ECLI:NL:RBHAA:2008:BC4819

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
2 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
134356 - HA ZA 07-488
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.E. van Praag
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging koopovereenkomst onder misbruik van omstandigheden

In deze zaak vorderde eiser de vernietiging van een koopovereenkomst die tot stand was gekomen onder misbruik van omstandigheden. Eiser stelde dat hij ten tijde van de overeenkomst verkeerde in een labiele en depressieve geestestoestand, waardoor hij niet in staat was om de gevolgen van zijn handelen te overzien. De rechtbank oordeelde echter dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij daadwerkelijk in een zodanige geestestoestand verkeerde. De overgelegde brieven van de psycholoog en huisarts gaven niet meer aan dan dat eiser zelf had verklaard een depressieve stoornis te hebben doorgemaakt. Er was geen bewijs dat hij specifieke medicatie had gekregen die op zijn geestestoestand was afgestemd, zoals antidepressiva. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek, en wees de vordering van eiser af.

De rechtbank ging verder in op de vraag of de verkoop en overdracht van het lidmaatschapsrecht aan gedaagde niet ten voordele van eiser had gestrekt. De rechtbank stelde vast dat de koopprijs van EUR 42.500,- overeenkwam met de prijs die eiser eerder had betaald voor het lidmaatschapsrecht. Dit, in combinatie met het feit dat eiser na de overdracht in de flat bleef wonen zonder vergoeding te betalen, leidde de rechtbank tot de conclusie dat de verkoop niet onterecht was. De vordering in reconventie van gedaagde werd niet behandeld, omdat de voorwaarde voor deze vordering niet was vervuld. Uiteindelijk wees de rechtbank de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 134356 / HA ZA 07-488
Vonnis van 2 januari 2008
in de zaak van
[Eiser],
wonende te Haarlem,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. M. Herens,
tegen
[Gedaagde],
wonende te Haarlem,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. L.W. Castelijns.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 juni 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 27 september 2007
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de akte van [eiser] houdende overlegging productie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1 Op 21 september 2004 heeft [eiser] aan [gedaagde] het lidmaatschapsrecht verkocht van de Vereniging Serviceflat […], gevestigd te Haarlem, met alle daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen, in het bijzonder het uitsluitend gebruiksrecht van de flatwoning met verder toebehoren, plaatselijk bekend […] (hierna “het lidmaatschapsrecht”) voor een koopprijs van EUR 42.500,-.
2.2 Op 9 december 2004 heeft de levering van het lidmaatschapsrecht plaats gevonden.
2.3 Eerder, op 10 juni 2004, had [eiser] het lidmaatschapsrecht zelf verkregen voor een koopprijs van EUR 42.500,-. Teneinde [eiser] in staat te stellen deze koopprijs te betalen, heeft [gedaagde] [eiser] destijds het bedrag van EUR 42.500,- geleend. Ter aflossing van deze lening heeft [eiser] betalingen gedaan aan [gedaagde].
2.4 Na de overdracht van het lidmaatschapsrecht aan [gedaagde] op 9 december 2004 is [eiser] in de flat aan […] (hierna “de flat”) blijven wonen. [eiser] heeft voor de bewoning van de flat geen vergoeding betaald aan [gedaagde].
2.5 [eiser] heeft op 27 maart 2007 ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag doen leggen op het lidmaatschapsrecht.
2.6 [gedaagde] heeft een affectieve relatie met de dochter van [eiser] ([…]).
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, vernietiging van de koopovereenkomst tussen partijen van 21 september 2004 en van de levering op 9 december 2004 waarbij [gedaagde] het lidmaatschapsrecht heeft verkregen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen in conventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.3 Uitsluitend indien de vordering in conventie zal worden toegewezen vordert [gedaagde] de veroordeling van [eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van minimaal EUR 36.200,- , te vermeerderen met de vanaf juli 2007 vervallen huurtermijnen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4 Bedoelde vordering in reconventie is gebaseerd op het navolgende. Bij toewijzing van de vordering in conventie, zullen de koopovereenkomst en de levering worden vernietigd, waarna [gedaagde] het lidmaatschapsrecht zal hebben over te dragen aan [eiser]. Nu [eiser] echter vanaf januari 2005 in de flat heeft gewoond zonder daarvoor enige vergoeding te betalen aan [gedaagde], heeft [gedaagde] jegens [eiser] aanspraak op betaling van huurpenningen van EUR 950,- per maand. Over de periode vanaf januari 2005 tot en met juni 2007 belopen de gevorderde huurpenningen een bedrag van EUR 28.500,-. Daarnaast vordert [gedaagde] vergoeding van door hem ten behoeve van [eiser] verrichte diensten tot een bedrag van EUR 7.700,-.
3.5 [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen in reconventie wordt hierna, voor van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. [eiser] baseert zijn vordering op het navolgende:
De koopovereenkomst en de levering van het lidmaatschapsrecht zijn tot stand gekomen door misbruik van omstandigheden door [gedaagde]. Hij stelt daartoe dat [gedaagde] wist, althans behoorde te weten, dat hij tot het aangaan van de koopovereenkomst en de levering van het lidmaatschapsrecht werd bewogen door een abnormale geestestoestand waarin [eiser] op dat moment verkeerde. Sinds het overlijden van zijn echtgenote op 5 september 2003 tot medio 2005 heeft [eiser] in een labiele en zeer depressieve geestelijke toestand verkeerd. Hierdoor was [eiser] tijde van het aangaan van de koopovereenkomst makkelijk beïnvloedbaar door [gedaagde]. [gedaagde] heeft misbruik gemaakt van deze toestand. Hij heeft [eiser] bewogen tot de verkoop en levering van het lidmaatschapsrecht aan [gedaagde], hoewel hij wist, althans behoorde te weten, dat de geestestoestand van [eiser] hem daarvan had behoren te weerhouden. [gedaagde] kwam regelmatig bij [eiser] thuis, zodat de geestestoestand van [eiser] kenbaar moet zijn geweest voor [gedaagde]. Indien [eiser] destijds in zijn normale geestestoestand zou hebben verkeerd, zou hij niet zijn overgegaan tot overdracht van het lidmaatschapsrecht aan [gedaagde], aldus nog steeds [eiser].
4.2 Ter onderbouwing van zijn verweer heeft [gedaagde] het volgende aangevoerd:
[gedaagde] betwist dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Hij stelt datt ussen partijen vaststaat dat [eiser] de aankoop van het lidmaatschapsrecht op 3 maart 2004 heeft gefinancierd met geld dat hij heeft geleend van [gedaagde]. Volgens [gedaagde] is het van meet af aan de intentie van partijen geweest dat [eiser] het lidmaatschapsrecht vervolgens aan hem zou overdragen, waarna [eiser] kosteloos in de flat zou blijven wonen. [gedaagde] betwist voorts dat [eiser] destijds in de door hem gestelde geestestoestand verkeerde. Van een zodanige geestestoestand blijkt niet uit de door [eiser] overgelegde stukken. De notaris ten overstaan van wie de overdracht op 9 december 2004 plaats vond, was al 20 jaar een goede bekende van [eiser]. Ook hij heeft geen abnormale geestestoestand van [eiser] geconstateerd. Subsidiair, voor zover de door [eiser] gestelde geestestoestand zal komen vast te staan, betwist [gedaagde] dat deze geestestoestand voor hem kenbaar was.Voorts betwist [gedaagde] dat enig oorzakelijk verband bestaat tussen de door [eiser] gestelde geestestoestand en de overdracht van het lidmaatschapsrecht aan [gedaagde]. Ten onrechte heeft [eiser] conservatoir beslag gelegd op het lidmaatschapsrecht zodat de beslagkosten voor rekening van [eiser] moeten blijven, aldus nog steeds [gedaagde].
4.3 De rechtbank stelt bij de beantwoording van de vraag of sprake is van misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW), voorop dat hiervan sprake is indien degene die misbruik van omstandigheden wordt verweten wist of moest begrijpen dat de ander door bijzondere omstandigheden tot de betreffende rechtshandeling werd bewogen en dat diegene desalniettemin de totstandkoming van de rechtshandeling bevorderde, terwijl hetgeen hij wist of had moeten begrijpen hem daarvan had behoren te weerhouden.
4.4 De rechtbank zal allereerst ingaan op de vraag of ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst tussen partijen sprake was van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in art.3:44 lid 4 BW. [eiser] onderbouwt de door hem gestelde labiele en depressieve geestestoestand aan de hand van de door hem overgelegde brief van de psycholoog Y.P. Gorter-Hesselink (hierna “Gorter-Hesselink”) van 15 maart 2007 en de brief van huisarts J. Hoogenraad (hierna “Hoogenraad”) van 13 maart 2007. Gorter-Hesselink is als psycholoog verbonden aan het woonzorgcentrum waar de echtgenote van [eiser] enige jaren voor haar overlijden op 5 september 2003 heeft verbleven. Uit de brief van Gorter-Hesselink blijkt niet meer dan dat [eiser] in die jaren enige gesprekken heeft gehad met een psycholoog teneinde hem te ondersteunen bij de verwerking van de opname van zijn vrouw. De verslaglegging van deze gesprekken is opgenomen in het dossier van de echtgenote van [eiser]; van een behandelcontact met [eiser] zelf is niet gebleken. De brief van Hoogenraad vermeldt:
“heeft volgens zeggen in de periode 200 [bedoeld zal zijn 2000] -2003 een depressieve stoornis doorgemaakt.”
Hieruit blijkt slechts dat [eiser] aan Hoogenraad heeft medegedeeld een depressieve stoornis te hebben doorgemaakt. Hoogenraad was in de betreffende periode niet de behandelend huisarts van [eiser]. Indien zou komen vast te staan dat [eiser] in de door Hoogenraad genoemde periode van 2000-2003 een depressieve stoornis heeft doorgemaakt, kan dit echter niet de conclusie rechtvaardigen dat [eiser] in deze geestestoestand verkeerde ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst met [gedaagde] op 21 september 2004. Voorts blijkt uit de brief van Hoogenraad dat [eiser] “kalmerende en slaapmedicatie kreeg voorgeschreven”. Anders dan [eiser] betoogt, is de rechtbank van oordeel dat hieruit niet kan blijken van de door [eiser] gestelde geestestoestand, nu geen specifiek op zodanige geestestoestand afgestemde medicijnen –zoals bijvoorbeeld antidepressiva- zijn voorgeschreven. De rechtbank meent met [gedaagde] dat het op de weg van [eiser] had gelegen om in het kader van deze procedure stukken op te vragen uit zijn medisch dossier met betrekking tot de betreffende periode waaruit de gestelde geestestoestand kan blijken.
4.5 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gesteld door [eiser] dat hij ten tijde van het aangaan van het aangaan van de koopovereenkomst verkeerde in de door hem gestelde geestestoestand. De rechtbank zal daarom [eiser] niet toelaten tot bewijs van de door hem gestelde geestestoestand. Evenmin heeft [eiser] gesteld dat sprake is van een andere bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW.
4.6 Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van misbruik van omstandigheden acht de rechtbank nog van belang dat niet gebleken is dat de verkoop en overdracht van het lidmaatschapsrecht aan [gedaagde] niet (mede) heeft geleid tot enig voordeel voor [eiser]. De door partijen op 21 september 2004 overeengekomen koopprijs van EUR 42.500,- kwam overeen met de koopprijs die [eiser] zelf bij de eerdere verkrijging van het lidmaatschapsrecht op 10 juni 2004 hiervoor had betaald. Gelet op het geringe tijdsverloop tussen de eerdere verkrijging door [eiser] en de verkoop aan [gedaagde] komt de rechtbank de bedoelde koopprijs niet irreël voor. Het door van [gedaagde] ingenomen standpunt, dat zijn verkrijging van het lidmaatschapsrecht voortvloeide uit een schenking aan hem door [eiser] onafhankelijk van de eerder door [gedaagde] aan [eiser] verstrekte lening, vindt geen steun in de feiten. Naar [eiser] heeft gesteld en zoals blijkt uit de door de notaris opgestelde nota van afrekening met betrekking tot de overdracht van het lidmaatschapsrecht aan [gedaagde], is de door [gedaagde] verschuldigde koopsom van EUR 42.500,- immers voldaan door middel van een door [eiser] aan [gedaagde] verstrekte lening van eveneens EUR 42.500,-. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat [eiser] bevoegd was het door hem aan [gedaagde] geleende bedrag van EUR 42.500,- te verrekenen met het eerder door [gedaagde] aan hem geleende bedrag van EUR 42.500,- op de voet van artikel 6:127 BW voor zover laatst bedoelde lening op het moment van verrekening nog niet was afgelost door [eiser]. Door deze verrekening zijn de verbintenissen van partijen tot aflossing van ieders lening aan elkaar teniet gegaan. Tegelijkertijd is voor [gedaagde] een verbintenis ontstaan tot terugbetaling aan [eiser] van een bedrag overeenkomend met hetgeen [eiser] eerder aan [gedaagde] had voldaan ter aflossing van de door [gedaagde] aan hem verstrekte lening. Tenslotte is van belang dat –zoals tussen partijen onweersproken vaststaat- [eiser] ook na de overdracht van het lidmaatschapsrecht aan [gedaagde] in de flat is blijven wonen zonder hiervoor enige vergoeding aan [gedaagde] te betalen.
4.7 Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat de verkoop en overdracht van het lidmaatschapsrecht aan [gedaagde] niet (mede) ten voordele van [eiser] heeft gestrekt en hij op die grond het lidmaatschapsrecht wegens de daaraan verbonden nadelen niet aan [gedaagde] zou hebben overgedragen indien hij niet verkeerde in de door hem gestelde geestestoestand en hij de gevolgen van zijn handelen had kunnen overzien.
4.8 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen sprake van misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW.
4.9 Op deze grond zal de rechtbank het gevorderde in conventie afwijzen.
4.10 [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- betaald vast recht 62,75
- in debet gesteld vast recht 188,25
- salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.155,00
in voorwaardelijke reconventie
4.11 De eis in reconventie is voorwaardelijk ingesteld. Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat de voorwaarde niet is vervuld, zodat op de vordering in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.
4.12 Gezien het hiervoor overwogene dient [gedaagde] als de in reconventie in het ongelijk te stellen partij te worden beschouwd.
De kosten aan de zijde van [eiser] te worden begroot op salaris procureur EUR 579,00 (2,0 punten × 0,5 × tarief EUR 579,-).
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.155,00,
5.3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4. verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft,
5.5 veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 579,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. van Praag en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2008.