RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/750121-07
Uitspraakdatum: 30 januari 2008
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de Rijksinrichting voor Jeugdigen De Heuvelrug, locatie Eikenstein.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is primair tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 juli 2007 te Haarlem ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten in en/of aan de Selimiye moskee (gevestigd aan de Minaretstraat 1-3), met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
drie molotovcocktail(s) heeft/hebben aangestoken,
in elk geval, met dat opzet drie maal (open) vuur in aanraking heeft/hebben gebracht met een stuk stof en/of een lont, terwijl die stukken stof en/of lonten in drie flessen gevuld met benzine, in elk geval met een brandbare stof, (zogenaamde molotovcocktails) zaten en die stukken stof en/of lonten in aanraking waren gebracht met benzine, in elk geval met brandbare stof,
en vervolgens die molotovcocktails tegen, naar en/of in de richting van die
moskee heeft/hebben gegooid,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in die moskee bevindende goederen en/of zich in de onmiddelijke nabijheid van die moskee bevindende gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Aan verdachte is subsidiair tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 juli 2007 te Haarlem met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Reinaldapark, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de Selimiye moskee (gevestigd aan de Minaretstraat 1-3),
welk geweld bestond uit het tegen, naar en/of in de richting van die moskee gooien van drie aangestoken molotovcocktails,
in elk geval het gooien van drie flessen gevuld met benzine, in elk geval met een brandbare stof, met daarin een stuk stof en/of een lont (zogenaamde molotovcocktails), terwijl die stukken stof en/of lonten waren aangestoken.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Oordeel van de rechtbank
3.1 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder primair tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
op 22 juli 2007 te Haarlem ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand te stichten in en/of aan de Selimiye moskee, gevestigd aan de Minaretstraat 1-3, hij, verdachte en een of meer van zijn mededader(s),
met dat opzet drie maal open vuur in aanraking hebben gebracht met stukken stof, terwijl die stukken stof in drie flessen gevuld met benzine (zogenaamde molotovcocktails) zaten en die stukken stof in aanraking waren gebracht met benzine, en vervolgens die molotovcocktails tegen, naar en/of in de richting van die moskee hebben gegooid, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder primair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsverweren
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting - kort gezegd - betoogd dat het bedoelde gebouw gelegen aan de Minaretstraat 1-3 niet kan worden aangemerkt als zijnde een ‘moskee’, nu bedoeld gebouw op 22 juli 2007 nog in aanbouw was en elke vorm van elektra ontbrak. Verdachte dient om die reden voor het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt daartoe het volgende.
In de tenlastelegging is ‘moskee’ niet een bestanddeel van het strafbare feit, maar een onderdeel van de plaatsaanduiding waar het feit is gepleegd. ‘Een pand aan de Minaretstraat 1 tot 3 in Haarlem’ zou daartoe voldoende zijn geweest, maar wellicht was dan niet voor een ieder duidelijk welk gebouw daarmee bedoeld is. Door het woord ‘moskee’ te gebruiken kan hierover geen misverstand ontstaan, met name ook niet bij verdachte en zijn mededaders, die in hun verklaringen steeds spreken over het gaan naar de moskee in Parkwijk, waarmee zij dan allemaal weten waar ze heen gaan, namelijk naar de in aanbouw zijnde moskee in de Minaretstraat te Haarlem. Verdachte wist dus, mede gelet op zijn verklaring ter terechtzitting waar hij spreekt over ‘het pogen de moskee in brand te steken’, waartegen hij zich diende te verweren. Dat de moskee in kwestie nog geen voltooid gebedshuis is, maar een dat in aanbouw is, maakt dit oordeel niet anders en laat hoe dan ook onverlet dat de door verdachte en zijn mededaders gepleegde feitelijke handelingen gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot brandstichting waarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Daarnaast heeft de raadsvrouw betoogd dat sprake was van een (absoluut) ondeugdelijke poging tot brandstichting, nu weliswaar drie molotovcocktails naar de moskee zijn gegooid en in de omgeving daarvan zijn aangetroffen, maar dat in het geheel niet duidelijk is of de muur van de moskee door een (van de) molotovcocktail(s) is geraakt en dat niet afdoende is onderzocht of deze molotovcocktails een deugdelijk middel waren om brand in of aan de moskee te stichten.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer van de raadsvrouw en overweegt het volgende.
De verschillende feitelijke handelingen zoals die door verdachte en zijn mededaders zijn verricht, zijn te duiden als een begin van uitvoering waardoor hun voornemen brand te stichten in of aan de moskee is geopenbaard. Twee van de gegooide molotovcocktails zijn op respectievelijk vijftig centimeter en twee meter afstand van de muur van de moskee aangetroffen, terwijl de begroeiing aldaar geschroeid was. De buitenzijde van de in aanbouw zijnde moskee is met hout bekleed en van ramen voorzien, zodat het gebouw, eenmaal in aanraking met een brandende molotovcocktail, naar mag worden aangenomen zeer wel vlam had kunnen vatten. Dit betekent dat geen sprake is van een middel dat in geen geval tot succes kan leiden of dat verdachte en zijn mededaders anderszins nooit in hun streven hadden kunnen slagen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat geen sprake is van een (absoluut) ondeugdelijke poging, maar van een strafbare poging tot brandstichting.
3.3 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 11 oktober 2007, waarin hij onder meer heeft verklaard dat hij samen met anderen op 22 juli 2007 betrokken is geweest bij een poging tot brandstichting aan de Selimiye moskee te Haarlem, dat hij heeft geholpen bij het maken van de molotovcocktails en dat hij bij de moskee is geweest waar hij de molotovcocktail van [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1]) heeft aangestoken waarna drie molotovcocktails zijn gegooid.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van brandonderzoek, gesloten op 7 september 2007 (dossierpagina 37 e.v.), inhoudende onder meer dat onderzoek is ingesteld bij perceel Minaretstraat 1-3 te Haarlem, betreffende de Selimiye Moskee en dat vlak naast de achtergevel en op ongeveer twee meter van de achtergevel de begroeiing was geschroeid. Dat in totaal drie wijnflessen met daarin deels geschroeide stoffen doeken zijn aangetroffen, en dat de wijnflessen nabij de moskee en in de sloot vlak naast de achtergevel van de moskee zijn aangetroffen. Bij dit proces-verbaal zijn foto’s gevoegd van de situatie ter plaatse, waarop onder meer de houten betimmering alsmede de ramen aan de achtergevel van de moskee zichtbaar zijn.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] bij de politie d.d. 22 oktober 2007 (dossierpagina 252 e.v.), waarin hij onder meer heeft verklaard dat hij op 22 juli 2007 samen met [verdachte] en anderen met wijnflessen die zij vooraf hadden gevuld met benzine naar de moskee is gegaan en dat daar de doeken, die in die flessen zaten, zijn overgoten met benzine en zijn aangestoken en dat ze vervolgens de flessen in de richting van de moskee hebben gegooid waarna ze direct met zijn allen zijn weggegaan.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] bij de politie d.d. 8 oktober 2007 (dossierpagina 150 e.v.), waarin hij onder meer heeft verklaard dat er drie cocktails zijn gemaakt en gegooid met de bedoeling dat de moskee in brand zou raken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert primair op:
medeplegen van poging tot opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
goederen te duchten is.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder primair tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zicht gedurende deze proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, hem te geven door of namens Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdreclassering, ook als dat inhoudt dat verdachte moet deelnemen aan een sociale vaardigheidstraining en hij een behandeling dient te ondergaan bij De Waag. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd verdachte te veroordelen tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 150 uren bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 75 dagen jeugddetentie.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het psychologische Pro Justitia rapport van 7 januari 2008 en het vanwege Bureau Jeugdzorg Noord-Holland uitgebrachte rapport van 8 januari 2008.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met anderen drie molotovcocktails tegen, in ieder geval in de richting van, een moskee in Haarlem gegooid. Deze molotovcocktails waren kort daarvoor gemaakt op een pleintje waar verdachte samen met een groep anderen bijeengekomen was. Het plan om de moskee in brand te steken was al eerder gemaakt en op dit pleintje is dat plan verder uitgewerkt. Verdachte is daarna samen met zijn mededaders en in het bezit van de molotovcocktails naar de moskee gegaan. Vervolgens hebben zij deze molotovcocktails aangestoken en in de richting van de moskee gegooid.
De rechtbank merkt hierbij op dat nu verdachte zal worden veroordeeld voor het medeplegen van poging tot brandstichting, overigens niet van belang is wie de molotovcocktails nu daadwerkelijk heeft of hebben gegooid.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat deze gedraging een duidelijk discriminatoir karakter heeft en dat dit strafverhogend werkt. Dit discriminatoire karakter leidt de rechtbank in het bijzonder af uit de bewuste keuze van verdachte en zijn mededaders tot het stichten van brand in of aan een moskee, zoals daarvan blijkt uit de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring, waarin hij onder meer heeft opgemerkt: “Ik heb het idee dat er teveel moskeeën zijn in Nederland, ik ben ook wel een beetje racistisch. (..) Er zijn teveel moslims hier in Nederland zonder reden. Als er verder niets aan de hand is in dat land, mogen de moslims wat mij betreft daar blijven.”
Brandstichting is een ernstig feit dat bij veel mensen gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengt. De omstandigheid dat het hier een moskee betreft maakt deze brandstichting, mede gezien de achterliggende motieven van verdachte en zijn mededaders nog ernstiger en onacceptabel in de Nederlandse samenleving.
Bij de ernst van dergelijke feiten past een jeugddetentie van aanmerkelijke duur.
De rechtbank houdt echter rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Uit de rapportages die omtrent de persoon van verdachte zijn opgemaakt komt naar voren dat gevaar voor recidive aanwezig is, onder meer door de onzekerheid en de beïnvloedbaarheid van verdachte. De psycholoog concludeert dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van emotionele scheefgroei en dat het feit verdachte slechts in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend. Geadviseerd wordt om verdachte een deels (on)voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarde de Opdracht Hulp en Steun en een behandeling bij De Waag. Ter terechtzitting zijn de Jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming eenduidig in hun strafadvies betreffende de invulling van die behandeling, namelijk het volgen van een Equip-training, zodat verdachte voldoende de tijd krijgt zich bepaalde sociale vaardigheden eigen te maken.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over, maakt deze tot de hare en zal verdachte overeenkomstig het advies veroordelen tot een deels (on)voorwaardelijke jeugddetentie, waarbij het voorwaardelijk deel ertoe dient verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Als ondersteuning zal hierbij het hierna te vermelden toezicht van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdreclassering, als bijzondere voorwaarde worden opgelegd, in welk kader verdachte kan worden verplicht tot het volgen van een Equip-training bij De Waag. Tot slot acht de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen duur geboden.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
77a, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 45, 47, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een jeugddetentie voor de duur van ACHT (8) MAANDEN.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot VIER (4) MAANDEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd. De rechtbank stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging van dit voorwaardelijke gedeelte kan worden gelast indien:
- verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit,
- verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdreclassering, thans in de persoon van de heer H. Sangster, zolang die instelling dit nodig acht, ook indien zulks inhoudt het volgen van een Equip-training bij De Waag.
Geeft in het kader van deze bijzondere voorwaarde aan voornoemde instelling de opdracht tot het verlenen van Hulp en Steun ex artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het thans opgelegde onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Legt verdachte een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren en beveelt dat voor het geval de verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
Beveelt de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde jeugddetentie.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C.M. van Mierlo, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. H.M. van Dam en C.T.P.M. Zandhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.A.M. Brok,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 januari 2008.