2. Overwegingen
2.1 Eiseres is per 7 augustus 1978 bij verweerder in dienst getreden. Zij was laatstelijk werkzaam als Administratief uitvoerend medewerker A (J04A) bij de organisatie-eenheid P&O/P&B. In het kader van de reorganisatie is door verweerder allereerst bezien of er voor eiseres een (100%) identieke functie beschikbaar was. Dit bleek volgens verweerder niet het geval te zijn. Vervolgens heeft verweerder bezien of er voor eiseres binnen het opvolgende cluster (Middelen) een passende functie beschikbaar was. Toen ook dit volgens verweerder niet het geval bleek te zijn heeft verweerder binnen de gehele organisatie gezocht naar een voor eiseres passende functie. Toen verweerder bleek dat plaatsing in een identieke, noch in een passende functie mogelijk was heeft hij eiseres boventallig verklaard. In bezwaar heeft hij, in afwijking van het advies van de bezwarencommissie, zijn standpunt gehandhaafd. Met name acht verweerder de (door eiseres geambieerde) functies Administratief medewerker B, secretarieel ondersteuner A, Administratief organisatorisch medewerker en Secretarieel ondersteuner A voor haar niet passend. Verweerder twijfelt op het moment van beoordeling aan de [functie-eigenschap] van eiseres, die na een periode van overspannenheid aan het re-integreren is. Zij zou wel beschikken over de organisatiebrede competenties. Het ontwikkelpotentieel en de ontwikkelbereidheid zou ten dele aanwezig zijn, eiseres zou niet willen notuleren, maar voor het schaal 6-niveau niet genoeg. Op grond van het kennisniveau, de functiespecifieke competenties en na vergelijking met andere kandidaten is eiseres afgewezen voor de functie Administratief medewerkster B. In het kader van de zgn. derde ronde in het plaatsingsproces, eiseres had haar belangstelling kenbaar gemaakt voor de functie van Secretarieel ondersteuner A, is eiseres niet (meer) voor een gesprek uitgenodigd.
2.2 Eiseres acht het rigide plaatsingsbeleid in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Verweerder heeft volgens haar ook gehandeld in strijd met het plaatsingsprotocol. Het besluit haar niet in te passen in de functie van Administratief medewerker B (AC06) bij de directie Middelen, sector Communicatie, noch in de overige door haar geambieerde functies berust volgens haar op een onvoldoende feitelijke grondslag. Ook heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met haar lange dienstverband, haar leeftijd en haar (verminderde) kansen op de arbeidsmarkt. In haar aanvullend beroepschrift van 1 november 2007 betwist eiseres uitdrukkelijk dat zij van tevoren is geïnformeerd over het doel en het middel van de zgn. START-methode. Voor eiseres is het ook onbestaanbaar dat daarmee wordt voorbij gegaan aan 27 jaar trouwe dienst, waarin haar positie nimmer ter discussie stond. Tevens geeft eiseres te kennen dat zij het oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling, door verweerder is een uitspraak van deze commissie overgelegd, niet volgt. Bij brief van 1 november 2007 heeft eiseres gereageerd op het verweerschrift.
2.3 Ter zake de bezwaren die door eiseres en haar collega's tegen de reorganisatie in het algemeen naar voren zijn gebracht overweegt de rechtbank het volgende.
2.4 Allereerst dient de rechtbank te beoordelen of de door de plaatsingscommissie gehanteerde procedure in strijd is met het betreffende plaatsingsprotocol, zoals omschreven in het Sociaal Plan. Deze vraag wordt op grond van de hierna volgende overwegingen ontkennend beantwoord.
2.5 In eerdere procedures heeft de rechtbank, in uitspraken van de voorzieningenrechter, al - meer in het algemeen - geoordeeld dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de gehele plaatsingsprocedure niet met voldoende waarborgen is omkleed. Ter toelichting is er in die eerdere uitspraken op gewezen dat de procedure de instemming had van de betrokken vakorganisaties en dat de "spelregels" zijn neergelegd in het Sociaal Statuut en nader uitgewerkt in het Plaatsingsprotocol. Tevens is er op gewezen dat de gehele procedure bovendien wordt bewaakt door de toetsingscommissie die steekproefsgewijs individuele plaatsingsprocedures heeft onderzocht.
2.6 De plaatsingsgesprekken zijn gevoerd met als uitgangspunt de individuele functie met het daaraan gekoppelde competentieprofiel en de, zoals verweerder het omschrijft, "werkcontext" binnen de nieuwe organisatie. In verweerders concerninrichtingsplan zijn de gedragspijlers voor de in de nieuwe organisatie nagestreefde professionele en zakelijke bedrijfscultuur als volgt omschreven:
- resultaatgerichtheid gekoppeld aan de wil om dingen af te maken;
- betrokkenheid en de wil om een leuke werksfeer te creëren;
- gevoel voor samenhang, gekoppeld aan de wil en het vermogen om samen te werken;
- kennis van maatschappelijke belangen en ontwikkelingen;
- een bestuurlijke gevoeligheid, die de medewerker in staat stelt om loyaal-kritisch met verweerder om te kunnen gaan.
Uit deze gedragspijlers heeft verweerder volgens het Concerninrichtingsplan de volgende gedragsnormen afgeleid:
- open te zijn, elkaar aan te spreken;
- nieuwsgierig te zijn;
- vooruit te zien en vooruit te lopen;
- verantwoordelijkheid te dragen;
- creativiteit ten toon te spreiden bij uitvoerbare suggesties;
- initiatiefrijk te zijn en klantgericht;
- uitgaan van de combinatie: denken, durven en doen.
2.7 Door de plaatsingscommissies is vervolgens getracht tijdens het plaatsingsgesprek en zo mogelijk op basis van eigen kennis, referenties, beoordelingen en andere informatiebronnen inzicht te krijgen in het antwoord op de vraag of een kandidaat voldoet aan de competentieprofielen, passend bij de nieuwe organisatie, de na te streven nieuwe cultuur, werkwijze en gedragsnormen.
2.8 De rechtbank ziet niet in dat de door de plaatsingscommissie gehanteerde procedure in strijd is met het Plaatsingsprotocol, zoals omschreven in het Sociaal plan. Het is juist dat de plaatsingscommissie eiseres heeft beoordeeld op haar geschiktheid voor de functie(s) in de nieuwe organisatie door te kijken naar de functie-eisen (opleiding, ervaring, competenties en ontwikkelingspotentieel). Een dergelijke beoordeling is niet in strijd met het Sociaal Plan. Immers, een beoordeling op geschiktheid zoals verweerder heeft voorgestaan is in overeenstemming met het begrip passende functie als bedoeld in artikel 1 Regeling rechtspositionele aspecten bij organisatieverandering (RRAO), omdat de in dat artikel opgenomen definitie ("een functie die, naar het oordeel van de directieraad, de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen, alsmede die waarvoor de ambtenaar door middel van om- en bijscholing in de regel binnen een jaar de benodigde geschiktheid en bekwaamheid kan verwerven") met zich meebrengt dat wordt beoordeeld of de ambtenaar gelet op zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten, geschikt en bekwaam is voor de functie. Terecht heeft verweerder er op gewezen dat uit de woorden in hetzelfde artikel "binnen een jaar de benodigde geschiktheid en bekwaamheid kan verwerven" eveneens volgt dat de beoordeling van de passendheid toegespitst kan worden op de geschiktheid en bekwaamheid.
2.9 De stelling dat de plaatsingscommissie de criteria waaraan de geschiktheid is afgemeten (opleiding, ervaring, competenties en ontwikkelingspotentieel), niet had mogen hanteren bij de beoordeling van de passendheid van de functie, volgt de rechtbank evenmin. Het is blijkens het bepaalde in artikel 1 RRAO aan verweerder te bezien of een functie al dan niet passend is. Dat verweerder dit oordeel baseert op opleiding, ervaring, competenties en ontwikkelingspotentieel staat hem vrij, zeker nu uit de tekst van het Sociaal Plan niet blijkt dat dit niet zou mogen.
Daarbij komt dat het begrip passende functie juist met zich meebrengt dat deze criteria een rol (kunnen) spelen. Dat deze criteria ook een rol spelen in een situatie waarin het aantal kandidaten groter is dan het aantal vacatures doet hier niet aan af.
2.10 Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden heeft beslist eiseres niet in de nieuwe organisatie te plaatsen. Deze vraag wordt op grond van de hierna volgende overwegingen ontkennend beantwoord.
2.11 Blijkens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dient aan de hand van enerzijds de functie-eisen en anderzijds de geschikt- en bekwaamheden van de betrokkene te worden beoordeeld of er sprake is van een passende functie. Eventuele twijfel mag niet ten nadele van de betrokkene strekken, omdat, als binnen uiterlijk één jaar na plaatsing in het kader van een beoordeling wordt vastgesteld dat de functie toch niet passend is, de plaatsing kan worden herroepen en de medewerker (opnieuw) boventallig kan worden verklaard.
2.12 Verweerder heeft - zakelijk weergegeven - de passendheid van een functie getoetst aan a. opleiding en ervaring, b. de competentievereisten en c. het ontwikkelingspotentieel. Als de medewerker over voldoende opleiding en ervaring beschikte, voldeed aan de competentievereisten of binnen een jaar hieraan zou kunnen voldoen volgde (bij voldoende formatieruimte) plaatsing.
2.13 Eiseres heeft een opleiding op MAVO 4 niveau afgerond en daarnaast aanvullende opleidingen c.q. certificaten behaald in Excel, Outlook en Word 6. Ook beschikt eiseres over een zeer ruime (administratieve) werkervaring. Niet in geschil is dat eiseres in ieder geval aan de organisatiebrede competenties voldoet. Wat betreft de functiegebonden competenties, voor de beoordeling van die competenties is uitgangspunt geweest de functie Medewerker B (AC 06), bestaat slechts twijfel aan de [functie-eigenschap] van eiseres op dat moment (september 2005). Dat er toentertijd twijfel bestond aan de [functie-eigenschap] van eiseres lijkt de rechtbank vanzelfsprekend. Immers, eiseres zat midden in een re-integratieproces na een periode van [omschrijving] Dat er bij eiseres - in ieder geval ten dele - ontwikkelvermogen en ontwikkelbereidheid aanwezig is wordt door verweerder evenmin ontkend. Verweerder is echter van oordeel dat dit niet voldoende aanwezig is voor een schaal 6 -niveau en licht dit toe met de opmerking dat eiseres niet wil notuleren.
2.14 In zijn uitspraak van 13 juni 2006 heeft de voorzieningenrechter er al op gewezen dat uit de fuwaprov beschrijving, en wat er ook op verweerders intranet heeft gestaan, die beschrijving acht de rechtbank leidend, van de functie Medewerker B (AC06) niet blijkt dat een - door verweerder gestelde - zeer ruime ervaring met Word, Excel en Outlook benodigd is; slechts vaardigheid in het omgaan met tekstverwerkingspakketten wordt in de functie verwacht en met de voorzieningenrechter is de rechtbank van oordeel dat als eiseres al niet aan deze eis voldoet, niet valt in te zien waarom zij zich die kennis niet binnen een jaar eigen zou kunnen maken. Per slot van rekening, eiseres heeft dit ter zitting nogmaals bevestigd, is het haar gedurende haar arbeidsverleden van 27 jaar ook gelukt zich de nodige kennis en ervaring op te doen en zich een groot aantal systemen en softwareprogramma's eigen te maken. Voor de rechtbank staat eveneens vast, ook dit is door eiseres nogmaals ter zitting bevestigd, dat eiseres zeker wel bereid is te notuleren als zij maar eerst op die werkzaamheden wordt ingewerkt. Als eiseres deze werkzaamheden al in de nieuwe functie zou moeten verrichten - de rechtbank verwijst in dit verband naar de opmerkingen die de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 13 juni 2006 onder 2.22 heeft geplaatst - dan is er geen enkele reden om aan te nemen dat eiseres zich het notuleren niet binnen een jaar eigen zou kunnen maken.
2.15 Zoals hiervoor reeds is aangegeven komt het de rechtbank niet vreemd voor dat er toentertijd is getwijfeld aan de [functie-eigenschap] van eiseres. In overweging 2.11 van deze uitspraak heeft de rechtbank al aangegeven dat twijfel niet ten nadele van de medewerker mag worden uitgelegd en in dit geval temeer niet nu er zonder meer verondersteld mag worden dat de [functie-eigenschap] van eiseres na een periode van re-integratie is toegenomen. In ieder geval staat voor de rechtbank niet vast, ook niet na lezing van de verklaring van de referent Y.S. Spaltman en de verklaring van de heer Tresoor, dat eiseres na die periode van re-integratie [functie-eigenschap] zou zijn dan de functie Medewerker B vereist.
2.16 In het verzoek om een voorlopige voorziening (07-1347 AW) heeft verweerder bij brief van 28 februari 2007 toegezegd een formatieplaats Medewerker B (AC 06) voor eiseres te reserveren tot na deze uitspraak. Nu voor de rechtbank niet is komen vast te staan dat deze functie niet passend zou zijn voor eiseres dan wel dat eiseres niet binnen een jaar aan de functie-eisen zou kunnen voldoen, hooguit dat hieraan getwijfeld zou kunnen worden, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Tevens ziet de rechtbank aanleiding tot het uitspreken van een proceskostenveroordeling. Als proceshandelingen die voor vergoeding in aanmerking komen merkt de rechtbank aan het indienen van het beroepschrift (1 punt) en het vertegenwoordigen van eiseres ter zitting (1 punt). Het gewicht van de zaak wordt gemiddeld geacht. Per punt wordt een vergoeding van € 322,- toegekend.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 5 december 2006;
3.3 veroordeelt het college van gedeputeerde staten in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,-, te betalen door de provincie Noord-Holland aan eiseres;
3.4 gelast dat de provincie Noord-Holland het door eiseres betaalde griffierecht van
€ 141,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, rechter, en op 30 november 2007 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van A.G.J. Deckers, griffier.