ECLI:NL:RBHAA:2007:BD8658
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Recht op reisaftrek bij ontbreken originele plaatsbewijzen
In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 24 september 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, X, en de inspecteur van de Belastingdienst, P, over de toepassing van de reisaftrek voor het jaar 2004. Eiser, woonachtig in Z, werkte vier dagen per week bij de Stichting B te Q en had in zijn aangifte een bedrag van € 519 als reisaftrek opgevoerd. Dit bedrag was het saldo van het in artikel 3.87 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vermelde bedrag minus de vergoeding van zijn werkgever. Eiser beschikte echter niet over de originele plaatsbewijzen, maar had wel een reisverklaring van zijn werkgever.
De inspecteur stelde dat eiser op grond van artikel 16 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 de originele plaatsbewijzen moest overleggen om recht te hebben op de reisaftrek. Eiser betwistte dit en voerde aan dat hij de kosten voor het reizen per openbaar vervoer daadwerkelijk had gemaakt. De rechtbank oordeelde dat eiser, ondanks het ontbreken van de originele plaatsbewijzen, op een andere wijze aannemelijk kon maken dat hij met het openbaar vervoer had gereisd. De rechtbank wees op de reisverklaring van de werkgever en de door eiser overgelegde kopieën van giroafrekeningen als bewijs.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en verminderde de belastingaanslag tot een belastbaar inkomen van € 34.480. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 11,20 en moest de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoeden. De rechtbank benadrukte dat bij het instellen van hoger beroep een afschrift van deze uitspraak moet worden overgelegd, en dat het beroepschrift ondertekend moet zijn en bepaalde gegevens moet bevatten.