ECLI:NL:RBHAA:2008:BC6086

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
6 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/9727
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heffing van belasting van personenauto’s en motorrijwielen bij gebruik van een voertuig in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 6 maart 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) en een vergrijpboete die aan eiser was opgelegd. Eiser had gebruik gemaakt van een motorrijtuig, een Mercedes-Benz CLK 55 AMG, zonder de verschuldigde bpm te voldoen. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat eiser op 6 januari 2004 een motorrijtuig in gebruik had genomen zonder de belasting te betalen. Eiser stelde dat hij de auto had verkocht aan een in Monaco woonachtige persoon en dat de auto direct na aankomst in Nederland aan de koper was geleverd. De rechtbank oordeelde dat eiser feitelijk de beschikking had over de auto en dat het belastbare feit zich had voorgedaan, waardoor de bpm verschuldigd was. De rechtbank ging niet in op de vraag of de heffing van bpm in strijd was met het EG-Verdrag, omdat Monaco geen lidstaat van de Gemeenschap is.

De rechtbank oordeelde verder over de opgelegde boete. Verweerder had een vergrijpboete van 50 procent opgelegd, maar deze was verminderd tot 15 procent na beoordeling van de omstandigheden, waaronder het tijdsverloop en de grove schuld van eiser. De rechtbank vond de boete van 15 procent passend en geboden onder de gegeven omstandigheden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter A. van Dongen in aanwezigheid van griffier L.H.W. Verdegaal. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te Amsterdam binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige douanekamer
Procedurenummer: AWB 06/9727
Uitspraakdatum: 6 maart 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
P, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 24 juli 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) en boetebeschikking (aanslagnummer 0000000.0000/0.0000).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2007 en op 25 februari 2008.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A. Namens verweerder zijn verschenen op 20 november 2007 B en mr. C en op 25 februari 2008 mr. C.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Op 6 januari 2004 is door verweerder vastgesteld dat eiser van de openbare weg gebruik maakte met een motorrijtuig Mercedes-Benz, type CLK 55 AMG, voorzien van het Duitse kenteken A-000 B (hierna: de auto), zonder dat de verschuldigde bpm voor de aanvang van het gebruik van de openbare weg was voldaan. Naar aanleiding hiervan zijn de onderhavige naheffingsaanslag bpm en boetebeschikking opgelegd.
2. Eiser heeft gesteld dat hij de auto heeft verkocht aan een in Monaco woonachtige persoon, en dat de auto direct na aankomst in Nederland is geleverd aan de koper. De koper heeft de auto vervolgens meegenomen naar Monaco. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de verkoopfactuur en van een bewijs van verzekering van de auto, beide gesteld op naam van de in Monaco woonachtige koper. Eiser heeft ook een kopie overgelegd van een door de koper getekende verklaring, waarin is opgenomen dat de koper met de auto Nederland heeft verlaten met bestemming Monaco, alwaar de auto nog steeds aanwezig is. Verweerder heeft ter zitting verklaard de verblijfplaats van de auto niet te weerspreken.
3. Artikel 1, vijfde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet bpm) bepaalt dat ingeval een niet-geregistreerde personenauto feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon, de belasting verschuldigd is ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Wet bpm wordt met betrekking tot een niet-geregistreerde personenauto de belasting geheven van degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft.
4. Niet in geschil is dat eiser op 6 januari 2004 ingezetene was van Nederland, dat hij de feitelijke beschikkingsmacht had over de auto, genoemd in het rapport van bevindingen (de auto), en dat hij met deze auto gebruik maakte van de openbare weg in Nederland. Hieruit volgt dat het belastbare feit van artikel 1, vijfde lid, van de Wet bpm zich heeft voorgedaan, zodat de bpm verschuldigd is. Of de heffing van bpm in casu strijd oplevert met het EG-Verdrag (hierna: EG) behoeft, anders dan in de samenhangende zaak die bij de rechtbank is geregistreerd onder nummer AWB 06/9728, niet te worden onderzocht. Hoewel het vorstendom Monaco op grond van internationale verdragen met lidstaat Frankrijk onder meer tot het douanegebied van de Gemeenschap en het grondgebied voor de heffing van omzetbelasting behoort, is het geen lidstaat van de Gemeenschap. De heffing van bpm op een voertuig met bestemming Monaco kan dientengevolge niet aan artikel 90 EG worden getoetst.
5. Ten aanzien van de boete oordeelt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag tevens een vergrijpboete opgelegd aangezien er volgens hem sprake was van opzet, hetgeen op grond van artikel 67f AWR heeft geresulteerd in een boete van 50 procent. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de boete verminderd met 25 procentpunt aangezien het niet aan opzet maar aan eisers grove schuld te wijten was dat te weinig belasting was geheven, nu eiser heeft nagelaten de verschuldigde bpm voor de aanvang van het gebruik van de openbare weg te voldoen. Voorts heeft verweerder de boete verder verminderd met 10 procentpunt in verband met het tijdsverloop sedert het aankondigen van de boete zodat de boete bij uitspraak op bezwaar is vastgesteld op 15 procent van het nageheven bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken van het geding en hetgeen hiervoor is overwogen, kan worden afgeleid dat eiser met een in laakbaarheid aan opzet grenzende slordigheid heeft gehandeld (grove schuld). De rechtbank acht een boete van 15 procent onder de gegeven omstandigheden, waarbij mede rekening is gehouden met het tijdsverloop tussen het aankondigen van de boete en de uitspraak van deze rechtbank, passend en geboden.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
Deze uitspraak is gedaan op 6 maart 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.H.W. Verdegaal, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.