3 april 2007 (zaaksdossier B4) en
- 18 mei 2007 (zaaksdossier B6) en
- 26 mei 2007 (zaaksdossier B7) en
- 1 juni 2007 (zaaksdossier B8) en
- 12 juni 2007 (zaaksdossier B9) en
- 22 juni 2007 (zaaksdossier B10),
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, telkens tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
2.
zij op tijdstippen in periode van 25 november 2006 tot en met 11 mei 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het
plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en gelden voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, en haar
mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s):
* informatie gegeven en/of ontvangen over de dag en/of aankomsttijd van de
vlucht waarop de cocaïne aanwezig zou zijn en/of
* instructies ontvangen en/of gegeven over hoe en/of van wie de cocaïne diende te worden overgenomen en/of overgedragen;
3.
zij in of omstreeks de periode van 25 november 2006 tot en met 22 juni 2007 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe zij, verdachte, en haar mededaders behoorden, welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, en 10a, eerste lid, van de Opiumwet, te weten:
- het telkens tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, en
- het telkens tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, voor te bereiden,
* zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, en
* voorwerpen en gelden voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
3.3 Bewijsmiddelen
(..)
3.4 Bewijsoverwegingen
3.4.1 Bewijstoelichting
Modus operandi
Bij de transporten, waar verdachte en zijn medeverdachten bij betrokken waren, werd de volgende modus operandi gehanteerd. De koeriers met cocaïne kwamen vanuit bronlanden met het vliegtuig aan op Schiphol. Enkele dagen daarvoor was contact met de medeverdachten en werd het drugstransport besproken. Vervolgens werden verschillende medeverdachten, benaderd om als ‘afhalers’ de tassen van de koeriers van Airside naar Landside te brengen. Deze personen vervulden daarbij de rol van ‘aanpakker’ of ‘opletter’. De aanpakkers namen de tassen op Airside over van de koeriers, terwijl de opletters de taak hadden om te observeren of de aanpakkers in de gaten werden gehouden door de beveiliging van het vliegveld. Op de dag van aankomst van de koeriers verzamelden de aanpakkers, de opletters en de persoon die hun acties vanaf Landside coördineerde, te weten verdachte, zich bij het brugrestaurant gelegen aan de A4. Daar werden de laatste instructies gegeven en werd geld voor de aankoop van vliegtickets overhandigd. Vervolgens kochten de afhalers op Schiphol vliegtickets voor een Europese bestemming, waarmee zij Airside konden betreden. Zij waren altijd netjes gekleed om er voor de beveiliging uit te zien als doorsnee zakenreizigers. Op Airside begaven de afhalers zich naar de bagagebanden van de binnenkomende internationale vlucht. Verdachte, de coördinator op Landside, onderhield telefonisch contact met de afhalers op Airside en gaf hen aanwijzingen. Nadat de aanpakker contact had gemaakt met de koerier, nam hij de tas met drugs over, veelal door (laptop)tassen te wisselen, waarna de tas met cocaïne naar Landside werd gebracht. Daar werd de tas overgedragen aan verdachte, die de tas vervolgens naar de jongens in Rotterdam bracht. Een uitzondering op bovengenoemde werkwijze was het transport van 3 april 2007 waarbij geen tas van een koerier werd overgenomen. Op deze dag zou een gele koffer op de bagageband liggen die door een afhaler moest worden gepakt.
Cocaïne (18 mei 2007 en 1 juni 2007, zaaksdossiers B6 en B8):
Bij de incidenten van 18 mei en 1 juni 2007 is geen cocaïne in beslag is genomen en om deze reden is geen deskundigenrapport beschikbaar is, waaruit blijkt dat op de data cocaïne is ingevoerd in Nederland. De rechtbank gaat er op grond van de hierna te noemen omstandigheden evenwel van uit dat ook op deze data cocaïne Nederland is ingevoerd door verdachte en zijn medeverdachten:
(1) Na deskundig onderzoek is vastgesteld dat bij de transporten van 3 april 2007, 18 mei 2007, 26 mei 2007, 1 juni 2007, 12 juni 2007 en 22 juni 2007 door verdachte en haar medeverdachten telkens cocaïne was ingevoerd in Nederland.
(2) Verdachte, die goed was ingevoerd in de organisatie, heeft verklaard dat het bij de door de organisatie geregelde transporten om cocaïne ging.
(3) Bij alle transporten (zowel die waarbij daadwerkelijk cocaïne in beslag is genomen als die waarbij dat niet het geval is) was de modus operandi dezelfde. De rechtbank verwijst hierbij naar de beschrijving hiervoor van de modus operandi.
Feit 2 (voorbereidingshandelingen):
Artikel 1, lid 4, van de Opiumwet bepaalt dat het begrip ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ een ruime betekenis heeft en tevens omvat elke op de aflevering, ontvangst of overdracht dan wel op het verdere vervoer gerichte handeling met betrekking tot drugs die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Ook handelingen die zijn verricht vóórdat de drugs daadwerkelijk zijn ingevoerd kunnen onder deze bepaling vallen. Deze ruime definitie van het begrip ‘invoer’ brengt met zich dat in sommige gevallen handelingen die - wanneer dit ruime begrip niet zou hebben bestaan - onder voorbereidingshandelingen of onder het pogingsbegrip zouden vallen, nu vallen onder het voltooide delict van artikel 2, onder A, van de Opiumwet.
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat het strijdig zou zijn met de systematiek van de Opiumwet indien dezelfde handelingen die door artikel 1, lid 4, van de Opiumwet onder het begrip ‘invoer’ worden gebracht (en daarmee het voltooide delict van artikel 2, onder A, van de Opiumwet opleveren) tegelijkertijd aangemerkt zouden kunnen worden als voorbereidingshandelingen, in de zin van artikel 10a van de Opiumwet, ten aanzien van diezelfde invoer. Het voorgaande houdt in dat de rechtbank alle ten laste gelegde feitelijkheden die vallen in de categorie ‘op de aflevering, ontvangst of overdracht dan wel op het verder vervoer van ingevoerde drugs gerichte handelingen’, te weten
* het verschaffen van informatie aan de afhalers over de aankomsttijden van de vluchten, waarmee de cocaïne binnenkomt, en het ontvangen van deze informatie door de afhalers,
* het geven/ontvangen van geld voor en het regelen van vliegtickets om de afhalers in staat te stellen Schiphol Airside te betreden,
* het daadwerkelijk betreden van Airside,
* het geven/ontvangen van instructies hoe de cocaïne moet worden overgenomen, en
* het voorhanden hebben van laptoptassen en actietelefoons,
met betrekking tot die invoerincidenten waarbij de rechtbank bewezen heeft geacht dat cocaïne Nederland is binnengebracht (zaaksdossiers B4, B6, B7, B8, B9 en B10) niet zal aanmerken als voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. In zoverre zal verdachte worden vrijgesproken.
Voor wat betreft het incident van 11 mei 2007 (zaaksdossier B5) heeft de rechtbank niet bewezen geacht dat sprake is geweest van daadwerkelijke invoer van cocaïne. Met betrekking tot dit incident kan wel, op grond van de hiervoor onder feit 2 opgesomde bewijsmiddelen, worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten voorbereidingshandelingen hebben gepleegd gericht op de invoer van cocaïne op die datum.
3.4.2 Bewijsverweren
Feit 1
Door de raadsvrouw van verdachte is aangevoerd dat verdachte zich niet exact de data kan herinneren waarop cocaïne Nederland is ingevoerd. Derhalve zou er onvoldoende bewijs zijn om de tijdstippen waarop de invoer zou hebben plaatsgevonden bewezen te kunnen verklaren.
De rechtbank is ten aanzien van dit verweer van oordeel dat in de overige bewijsmiddelen voldoende bewijs aanwezig is om de invoer op tenlastegelegde data (met uitzondering van 26 maart en 11 mei 2007) bewezen te kunnen verklaren.
Ten aanzien van zaaksdossier B6
Door de raadsvrouw van verdachte is betoogd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte op 18 mei 2007 op Schiphol is geweest. Derhalve zou niet bewezen kunnen worden verklaard dat verdachte op genoemde datum cocaïne binnen Nederland heeft gebracht.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer dat uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de printlijst van het GSM-telefoonnummer [telefoonnummer], dat door verdachte werd gebruikt, blijkt dat op de bewust datum de GSM-mast bij het A4 brugrestaurant door haar telefoon werd aangestraald. Daarnaast blijkt uit verschillende tapgesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte1] dat op 18 mei 2007 de invoer van een partij cocaïne zou plaatsvinden. Gelet op het voorgaande en de overige, met betrekking tot zaaksdossier B6, genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen op 18 mei 2007 cocaïne Nederland heeft binnengebracht. Dat verdachte mogelijk niet aanwezig is geweest op Schiphol zelf, sluit het medeplegen van het feit niet uit.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2: Medeplegen van het voorbereiden van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich of een ander gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en gelden voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Feit 3: Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, en 10a van de Opiumwet.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie(s) en van overige beslissingen
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar. Voorts heeft hij verbeurdverklaring gevorderd van de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de concrete invoer van zes partijen cocaïne, waarbij vier partijen zijn onderschept door de douane en welke een totale hoeveelheid van ruim 55 kilogram betroffen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij bij zo een groot aantal transporten van cocaïne betrokken is geweest. Verdachte heeft zich tevens bezig gehouden met voorbereidingshandelingen gericht op het invoeren van cocaïne in Nederland.
Cocaïne is een voor de gezondheid zeer schadelijke stof. Tevens gaan de verspreiding van en handel in cocaïne gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Bij het plegen van bovenstaande feiten maakte verdachte op een prominente wijze deel uit van een organisatie die zich bezig hield met de invoer van grote hoeveelheden cocaïne. De rechtbank laat daarbij meewegen dat de organisatie een professionele en doordachte werkwijze hanteerde door vliegtickets te kopen voor Europese bestemmingen waarmee de afhalers Airside konden betreden, de aanpakkers en opletters als zakenmensen te kleden en deze opletters middels een zogenaamde ‘contra-observatie’ de douane en Koninklijke marechaussee te laten observeren. De rol van verdachte was, naast het daadwerkelijk aannemen en doortransporteren van cocaïne, ook initiërend, coördinerend en aansturend van aard. Deze grotere rol dan die van de meeste medeverdachten zal de rechtbank in strafverzwarende zin betrekken bij de bepaling van de op te leggen straf.
Dat verdachte’s rol minder was dan die van medeverdachte [medeverdachte1], zoals door verdachte’s raadsvrouw ter terechtzitting is betoogd, deelt de rechtbank niet. [medeverdachte1] had weliswaar op en rond Airside ten opzichte van de afhalers ook een min of meer organiserende rol, maar deze beperkte zich vooral tot de uitvoerende sfeer op Airside. Verdachte vervulde, naar het oordeel van de rechtbank, een belangrijkere rol in de organisatie dan medeverdachte [medeverdachte1] en trad bijvoorbeeld ook op als intermediair tussen de top van de organisatie (de ‘jongens uit Rotterdam’) en de medeverdachten die met name in de uitvoerende sfeer rond de drugstransporten op Schiphol actief waren. Vanwege haar positie begonnen de uitvoerende activiteiten op Airside dan wel de voorbereiding daarvan op haar initiatief.
Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat verdachte blijkens haar documentatie, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor het binnen Nederland brengen van een forse hoeveelheid cocaïne.
In de lange duur van het voorarrest ziet de rechtbank echter, evenals de officier van justitie, aanleiding om de hoogte van de op te leggen straf enigszins te matigen.
De rechtbank wijkt af van de door de officier geëiste straf aangezien zij van oordeel is dat de op te leggen straf meer recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Op grond van het voren overwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
6.3 Beslag
6.3.1 Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, zoals hieronder vermeld, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid:
2 1.00 STK Telefoontoestel Nokia 8800;
2 1.00 STK SIM-kaart TMobile;
3 1.00 STK SIM-kaart Hi;
4 1.00 STK Telefoontoestel Motorola C115;
4 1.00 STK Telefoontoestel Motorola C115;
4 1.00 STK Diverse Pukcode Tele2 A010104;
5 2.00 STK Telefoontoestel Nokia;
5 1.00 STK Diverse Pukcode TMobile A010105;
6 1.00 STK Brief;
6 1.00 STK Telefoontoestel Alcatel;
6 1.00 STK Diverse Pukcode TMobile A010106;
7 1.00 STK SIM-kaart Telfort;
7 1.00 STK Telefoontoestel Motorola;
7 1.00 STK SIM-kaart TMobile;
8 1.00 STK SIM-kaart Tele 2;
8 1.00 STK Diverse Pukcode Hi A010108;
9 1.00 STK Diverse Pukcode Lebara;
10 1.00 STK Diverse Simkaarthouder;
11 1.00 STK Telefoontoestel Nokia 6233;
11 1.00 STK Diverse Simkaarthouder;
12 1.00 STK Telefoontoestel Samsung SGH X481;
12 1.00 STK Brief;
13 1.00 STK Adresboek;
14 1.00 STK Diverse Kaartje;
14 1.00 STK Notitie en memo;
15 1.00 STK SIM-kaart Lebara;
16 1.00 STK SIM-kaart Ortel;
17 1.00 STK SIM-kaart Telfort;
17 1.00 STK SIM-kaart;
18 1.00 STK SIM-kaart Vodafone;
19 1.00 STK Notitieboekje;
21 1.00 STK Formulieren detentieverklaring;
22 1.00 STK Telefoontoestel Siemens A62;
23 Geld, 6 biljetten van 50 euro;
23 1.00 STK Map;
24 Geld, 1 biljet van 20 euro;
24 1.00 STK Diverse kopie;
25 Geld, 2 biljetten van 10 euro;
25 1.00 STK Agenda;
26 Geld Nederlands, 1 biljet van 5 euro;
26 1.00 STK Diverse Schrijfblok;
27 Geld, 10.15 euro;
27 1.00 STK Diverse Schrijfblok;
28 1.00 STK Agenda.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 33, 33a, 47 en 57;
Opiumwet: 2, 10, 10a en 11a.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaar.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
2 1.00 STK Telefoontoestel Nokia 8800;
2 1.00 STK SIM-kaart TMobile;
3 1.00 STK SIM-kaart Hi;
4 1.00 STK Telefoontoestel Motorola C115;
4 1.00 STK Telefoontoestel Motorola C115;
4 1.00 STK Diverse Pukcode Tele2 A010104;
5 2.00 STK Telefoontoestel Nokia;
5 1.00 STK Diverse Pukcode TMobile A010105;
6 1.00 STK Brief;
6 1.00 STK Telefoontoestel Alcatel;
6 1.00 STK Diverse Pukcode TMobile A010106;
7 1.00 STK SIM-kaart Telfort;
7 1.00 STK Telefoontoestel Motorola;
7 1.00 STK SIM-kaart TMobile;
8 1.00 STK SIM-kaart Tele 2;
8 1.00 STK Diverse Pukcode Hi A010108;
9 1.00 STK Diverse Pukcode Lebara;
10 1.00 STK Diverse Simkaarthouder;
11 1.00 STK Telefoontoestel Nokia 6233;
11 1.00 STK Diverse Simkaarthouder;
12 1.00 STK Telefoontoestel Samsung SGH X481;
12 1.00 STK Brief;
13 1.00 STK Adresboek;
14 1.00 STK Diverse Kaartje;
14 1.00 STK Notitie en memo;
15 1.00 STK SIM-kaart Lebara;
16 1.00 STK SIM-kaart Ortel;
17 1.00 STK SIM-kaart Telfort;
17 1.00 STK SIM-kaart;
18 1.00 STK SIM-kaart Vodafone;
19 1.00 STK Notitieboekje;
21 1.00 STK Formulieren detentieverklaring;
22 1.00 STK Telefoontoestel Siemens A62;
23 Geld, 6 biljetten van 50 euro;
23 1.00 STK Map;
24 Geld, 1 biljet van 20 euro;
24 1.00 STK Diverse kopie;
25 Geld, 2 biljetten van 10 euro;
25 1.00 STK Agenda;
26 Geld Nederlands, 1 biljet van 5 euro;
26 1.00 STK Diverse Schrijfblok;
27 Geld, 10.15 euro;
27 1.00 STK Diverse Schrijfblok;
28 1.00 STK Agenda.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.F.W. Brouwer, voorzitter,
mr. H.P. van der Lelie en mr. H.J.M Burg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. R.A. Blaas en mr. B.Y.H. de Hoop,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 maart 2008.