ECLI:NL:RBHAA:2008:BC6737

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
30 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
136206 - HA ZA 07-759
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van opposanten in verzet tegen verstekvonnis inzake stichting en bestuursvolmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 30 januari 2008 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een geschil tussen [eiser 1] en de stichting STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR WELKE, waarbij [eiser 1] eerder een verstekvonnis had verkregen tegen de stichting. Dit verstekvonnis, dat op 18 april 2007 was uitgesproken, vernietigde het besluit tot ontbinding van de stichting, dat op of omstreeks 6 november 2006 was genomen. De rechtbank oordeelde dat de bestuursvolmacht van de bestuurder van de stichting, [A], was vervallen door zijn faillissement op 5 februari 2002. Hierdoor kon de stichting niet in rechte optreden, omdat een procespartij niet zowel als opposant als geopposeerde kan optreden in dezelfde procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de stichting niet-ontvankelijk is in haar verzet, omdat zij niet kan aantonen dat zij bevoegd was om namens de stichting op te treden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de gedaagden, waaronder [gedaagde 1] en de besloten vennootschap RUFUS HOLDING B.V., niet hebben aangetoond dat zij door de vernietiging van de ontbinding in enig recht zijn benadeeld. De enkele omstandigheid dat het verstekvonnis gevolgen heeft voor hun belangen is onvoldoende om hen ontvankelijk te verklaren in hun verzet.

De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld en het gevorderde afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechter.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 136206 / HA ZA 07-759
Vonnis in verzet van 30 januari 2008
in de zaak van
1. [Eiser 1],
wonende te Purmerend,
2. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR WELKE,
gevestigd te Sassenheim,
eisers,
gedaagden in het verzet,
procureur mr. J.J. van Deventer,
tegen
1. [Gedaagde 1],
wonende te Hoorn,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RUFUS HOLDING B.V.,
gevestigd te Hoorn,
3. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR WELKE,
gevestigd te Sassenheim,
gedaagden,
eisers in het verzet,
procureur mr. D.H. Oolbekkink,
advocaat mr. C.H.J.M. Abeln te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 september 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 14 januari 2008 en de daarin genoemde stukken..
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op vordering van [eiser 1] tegen de stichting voornoemd (hierna: de Stichting) heeft deze rechtbank bij verstekvonnis van 18 april 2007 vernietigd het besluit tot ontbinding van de Stichting van op of omstreeks 6 november 2006, met veroordeling van de Stichting deze vernietiging te gehengen en te gedogen.
2.2. De inleidende dagvaarding tot zojuist genoemde procedure is uitgebracht aan [eiser 1] zelf, in diens hoedanigheid van één van de bestuurders als vereffenaar.
3. Het geschil
3.1. [gedaagde] vordert in het verzet, kort gezegd, dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiser] alsnog worden afgewezen.
3.2. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Voor zoveel de Stichting met de (derden)verzetdagvaarding heeft beoogd zichzelf tevens in rechte te betrekken als geopposeerde dient de Stichting niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu een procespartij niet in dezelfde (verzet-)procedure als opposant en geopposeerde kan optreden.
4.2. Nog daargelaten de vraag of gelet op artikel 143 lid 1 Rv het (niet-derden)verzet tijdig door de Stichting is gedaan, heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat Wassenaar op 26 september 2001 per 1 mei 2001 door [A] als bestuurder van de Stichting is aangesteld en dat als gevolg van het faillissement van [A] op 5 februari 2002 de bestuursvolmacht aan Wassenaar is komen te vervallen, zodat Wassenaar noch Rufus Holding aan die volmacht de bevoegdheid kan ontlenen thans namens de Stichting in rechte op te treden. Tegen de betwisting daarvan door [eiser] heeft [gedaagde] ook niet kunnen aantonen dat hij ooit bij geldig besluit van de certificaathoudersvergadering tot bestuurder van de Stichting is benoemd. De enkele omstandigheid dat hij als zodanig met goedvinden van [A] in de registers van de Kamer van Koophandel staat/stond ingeschreven, is onvoldoende om aan te nemen dat een dergelijk besluit is genomen. Niet valt dan ook in te zien op grond waarvan [gedaagde] bevoegd kan worden geacht namens de Stichting [eiser] in het onderhavige verzet te betrekken, teminder waar Wassenaar zelf op 6 november 2006 als bestuurder van de Stichting ontslag heeft genomen (naar kan worden opgemaakt uit productie 19 bij de conclusie van antwoord).
4.3. Rufus Holding noch Wassenaar zelf heeft aangetoond als gevolg van de vernietiging van de ontbinding in enig recht te zijn benadeeld als bedoeld in en vereist door artikel 376 Rv. De enkele omstandigheid dat het verstekvonnis van 18 april 2007 gevolg heeft voor de belangen van Wassenaar en/of Rufus Holding bij (het al dan niet voortbestaan van) de Stichting is daartoe onvoldoende.
4.4. Bij deze stand van zaken kan niet aan de orde komen de vraag of de inleidende dagvaarding, die tot het verstekvonnis van 18 april 2007 heeft geleid, op geldige wijze door [eiser 1] is uitgebracht, zo min als de andere bezwaren die zijdens [gedaagde] tegen het verstekvonnis zijn aangedragen en die met name verband houden met de toepassing van artikel 2:15 BW. De overwegingen van de kantonrechter te Leiden in het door [gedaagde] nog overgelegde vonnis van 14 november 2007 hebben voor de onderhavige kwestie dan ook geen betekenis, hoezeer ook daarin een verwachting omtrent de uitkomst van dit geding wordt uitgesproken.
4.5. Een en ander betekent dat [gedaagde] als opposanten niet in hun verzet kunnen worden ontvangen en dat het gevorderde aan hen dient te worden ontzegd, met hun hoofdelijke veroordeling in de gedingkosten, uitvoerbaar bij voorraad, zoals gevorderd.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart [gedaagde] als opposanten niet-ontvankelijk in hun verzet en wijst het door hen gevorderde af;
5.2. verwijst [gedaagde] hoofdelijk in de gedingkosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 904,-- voor kosten procureur;
5.3. verklaart vorenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2008.?