ECLI:NL:RBHAA:2007:BC5076

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3949
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.S. Korteweg-Wiers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake werkloosheidsuitkering

In deze zaak heeft eiser, drie jaar na de primaire beslissing van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) om zijn aanvraag voor een werkloosheidsuitkering niet in behandeling te nemen, bezwaar gemaakt. Dit bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiser verzocht om een ambtshalve en inhoudelijke behandeling van zijn bezwaar, maar verweerder begreep dit verzoek niet goed en verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom er geen ambtshalve behandeling plaatsvond en dat hij in een moeilijke persoonlijke situatie verkeerde, wat de termijnoverschrijding zou verklaren.

De rechtbank oordeelt dat het verzoek van eiser om ambtshalve heroverweging wel degelijk duidelijk was en dat verweerder dit niet goed heeft opgepakt. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het indienen van het bezwaar was overschreden, maar dat verweerder het verzoek om heroverweging had moeten begrijpen als een verzoek om terug te komen op de eerdere beslissing. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder binnen de wettelijke termijn een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen. Tevens wordt het UWV gelast om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, omdat de gemachtigde van eiser ook duidelijker had kunnen zijn in zijn verzoeken.

De uitspraak is gedaan door mr. M.J.S. Korteweg-Wiers en op 13 december 2007 openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 3949
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2007
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. R.R.J. Dayala, advocaat te Diemen,
tegen:
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2003 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de aanvraag werkloosheidsuitkering niet in behandeling zal worden genomen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 15 februari 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 mei 2007 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 13 juni 2007, aangevuld bij brief van 18 juli 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 november 2007, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door E. Kok, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) te Amsterdam.
2. Overwegingen
2.1 Bij brief van 9 juni 2003 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn aanvraag van 17 augustus 2002 voor een werkloosheidsuitkering niet in behandeling zal worden genomen, wegens het uitblijven van aanvullende gegevens. Namens eiser is bij brief van 15 februari 2007 verzocht ambtshalve het bezwaar gericht tegen de vordering welke eiser door de deurwaardersassociatie was aangezegd in behandeling te nemen. Verweerder heeft dit verzoek als een bezwaarschrift aangemerkt. Bij schrijven van 11 april 2007 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om toe te lichten op welke grond eiser het bezwaarschrift niet binnen de bezwaartermijn van zes weken heeft ingediend. Bij schrijven van 23 april 2007 is namens eiser hierop gereageerd. Op 24 april 2007 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Bij besluit van 3 mei 2007 heeft verweerder vervolgens het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, nu volgens verweerder niet was gebleken van een verschoonbare reden voor termijnover-schrijding.
2.2 In beroep heeft eiser - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Ten eerste stelt eiser dat verweerder deugdelijk had moeten motiveren, waarom niet is besloten tot een ambtshalve behandeling van het bezwaar. Verder stelt eiser dat verweerder voorbij is gegaan aan het feit dat ten tijde van het primaire besluit eiser in een bijzondere lastige periode verkeerde. Eiser lag in scheiding met zijn echtgenote die ernstig ziek was en hij stond een suïcidale vriend bij. Daarnaast had eiser zijn arbeidsovereenkomst met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) verloren. De beëindiging van deze arbeidsovereenkomst is op een dermate onaangename wijze geschied, dat eiser al zijn vertrouwen in het UWV had verloren. Eiser voert aan dat verweerder de wijze van beëindiging van het dienstverband niet in voldoende mate heeft betrokken in haar overwegingen, ondanks het feit dat eiser tijdens de hoorzitting heeft toegelicht welk een impact dat ontslag op hem heeft gehad. Voorts voert eiser aan dat de gehele situatie zich nimmer had voorgedaan, indien verweerder tijdig op de aanvraag had beslist. Daarnaast heeft eiser nog aangevoerd onder behandeling van een psychiater te zijn. Tot slot stelt eiser dat bij een zorgvuldige behandeling van zijn aanvraag hij wel een uitkering zou hebben gekregen.
2.3 Verweerder heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit op juiste gronden is genomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.5 Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. In het tweede lid is bepaald dat bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend is indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.6 Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.7 Vast staat dat nu de beslissing in primo dateert van 9 juni 2003, de bezwaartermijn eindigde op 22 juli 2003. Indien en voorzover eiser zou hebben beoogd met zijn brief van 15 februari 2007 een bezwaarschrift in te dienen tegen de beslissing van 9 juni 2003 is dat bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens de ruime overschrijding van die termijn.
2.8 Eiser heeft evenwel in zijn bezwaarschrift verzocht om een ambtshalve en inhoudelijke behandeling van het bezwaar. Verweerder heeft het in deze bewoordingen gedane verzoek namens eiser gedaan niet goed begrepen, ook niet tijdens de behandeling van het bezwaarschrift. Ter zitting van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van eiser terecht niet is opgevat als een verzoek tot terugkomen van de beslissing van 9 juni 2003, nu het verzoek niet duidelijk was geformuleerd.
2.9 Anders dan verweerder acht de rechtbank het verzoek om een ambtshalve heroverweging als zodanig wel duidelijk. Verweerder had eisers brief mede kunnen begrijpen als een verzoek om terug te komen van zijn eerdere beslissing om de aanvraag niet in behandeling te nemen en daarover alsnog inhoudelijk te beslissen. Verweerder had voorts, als hem de bedoeling niet duidelijk was, kunnen verifiëren wat met de brief van 15 februari 2007 werd beoogd.
2.10 Daar staat tegenover dat de gemachtigde van eiser ook duidelijker had kunnen zijn en gedurende de bezwaarprocedure in de gelegenheid is geweest zijn verzoek toe te lichten. Nu verweerder eerst in beroep heeft begrepen dat het bewaarschrift aangemerkt had dienen te worden als een verzoek om terug te komen op de beslissing, ziet de rechtbank hierin aanleiding om geen vergoeding van proceskosten toe te kennen.
2.11 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder zal alsnog omtrent het verzoek om heroverweging van eiser dienen te beslissen. De rechtbank merkt in dit verband nog op te betreuren dat verweerder het voorstel van de rechtbank om door middel van mediation klaarheid tussen partijen te brengen heeft afgewezen. De rechtbank beveelt alsnog een alternatieve wijze van geschiloplossing aan, nu de kern van het conflict niet de primaire beslissing betreft doch veeleer de betrekking tussen partijen na het door verweerder aan eiser verleende ontslag.
2.12 Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 3 mei 2007;
3.3 bepaalt dat verweerder binnen de wettelijke termijn een nieuwe beslissing op bezwaar neemt;
3.4 gelast dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.S. Korteweg-Wiers, rechter, en op 13 december 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van J.R. de Savornin Lohman, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.