ECLI:NL:RBHAA:2007:BH0288

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
24 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/11892
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot landbouwvrijstelling en taxatiewaarde

In deze zaak heeft eiser, X, beroep ingesteld tegen de uitspraak van verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst, die op 6 oktober 2006 de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2001 heeft gehandhaafd. Eiser heeft in 1991 de onderneming van zijn vader voortgezet, een landbouwbedrijf, en heeft in 2001 een perceel grond verkocht aan C B.V. voor een bedrag van f 875.000 (€ 397.058). De rechtbank heeft op 24 augustus 2007 de zaak behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A en verweerder door B.

De kern van het geschil betreft de waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming (WEVAB) van 1.01.70 ha grond. Eiser betwist de taxatie van de Belastingdienst en stelt dat de verkoopprijs aan C B.V. de WEVAB vertegenwoordigt, omdat de agrarische bestemming is gehandhaafd. Verweerder daarentegen stelt dat de verkoop aan een particulier niet relevant is voor de vaststelling van de WEVAB en dat deze waarde door middel van taxatie moet worden vastgesteld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de taxaties die door verweerder zijn overgelegd een goede basis vormen voor de vaststelling van de waarde van het bouwblok. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de door verweerder vastgestelde waarde te hoog is. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag in stand blijft. Eiser kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/11892
Uitspraakdatum: 24 augustus 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 156.199.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 oktober 2006 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 13 november 2006, ontvangen bij de rechtbank op 15 november 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweer¬schrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2007 te Haarlem.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde A. Namens verweerder is verschenen B.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser heeft in 1991 met toepassing van artikel 15, lid 3, van de Wet inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB 1964) de onderneming van zijn vader voortgezet. Het is een landbouwbedrijf in de zin van artikel 8, lid 3, Wet IB 1964.
Tot het ondernemingsvermogen behoorde een vrijstaand woonhuis met garage en schuren, alsmede 3.61.80 ha ondergrond, erf, tuin en land, gelegen aan de A-vaart 1 te [postcode] Q. In 1997 heeft eiser 2,5 ha cultuurgrond verkocht.
2.2. Bij overeenkomst van 24 september 2001 verkoopt eiser aan C B.V. de resterende 1.01.70 ha grond inclusief woonhuis, garage en schuren voor een bedrag van f 875.000 (€ 397.058). Blijkens artikel 5, lid 6, van de koopovereenkomst was de koper voor¬nemens het registergoed te gebruiken voor particuliere bewoning. C B.V. exploiteert geen landbouwbedrijf in de zin van artikel 3.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001).
2.3. C B.V. heeft de grond met opstallen in januari 2002 voor € 504.200 verkocht aan veehouder D, die de grond heeft aangewend ten behoeve van de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf.
2.4. Een taxateur van de Belastingdienst heeft de waarde in het economisch verkeer bij voort¬gezet agrarisch gebruik (WEVAB) van de 1.01.70 ha grond per 24 september 2001 vastgesteld op f 375.000 ( € 170.168). Deze taxatie is onderbouwd met gegevens uit 21 taxaties van agrarische bouwblokken van zowel externe taxateurs als de taxateur van de Belasting¬dienst.
2.5. In een brief van 12 september 2006 van E B.V. gericht aan F B.V. staat vermeld dat de “normale” prijs van één hectare bouwblok in de [regio] in 2002 gemiddeld rond de € 175.000 lag.
2.6. Eiser heeft aangifte IB/PVV over het jaar 2001 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.653.
2.7. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag de volgende correcties aangebracht:
Aangegeven belastbaar inkomen € 42.653
Ontvangen koopsom f 875.000 € 397.058
af: - boekwaarde woning en bedrijfsgebouwen € 21.919
- WEVAB-waarde 1.01.70 ha € 170.168
€ 192.087 -/-
Belaste boekwinst € 204.971
Aangegeven boekwinst € 98.926 -/-
Meer boekwinst woning, garage, schuur en gronden € 106.009
- minder aftrek verkoopkosten € 2.826
- geen zelfstandigen aftrek € 4.675
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 156.199
3. Geschil en standpunten van partijen
In geschil is de waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming (WEVAB) van 1.01.70 ha grond.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de prijs die veehouder D aan C B.V. heeft betaald – te weten € 504.200 – de WEVAB vertegenwoordigt, omdat hierdoor de agra¬ri¬sche bestemming gehandhaafd is gebleven. Uit niets is gebleken dat D geen reële prijs zou hebben betaald.
De WEVAB is de prijs die de meestbiedende agrariër voor het perceel zou betalen, ongeacht of die bepaalde agrariër ten tijde van de verkoop al in beeld was. Voorts verwijst eiser naar een brief van makelaar G 14 april 2006 waarin de WEVAB op € 600.000 wordt geschat.
Eiser betwist de taxaties waar het taxatierapport van verweerder op berust, omdat hier bouw¬blokken zonder landbouwgrond zijn getaxeerd en dan te weinig waarde wordt toegekend aan het bouwblok.
Eiser is van mening dat de WEVAB gelijk is aan de WEV en derhalve € 380.000 bedraagt.
Verweerder stelt dat de verkoop door C B.V. aan D niet relevant is. Ten eerste was D niet in beeld op het moment dat eiser de grond verkocht en ten tweede is niet bekend om welke reden D bereid was het door hem betaalde bedrag te betalen.
Mitsdien moet louter worden gekeken naar de verkoop door eiser zelf op 24 september 2001. Aangezien dit een verkoop aan een particulier betreft is deze prijs hoger dan de WEVAB en moet de WEVAB op basis van een taxatie worden vastgesteld. Verweerder verwijst naar de taxatie van H van de Belastingdienst en legt onderbouwende gegevens over van de taxaties waar het taxatierapport van H op is gebaseerd.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In artikel 3.12. van de Wet IB 2001 is bepaald dat tot de winst niet behoren de voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen van gronden - daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen - voor zover de waardeverandering van de grond is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf, en niet is ontstaan in de uitoefening van het bedrijf (de zogenaamde landbouwvrijstelling). Dit betekent dat bij vervreemding van landbouwgrond is vrijgesteld de waardeaangroei van de WEVAB tussen het moment van verwerving van de grond en de vervreemding. Belast is dan het verschil tussen de WEV en de WEVAB op het moment van de vervreemding, met als maximum de behaalde boekwinst.
4.2. De WEV is in het algemeen gelijk aan de verkoopprijs van de grond. De WEVAB valt bij vervreemding binnen de agrarische sfeer veelal ook samen met de verkoop; bij vervreemding buiten de agrarische sfeer zal de WEVAB door middel van een taxatie moeten worden vastgesteld, waarbij van de fictie moet worden uitgegaan dat de grond zijn agrarische bestemming heeft behouden. De WEVAB is dan de prijs die de meestbiedende agrariër na de beste voorbereiding zou betalen.
4.3. Eiser heeft de grond verkocht aan een koper die blijkens de koopovereenkomst niet voor¬nemens was de agrarische bestemming voort te zetten. Voor de vaststelling van de WEVAB kan derhalve niet de transactieprijs worden gehanteerd doch dient de grond te worden getaxeerd.
4.4. Verweerder heeft het onder 2.4. vermelde taxatierapport overgelegd. Dit rapport is onderbouwd met gegevens van 21 bouwblokken die enige tijd voor of na de verkoop door eiser zijn getaxeerd, zowel door een taxateur van de belastingdienst als ook door externe taxateurs. Op basis hiervan blijkt de agrarische waarde van een agrarisch bouwblok in 2001 gemiddeld tussen f 325.000 (€ 147.479) en f 375.000 (€ 170.168) te liggen. Verweerder heeft aan het bouwblok van eiser de hoogste van deze twee waarden toegekend.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen deze taxaties een goede basis voor de vaststelling van de waarde van het onderhavige bouwblok. Op grond hiervan kan in beginsel niet worden gezegd dat de waarde op een te hoog bedrag is vastgesteld.
4.5 De rechtbank is op grond van het bovenstaande dan ook van oordeel dat de waarde¬vast¬stelling voldoende zorgvuldig en gemotiveerd tot stand is gekomen. Dit laat echter onverlet dat eiser omstandigheden kan aanvoeren die aanleiding geven tot een benedenwaartse bijstelling van de vastgestelde waarde.
Eisers stelling dat de door verweerder aangedragen vergelijkingsobjecten niet representatief zijn omdat het in die objecten, anders dan bij het object in dit geding, alleen zou gaan om de waardering van een los bouwblok, verwerpt de rechtbank. Eiser heeft immers - tegenover de betwisting door verweerder - niet aannemelijk gemaakt dat het bij die vergelijkingsobjecten uitsluitend zou gaan om een afzonderlijke waardering van bouwblokken, en evenmin dat het uitsluitend waarderen van een bouwblok noodzakelijkerwijs tot een significant lagere waar¬dering leidt dan een waardering van dat bouwblok in combinatie met omliggend grond.
Eiser beroept zich voorts op de verkoop door C B.V. aan de agrariër D, waaruit een hogere transactieprijs is gerealiseerd dan bij de verkoop door eiser aan C. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat de WEVAB het best benaderd wordt door de aankoopprijs van D. Eiser heeft het bouwblok immers niet aan D verkocht, zodat deze waarde niet zonder meer als representatief in aanmerking kan worden genomen. Verder blijft het zonder nadere gegevens, die niet door eiser zijn verstrekt, speculatief wat de redenen van D zijn geweest om een fors hogere aankoopprijs te voldoen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser onvoldoende omstandigheden heeft aange¬voerd op grond waarvan de door verweerder vastgestelde waarde op een lager bedrag zou moeten worden bepaald.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 augustus 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitge¬sproken door mr. G.W.J. Harten, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimi¬seerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.