2. Overwegingen
2.1 Bij brief van 9 juni 2003 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn aanvraag van 17 augustus 2002 voor een werkloosheidsuitkering niet in behandeling zal worden genomen, wegens het uitblijven van aanvullende gegevens. Namens eiser is bij brief van 15 februari 2007 verzocht ambtshalve het bezwaar gericht tegen de vordering welke eiser door de deurwaardersassociatie was aangezegd in behandeling te nemen. Verweerder heeft dit verzoek als een bezwaarschrift aangemerkt. Bij schrijven van 11 april 2007 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om toe te lichten op welke grond eiser het bezwaarschrift niet binnen de bezwaartermijn van zes weken heeft ingediend. Bij schrijven van 23 april 2007 is namens eiser hierop gereageerd. Op 24 april 2007 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Bij besluit van 3 mei 2007 heeft verweerder vervolgens het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, nu volgens verweerder niet was gebleken van een verschoonbare reden voor termijnover-schrijding.
2.2 In beroep heeft eiser - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Ten eerste stelt eiser dat verweerder deugdelijk had moeten motiveren, waarom niet is besloten tot een ambtshalve behandeling van het bezwaar. Verder stelt eiser dat verweerder voorbij is gegaan aan het feit dat ten tijde van het primaire besluit eiser in een bijzondere lastige periode verkeerde. Eiser lag in scheiding met zijn echtgenote die ernstig ziek was en hij stond een suïcidale vriend bij. Daarnaast had eiser zijn arbeidsovereenkomst met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) verloren. De beëindiging van deze arbeidsovereenkomst is op een dermate onaangename wijze geschied, dat eiser al zijn vertrouwen in het UWV had verloren. Eiser voert aan dat verweerder de wijze van beëindiging van het dienstverband niet in voldoende mate heeft betrokken in haar overwegingen, ondanks het feit dat eiser tijdens de hoorzitting heeft toegelicht welk een impact dat ontslag op hem heeft gehad. Voorts voert eiser aan dat de gehele situatie zich nimmer had voorgedaan, indien verweerder tijdig op de aanvraag had beslist. Daarnaast heeft eiser nog aangevoerd onder behandeling van een psychiater te zijn. Tot slot stelt eiser dat bij een zorgvuldige behandeling van zijn aanvraag hij wel een uitkering zou hebben gekregen.
2.3 Verweerder heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit op juiste gronden is genomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.5 Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. In het tweede lid is bepaald dat bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend is indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.6 Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.7 Vast staat dat nu de beslissing in primo dateert van 9 juni 2003, de bezwaartermijn eindigde op 22 juli 2003. Indien en voorzover eiser zou hebben beoogd met zijn brief van 15 februari 2007 een bezwaarschrift in te dienen tegen de beslissing van 9 juni 2003 is dat bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens de ruime overschrijding van die termijn.
2.8 Eiser heeft evenwel in zijn bezwaarschrift verzocht om een ambtshalve en inhoudelijke behandeling van het bezwaar. Verweerder heeft het in deze bewoordingen gedane verzoek namens eiser gedaan niet goed begrepen, ook niet tijdens de behandeling van het bezwaarschrift. Ter zitting van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van eiser terecht niet is opgevat als een verzoek tot terugkomen van de beslissing van 9 juni 2003, nu het verzoek niet duidelijk was geformuleerd.
2.9 Anders dan verweerder acht de rechtbank het verzoek om een ambtshalve heroverweging als zodanig wel duidelijk. Verweerder had eisers brief mede kunnen begrijpen als een verzoek om terug te komen van zijn eerdere beslissing om de aanvraag niet in behandeling te nemen en daarover alsnog inhoudelijk te beslissen. Verweerder had voorts, als hem de bedoeling niet duidelijk was, kunnen verifiëren wat met de brief van 15 februari 2007 werd beoogd.
2.10 Daar staat tegenover dat de gemachtigde van eiser ook duidelijker had kunnen zijn en gedurende de bezwaarprocedure in de gelegenheid is geweest zijn verzoek toe te lichten. Nu verweerder eerst in beroep heeft begrepen dat het bewaarschrift aangemerkt had dienen te worden als een verzoek om terug te komen op de beslissing, ziet de rechtbank hierin aanleiding om geen vergoeding van proceskosten toe te kennen.
2.11 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder zal alsnog omtrent het verzoek om heroverweging van eiser dienen te beslissen. De rechtbank merkt in dit verband nog op te betreuren dat verweerder het voorstel van de rechtbank om door middel van mediation klaarheid tussen partijen te brengen heeft afgewezen. De rechtbank beveelt alsnog een alternatieve wijze van geschiloplossing aan, nu de kern van het conflict niet de primaire beslissing betreft doch veeleer de betrekking tussen partijen na het door verweerder aan eiser verleende ontslag.
2.12 Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.