ECLI:NL:RBHAA:2008:BC7240

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
17 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-5349
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G. Guinau
  • C.E. Heijning-Huydecoper
  • A.J. Medze
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep Chipshol tegen opheffing bouwverbod Groenenbergterrein Schiphol-Rijk

De rechtbank Haarlem heeft op 17 maart 2008 uitspraak gedaan in de zaak van Chipshol III B.V. tegen de Minister van Verkeer & Waterstaat. Chipshol had beroep ingesteld tegen de opheffing van een bouwverbod voor het Groenenbergterrein te Schiphol-Rijk, dat eerder was opgelegd op 19 februari 2003. De rechtbank verklaarde het beroep van Chipshol niet-ontvankelijk, omdat zij geen processueel belang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit. De rechtbank oordeelde dat het doel van Chipshol, namelijk het verkrijgen van duidelijkheid over de bebouwingsmogelijkheden, niet kon worden bereikt in deze procedure, die enkel betrekking had op de rechtmatigheid van de opheffing van het bouwverbod.

Chipshol had eerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 juni 2007, waarin het bezwaar tegen de opheffing van het bouwverbod ongegrond werd verklaard. De rechtbank overwoog dat de opheffing van het bouwverbod niet meer ter discussie stond, aangezien het besluit formele rechtskracht had gekregen. Chipshol stelde dat de minister bij de beoordeling van de opheffing een zelfstandig onderzoek had moeten verrichten naar de effecten van de bebouwing op het Instrument Landing Systeem (ILS), maar de rechtbank oordeelde dat dit niet relevant was voor de ontvankelijkheid van het beroep.

De rechtbank concludeerde dat er geen procesbelang was, omdat Chipshol niet had aangetoond dat zij schade had geleden door het bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk voor zover het gericht was tegen de opheffing van het bouwverbod en ongegrond voor zover het betrekking had op de afwijzing van het verzoek tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. G. Guinau, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 5349
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 maart 2008
in de zaak van:
Chipshol III B.V.,
gevestigd te Schiphol-Rijk,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.J.M. van Schie, advocaat te Schiphol-Rijk,
tegen:
de Minister van Verkeer & Waterstaat,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.H. Geerdink en mr. W. Th. Braams, advocaten te Den Haag,
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2006 heeft verweerder het verzoek van N.V. Luchthaven Schiphol (hierna: Schiphol) tot opheffing van het bouwverbod van 19 februari 2003, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 1 november 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 juni 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 8 augustus 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend, gedateerd 27 september 2007.
Het beroep is behandeld ter zitting van 5 februari 2008, alwaar namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde, voornoemd, mr. C. Poot en drs. P.J. Poot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden, voornoemd. Voorts waren ter zitting aanwezig mrs. D.B.G. van Duren en P. Smeets, beiden werkzaam bij het ministerie van Verkeer&Waterstaat.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 38, eerste lid, Luchtvaartwet kan onze minister op terreinen, gelegen binnen een afstand van 500 m van de grens van een luchtvaartterrein, een verbod leggen ten aanzien van het hebben van roerende zaken, het oprichten of het hebben van bouwwerken of andere opstallen dan wel het planten of het hebben van gewassen op die terreinen of op die terreinen boven een door hem te bepalen hoogte.
Ingevolge artikel 80a, eerste lid, Luchtvaartwet is artikel 38 Luchtvaartwet vanaf 20 februari 2003 niet meer van toepassing op Luchthaven Schiphol.
Per 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (LIB) in werking getreden op grond waarvan op een deel van het Groenenbergterrein dat gelegen is op de kaart in bijlage 3a niet gebouwd mag worden en voor het deel dat is aangewezen op de kaart van bijlage 4 hoogtebeperkingen voor de op te richten gebouwen gelden.
Vanaf 13 februari 2004 geldt het Paraplubestemmingsplan Luchthavenindeling van de gemeente Haarlemmermeer op grond waarvan bouwen op het Groenenbergterrein niet is toegestaan.
2.2 Bij besluiten van 11 februari 2003 en 6 mei 2003 heeft de gemeente Haarlemmermeer aan eiseres bouwvergunningen verleend voor het bouwen van bedrijfspanden en kantoren op het Groenenbergterrein te Schiphol-Rijk. Bij besluit van 19 februari 2003 heeft de staatssecretaris van Verkeer&Waterstaat op verzoek van Schiphol een bouwverbod ex artikel 38 Luchtvaartwet opgelegd voor het Groenenbergterrein. De reden voor het bouwverbod was gelegen in het feit dat het bouwen overeenkomstig de verleende bouwvergunningen volgens de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) zou leiden tot zeer ernstige beperkingen in het gebruik van de Aalsmeerbaan wegens het negatieve effect op het Instrument Landing Sysyteem (ILS). Het door eiseres tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift is op 26 september 2005 door haar ingetrokken. Het besluit van 19 februari 2003 heeft daarmee formele rechtskracht gekregen.
2.3 Bij brief van 26 oktober 2005 heeft Schiphol verzocht om opheffing van het bouwverbod, waarbij Schiphol zich op het standpunt heeft gesteld dat aan de opheffing een viertal voorwaarden verbonden dient te worden. Schiphol acht de opheffing gerechtvaardigd nu het gewijzigde bouwplan, waarin de truckparking niet meer voorkomt, geen nadelige gevolgen heeft voor de capaciteit van de Aalsmeerbaan en de werking van het ILS. Omdat op grond van het op 20 februari 2003 in werking getreden LIB realisering van het bouwplan evenmin mogelijk is, verzoekt Schiphol eveneens om te bevorderen dat een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 Wet luchtvaart wordt afgegeven. Verweerder heeft het verzoek bij besluit van 21 september 2006 afgewezen omdat er onvoldoende waarborgen zijn voor een ongestoord gebruik van de Aalsmeerbaan.
2.4 Zowel Schiphol als eiseres hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard, maar op grond van veranderde omstandigheden, die zich hebben voorgedaan na het primaire besluit, het bouwverbod alsnog opgeheven. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de veranderde omstandigheden erin zijn gelegen dat Schiphol niet langer voorwaarden stelt aan de opheffing van het bouwverbod. Volgens verweerder verzetten zich nu geen belangen meer tegen het opheffen van het verbod. Ten aanzien van de door eiseres aangevoerde bezwaren die zien op de weigering om een verklaring van geen bezwaar op grond van artikel 8.9 Wet luchtvaart af te geven stelt verweerder dat het LIB en het bestemmingsplan zich verzetten tegen gebruikmaking van de bouwvergunning, maar dat een verklaring van geen bezwaar niet kan worden afgegeven voor reeds verleende bouwvergunningen. Verweerder wijst er op dat eiseres een nieuw bouwplan bij de gemeente kan indienen waarna een vrijstellingsprocedure in gang kan worden gezet. In dat geval kan, wanneer aan alle voorwaarden is voldaan, toepassing worden gegeven aan het bepaalde in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart. Voor zover de bezwaren zich richten tegen het besluit van 19 februari 2003 merkt verweerder op dat deze niet kunnen worden behandeld omdat dit besluit formele rechtskracht heeft.
2.5 Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Eiseres is van mening dat verweerder bij de beoordeling van het verzoek om opheffing van het bouwverbod een zelfstandig onderzoek had moeten verrichten naar de effecten van de bebouwing op het ILS nu het verzoek van Schiphol uitsluitend was ingegeven door het financiële belang in verband met de schadeloosstelling. Voorts is volgens eiseres de omstandigheid dat Schiphol in bezwaar de aan de opheffing gestelde voorwaarden heeft ingetrokken, door verweerder ten onrechte gekwalificeerd als veranderde omstandigheden. Naar de mening van eiseres was het primaire besluit niet rechtmatig en had verweerder hierin reeds het bouwverbod moeten opheffen.
2.6 De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het beroep van eiseres, wat het processueel belang betreft, ontvankelijk is.
2.7 Eiseres stelt zich op het standpunt nog wel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, ondanks de omstandigheid dat met het bestreden besluit het bouwverbod is opgeheven. Zij heeft daarbij gewezen op de lopende civiele procedures waarin Schiphol heeft gesteld dat eiseres door haar opstelling ten aanzien van de opheffing heeft verzuimd de schade te beperken. Bovendien heeft eiseres er belang bij duidelijkheid te krijgen over alle door haar in bezwaar naar voren gebrachte grieven en ten slotte stelt eiseres belang te hebben bij een oordeel van de rechtbank over het punt van de vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten.
2.8 De rechtbank overweegt dat een processueel belang bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit niet ontstaat vanwege de thans aanhangige civiele procedures. Wel kan de mogelijkheid om naderhand een verzoek om een zuiver schadebesluit in te dienen of een actie tot schadevergoeding bij de civiele rechter in te stellen een procesbelang bij een beroep tegen een besluit, dat naar gesteld wordt schade toebrengt, met zich brengen. Daarvan is echter in onderhavig geval geen sprake nu eiseres in de onderhavige procedure niet heeft gesteld dat zij ten gevolge van het bestreden besluit schade heeft geleden.
2.9 Een procesbelang kan evenmin worden gevonden in de wens van eiseres dat op alle door haar aangevoerde bezwaren wordt ingegaan. Eiseres heeft immers niet aangevoerd dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering ontoereikend is om het opheffingsbesluit te kunnen dragen. Behandeling van alle bezwaren zal voor eiseres niet tot een gunstiger besluit kunnen leiden. Dat eiseres in de civiele procedure een beroep wil doen op verweerders reactie op de bezwaren kan, zoals reeds voortvloeit uit 2.8, geen procesbelang opleveren in deze beroepsprocedure. De rechtbank overweegt dat het doel dat eiseres met deze procedure wil bereiken, te weten het verkrijgen van duidelijkheid over de bebouwingsmogelijkheden op het Groenenbergterrein, niet in het kader van dit beroep kan worden bereikt, nu dit alleen ziet op de rechtmatigheid van de opheffing van het bouwverbod. Het ligt volgens de rechtbank meer in de rede - zoals ook ter zitting besproken - dat eiseres en verweerder in overleg treden, eventueel samen met de provincie en de gemeente, om zo de gewenste duidelijkheid te verkrijgen.
2.10 Eiseres heeft in haar bezwaarschrift tegen het besluit van 21 september 2006 verzocht om toepassing van artikel 7:15 Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van de kosten van het bezwaar. De rechtbank heeft het bestreden besluit aldus opgevat dat hierin een impliciete afwijzing van het verzoek is vervat. Dienaangaande wijst de rechtbank er op dat verweerder in onderhavig geval het primaire besluit niet heeft herroepen, maar het besluit, gelet op de veranderde omstandigheden ex nunc heeft herzien. Er is derhalve niet voldaan aan de in artikel 7:15 Algemene wet bestuursrecht gestelde voorwaarde dat het bestreden besluit is herroepen. De door eiseres gestelde kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
2.11 Gelet op vorenstaande is het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het besluit inzake opheffing van het bouwverbod. Het beroep is ongegrond voor zover het ziet op de afwijzing van het verzoek tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de opheffing van het bouwverbod;
3.2 verklaart het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. C.E. Heijning-Huydecoper en A.J. Medze, rechters, en op 17 maart 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.