3.3 Bewijsoverweging
Op grond van deze bewijsmiddelen staat vast dat op 30 november 2007 een koffer met daarin ruim veertien (14) kilo cocaïne met de vlucht MP 607 vanuit Punta Cana (Dominicaanse Republiek) Nederland is binnengebracht.
Aan de koffer was een bagagelabel bevestigd op naam van verdachte. Uit het bagagelabel viel af te leiden dat de koffer van voornoemde vlucht afkomstig was en dat de koffer als zogeheten transferbagage zou doorgaan naar Rome (Italië) met de vlucht KL 1607 op 30 november 2007. Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte passagier was op de vlucht MP 607 die op 30 november 2007 op Schiphol landde en dat hij – als hij niet zou zijn aangehouden – ook passagier zou zijn op de vlucht KL 1607.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, als hoofdregel heeft te gelden dat de verdachte moet hebben geweten, althans in ieder geval voorwaardelijk opzet erop moet hebben gehad, dat zich op de vlucht MP 607, op welke vlucht hij als passagier meevloog, een bagagestuk bevond met daaraan een op zijn naam gesteld bagagelabel. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte tevens moet hebben geweten, althans in ieder geval voorwaardelijk opzet erop moet hebben gehad, dat zich in dat bagagestuk cocaïne bevond. Hierbij heeft de rechtbank in het bijzonder ook het volgende in aanmerking genomen.
Gebruikelijk in de luchtvaart is dat een bagagelabel aan een bagagestuk wordt bevestigd op het moment dat degene die het bagagestuk bij zich heeft, op het vliegveld van vertrek incheckt en zich daarbij legitimeert. Aan de hand van die legitimatie wordt een bagagelabel op naam van, kort samengevat, de bagage aanbiedende persoon uitgedraaid, welk label vervolgens aan het desbetreffende bagagestuk wordt bevestigd. De rechtbank merkt in dit verband ook op dat op het onderhavige bagagelabel is vermeld “1/20” (dossierpagina 1.0), wat betekent dat er 1 stuk bagage van ongeveer (het is de rechtbank uit andere zaken bekend dat zich verschillen van 1 à 2 kilo kunnen voordoen) 20 kilo is ingecheckt. Het wegen van de bagage vindt plaats tijdens de incheckprocedure. De op Schiphol aangetroffen koffer had een gewicht van 22,7 kilo (dossierpagina 1.2).
Maar ook als verdachte niet degene is geweest die op Punta Cana de koffer met cocaïne heeft ingecheckt en dit iemand anders, een drugsorganisatie, is geweest, is de rechtbank van oordeel dat als hoofdregel heeft te gelden dat verdachte dit moet hebben geweten, althans in elk geval voorwaardelijk opzet hierop moet hebben gehad. Dat geldt ook voor de situatie dat eerst na de incheckprocedure, bijvoorbeeld in de bagagekelder of op het platform, de koffer als bagage is toegevoegd. De rechtbank acht in dit verband van belang dat onaannemelijk is dat een drugs-organisatie een koffer met daarin een hoeveelheid cocaïne als in deze zaak incheckt op naam van iemand anders en daaraan een bagagelabel op naam van iemand anders laat bevestigen dan wel na de incheckprocedure een koffer met die inhoud en met daaraan een bagagelabel op naam van iemand anders als bagage toevoegt, zonder dat die iemand daar ook maar iets van af zou weten. Immers, zonder nadere afspraken te hebben gemaakt met die iemand of anderszins zekerheid te hebben verkregen dat de cocaïne op de plaats van bestemming zou aankomen dan wel dat zij de cocaïne weer terug zou krijgen, zou de drugsorganisatie een, gezien de hoge (straat)waarde van de cocaïne, groot risico lopen. Deze overweging is ook toepasselijk bij andere varianten van de zogenoemde “Airbagmethode”, zoals de variant dat na het inchecken van de bagage het bagagestuk wordt verwisseld (en het bagagelabel dus aan andere koffer wordt bevestigd) of aan de bagage een extra bagagestuk (met een nagenoeg gelijk bagagelabel) wordt toegevoegd.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank in beginsel bewezen dat het de verdachte is geweest die de bewuste koffer met daarin de ruim veertien (14) kilo cocaïne Nederland heeft binnengebracht en dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet op die invoer moet hebben gehad.