zaaknummer / rolnummer: 140514 / KG ZA 07-604
Vonnis in kort geding van 19 december 2007
de stichting
STICHTING PARTEON,
gevestigd te Zaanstad,
eiseres,
procureur mr. M. Middeldorp,
advocaat mr. C.G.P. Goudriaan te Amsterdam,
[EISERES],
wonende te [p], gemeente [q],
gedaagde,
procureur mr. P.H. Visser.
Partijen zullen hierna Parteon en [eiseres] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiseres].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] heeft met ingang van 1 juli 2002 van Parteon gehuurd de woning aan de [a-straat 1] te [p], hierna ook “de woning” te noemen. Bij brief, ingekomen bij Parteon op 30 juli 2007, heeft [eiseres] de huur van de woning opgezegd per 1 september 2007, omdat zij elders met een partner zou gaan samenwonen. De opzeg-ging van de huur is door Parteon bevestigd bij brief van 31 juli 2007.
2.2. In verband met de beëindiging van de huur heeft Parteon op 8 augustus 2007 een voorinspectie doen uitvoeren. De medewerkers van Parteon hebben daaromtrent het volgende gerapporteerd:
“(…)
Wat ons al meteen opviel was dat de woning er zeer slecht uitzag. In de keuken was rechts onder een groot gat gemaakt (+/- 1m2) richting de badkamer. In de badkamer stond o.a. een grote regenton. In de voorslaapkamer zaten op raamkozijnen en plafond o.a. plakresten. Er was een soort tussenwand gecreëerd en je kon duidelijk zien dat de raamkozijnen afgeplakt waren geweest. In de inpandige bergingskast hebben we eveneens ventilato-ren zien liggen.
(…)”
2.3. Na deze inspectie zijn partijen overeengekomen dat de huurovereenkomst met een maand werd ver-lengd, opdat [eiseres] voor de oplevering van de woning diverse herstelwerkzaamheden kon uitvoeren.
2.4. Omstreeks 14 augustus 2007 heeft [eiseres] Parteon een brief toegestuurd waarin zij de huuropzegging introk. Tijdens een gesprek daarover op 4 september 2007 heeft Parteon [eiseres] laten weten dat zij zich op het standpunt stelde dat de opzegging van de huur niet kon worden ingetrokken.
2.5. Bij brief van 7 september 2007 heeft de raadsman van [eiseres] Parteon verzocht de huurovereenkomst voort te zetten. Parteon heeft daarop bij brief van 11 september 2007 geantwoord dat zij niet akkoord ging met intrekking van de opzegging en voorts dat tijdens de voorinspectie zaken waren aangetroffen die nadrukkelijk wezen op illegale praktijken, hetgeen reden zou zijn om de huurovereenkomst met [eiseres] te laten ontbinden. Dat laatste kon achterwege blijven nu [eiseres] zelf al de huur had opgezegd.
2.6. Bij dagvaarding van 27 september 2007 heeft [eiseres] een procedure tegen Parteon aanhangig gemaakt waarin zij primair vordert dat de kantonrechter zal bepalen dat de huurovereenkomst tussen partijen wordt voortgezet en subsidiair Parteon zal veroordelen om haar met de hoogst mogelijke urgentie in aanmerking te brengen voor een andere huurwoning.
2.7. In die procedure vordert Parteon in reconventie dat de kantonrechter primair [eiseres] zal veroordelen de woning te ontruimen, subsidiair de huurovereenkomst zal ontbinden en [eiseres] zal veroordelen tot ontrui-ming.
3.1. Parteon vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] zal veroorde-len de woning binnen acht dagen na betekening van het te wijzen vonnis te ontruimen.
3.2. [eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader inge-gaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiseres] heeft in de eerste plaats aangevoerd dat Parteon geen spoedeisend belang heeft bij haar vorde-ring, omdat tussen partijen reeds een kantongerechtsprocedure aanhangig is, waarin Parteon in reconventie eveneens de ontruiming vordert. Dit verweer wordt verworpen. Parteon stelt zich op het standpunt dat [eiseres] thans zonder recht of titel in de woning verblijft en derhalve onrechtmatig handelt. Daarmee is reeds het spoed-eisend belang van Parteon gegeven. Voor zover [eiseres] verwijst naar de tussen partijen aanhangige bodemzaak geldt dat daarin geen grond kan worden gevonden om Parteon een spoedeisend belang te ontzeggen, nu ongewis is wanneer in die procedure uitspraak zal worden gedaan.
4.2. [eiseres] heeft als verweer aangevoerd dat Parteon jegens haar gehouden is in te stemmen met de in-trekking van de huuropzegging. Zij voert daartoe aan dat de opzegging nietig is, omdat zij ten tijde van die rechtshandeling niet compos mentis was. Zij was op dat moment smoorverliefd en zou met haar partner gaan samenwonen. Onder invloed van die omstandigheid was zij onvoldoende in staat de gevolgen van de opzegging te overzien. Ook stelt [eiseres] zich op het standpunt dat het op de weg had gelegen van Parteon, die op de hoog-te was van de beoogde samenwoning, om haar te wijzen op de mogelijkheid van huisbewaring wegens proefsa-menwonen. Tenslotte is [eiseres] van mening dat de weigering van Parteon om de huurovereenkomst voort te zetten in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
4.3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het beroep van [eiseres] op een geestelijke stoornis als bedoeld in artikel 3: 34 BW faalt. [eiseres] heeft onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd om aanne-melijk te achten dat bij haar ten tijde van opzegging van de huur sprake was van een geestelijke stoornis als bedoeld in voormeld artikel. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij destijds smoorverliefd was en de huur heeft op-gezegd omdat zij bij haar partner zou intrekken. Die enkele omstandigheid betekent echter nog niet dat [eiseres] leed aan een geestelijke stoornis waardoor zij niet meer in staat was tot een redelijke waardering van de betrok-ken belangen. Evenmin kan worden volgehouden dat het op de weg van Parteon zou hebben gelegen om [eise-res] te wijzen op de mogelijkheid van huisbewaring wegens proefsamenwonen. In de gegeven omstandigheden had het veeleer op de weg van [eiseres] gelegen om er rekening mee te houden dat het samenwonen zou kunnen tegenvallen en om voor dat geval bij Parteon informatie op de vragen over de mogelijkheid om haar woning in [p] te behouden. Ook overigens heeft [eiseres] geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan het naar de eisen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht dat Parteon haar aan de opzegging van de huur wenst te houden. Dit betekent dat de huurovereenkomst tussen partijen per 1 ok-tober 2007 is geëindigd en dat [eiseres] sedertdien zonder recht of titel in de woning verblijft. Reeds op die grond kan Parteon aanspraak maken op ontruiming van de woning.
4.4. Daar komt bij dat, naar Parteon heeft gesteld, tijdens de voorinspectie op 8 augustus 2007 in de woning zaken zijn aangetroffen die erop wezen dat daar een hennepkwekerij aanwezig is geweest. [A], rayonopzichter van Parteon (hierna ook: “[A]”), heeft ter terechtzitting dienaangaande desgevraagd nadere inlichtingen ver-schaft. Hij heeft verklaard dat tussen de keuken en de badkamer een gat in de wand was gemaakt van circa één vierkante meter, dat in de badkamer een regenton was geplaatst, dat in één van de slaapkamers lijmresten zijn aangetroffen die duiden op een tussenwand en voorts een tweetal ventilatoren. [A] heeft verklaard dat voormel-de zaken een onmiskenbare aanwijzing vormen dat er in de woning een hennepkwekerij is geweest. Hij heeft voorts verklaard dat hij dat uit veiligheidsoverwegingen en ter vermijding van escalatie tijdens de inspectie niet aan de orde heeft gesteld. Er was volgens hem ook geen noodzaak om [eiseres] er mee te confronteren, aange-zien zij de huur had opgezegd en de woning derhalve op korte termijn zou verlaten.
4.5. [eiseres] heeft ter terechtzitting weersproken dat zij in de woning een hennepkwekerij heeft gehad. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt de voorzieningenrechter echter weinig geloofwaardig voor. Ener-zijds heeft zij verklaard dat het gat tussen de keuken en de badkamer al aanwezig was toen zij de woning betrok en anderzijds zou het verband houden met een bad dat [eiseres] zou hebben laten wegslopen omdat het lekte. Voorts heeft [eiseres] gezegd dat zij in de zomermaanden horren voor de ramen plaatst. Dat vormt, volgens [eiseres], de verklaring voor de aanwezigheid van lijmresten bij de raamkozijnen. [A] heeft daar tegenoverge-steld dat de woning draaikiepramen heeft waarbij het nauwelijks zin heeft horren vast te lijmen. Bovendien za-ten de lijmresten niet op de omlijsting van het raam, maar op de muur, de vloer en het plafond. Nu [eiseres] de stellingen van Parteon op dit punt onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, acht de voorzieningenrechter voor-alsnog voldoende aannemelijk dat zij, dan wel een derde, in de woning een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd.
4.6. In die situatie behoeft Parteon niet te dulden dat [eiseres] de woning nog langer in gebruik heeft. De vordering zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat aan [eiseres] een termijn van veertien dagen na betekening van dit vonnis zal worden gegund om zich van vervangende huisvesting te voorzien.
4.7. [eiseres] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De gevorderde veroordeling in de nakosten moet op grond van artikel 237 lid 4 Rv worden afgewezen. De kos-ten aan de zijde van Parteon worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,31
- vast recht 251,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.151,31
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [eiseres] om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis met al het hare en al de haren het pand aan de [a-straat 1] te [p], gemeente [q], te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels en al hetgeen tot het gehuurde behoort ter vrije en algehele beschikking van Parteon te stellen,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Parteon tot op heden begroot op EUR 1.151,31,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2007.