ECLI:NL:RBHAA:2007:BC1928

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
139389
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 20 november 2007 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (WSNP) van een alleenstaande vrouw met twee minderjarige kinderen. De verzoekster, voormalig exploitant van een groothandel in kleding, had op 18 september 2007 een verzoekschrift ingediend. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een enkelvoudige kamer en op 6 november 2007 is de verzoekster gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belastingdienst een boekenonderzoek heeft uitgevoerd, waaruit bleek dat verzoekster verwijtbaar heeft gehandeld met betrekking tot haar belastingaangiften. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke belastingschuld van € 437.730,03, waarvan € 266.403,00 betrekking heeft op aanslagen voor de jaren 2002 tot en met 2005.

De rechtbank heeft in haar overwegingen meegenomen dat verzoekster in 2002 ten onrechte zelfstandigenaftrek heeft geclaimd, terwijl zij daar geen recht op had. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat verzoekster bewust nihilaangiften voor de omzetbelasting heeft ingediend, omdat zij niet in staat was om de verschuldigde belasting te betalen. De rechtbank heeft ook informatie ingewonnen bij de belastingdienst en de boekhouder van verzoekster, waaruit bleek dat er een bezwaarschriftenprocedure aanhangig was tegen de aanslag van 28 augustus 2007.

Gezien de omstandigheden en het verwijtbare handelen van verzoekster, heeft de rechtbank geconcludeerd dat zij niet kan uitgaan van de goede trouw van verzoekster met betrekking tot het ontstaan van de belastingschuld. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De overige omstandigheden in de zaak leidden niet tot een andere beslissing. De uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
Afdeling insolventies
zaaknummer: 139389
nummer verklaring: VLS0810700131
vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 20 november 2007
[verzoekster]
wonende te [woonplaats]
verzoekster
heeft op 18 september 2007 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Ter terechtzitting van 6 november 2007 is verzoekster gehoord. Het proces verbaal van dit verhoor dient als hier ingevoegd te worden beschouwd.
Bij ieder verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient de rechtbank ambtshalve te toetsen of de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan en / of onbetaald laten van schulden te goeder trouw is geweest. Alle relevante omstandigheden worden meegewogen, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan en de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan of van het onbetaald laten van de schulden.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
Verzoekster is een alleenstaande, gescheiden vrouw met twee minderjarige, inwonende kinderen. Zij is voormalig exploitant van de eenmanszaak Real Life Company, een groothandel in kleding. Deze onderneming heeft verzoekster per 12 maart 2005 van de hand gedaan. Verzoekster heeft momenteel een betaalde baan voor 20 uur per week. Blijkens de verklaring ex artikel 285 van de Faillissementswet bedraagt de schuldenlast van verzoekster op 3 september 2007 € 437.730,03.
De belastingdienst heeft verzoekster op 28 augustus 2007 na een onderoek naar de aanvaarbaarheid van diverse aangiften betreffende het tijdvak 2002 tot en met 2005 aangeslagen voor € 266.403,00.
In de rapportage van dat boekenonderzoek (hierna: het rapport) wordt vermeld, dat over het jaar 2002 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting zal worden opgelegd. Voorts wordt aankondiging gedaan van het voornemen om op dit punt een vergrijpboete op te leggen. Reden daarvoor is dat vanuit de belastingdienst op 21 maart 2003 een startersonderzoek is gedaan, waarbij is geconstateerd dat verzoekster in 2002 geen recht zal hebben op zelfstandigenaftrek. Desondanks heeft verzoeker zelfstandigenaftrek geclaimd, aldus de belastingdienst.
Voorts vermeldt het rapport dat verzoekster over het eerste, derde en vierde kwartaal van 2003 en heel 2004 nihilaangiften omzetbelasting heeft ingediend. Op 3 februari 2006 zijn suppletieaangiften omzetbelasting 2003 en 2004 ingediend. De belastingdienst volgt deze aangiften, behoudens intracommumautaire leveringen van € 55.000,00 (2003) en € 884.143,00 (2004). De rapporteurs hebben in de administratie van verzoekster voor wat betreft de leveringen in 2003 aan een incidentele afnemer slechts een op naam van een buitenlandse afnemer gestelde factuur aangetroffen. Volgens het rapport had verzoekster niet zonder meer het nultarief mogen toepassen, waardoor een naheffing zal worden opgelegd van € 10.450,00.
Voor wat betreft de leveringen in 2004 hebben de rapporteurs een op naam van de vaste afnemers gestelde facturen aangetroffen. Bij een vaste afnemer dient naast de bescheiden en vastleggingen in de administratie ook een vervoersverklaring aanwezig te zijn. In de administratie waren evenwel geen vervoersverklaringen aanwezig. Deze verklaring kan niet achteraf worden opgemaakt. De belastingdienst heeft daaruit opgemaakt dat verzoekster ten onrechte het nultarief heeft toegepast, waardoor een naheffing omzetbelasting zal worden opgelegd van € 167.987,00.
Verder wordt in het rapport aangekondigd dat de belastingdienst voornemens is een vergrijpboete omzetbelasting op te leggen aangezien de verschuldigde omzetbelasting niet of niet tijdig is betaald door opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige. In het rapport wordt daartoe onder meer aangevoerd dat bewust nihilaangiften voor de omzetbelasting zijn ingediend omdat op het moment waarop de aangiften gedaan moesten worden er onvoldoende geld was om de verschuldigde omzetbelasting te betalen.
Verzoekster heeft zich erop beroepen dat zij voor wat betreft de leveringen aan buitenlandse bedrijven heeft gehandeld overeenkomstig de instructies die zij telefonisch van de belastingdienst had gekregen, waardoor haar hieromtrent geen verwijt treft.
Met schriftelijke toestemming van verzoekster is vanuit de rechtbank informatie ingewonnen bij de belastingdienst en de boekhouder van verzoekster. Daaruit is onder meer gebleken dat verzoekster bezwaar heeft aangetekend tegen de aanslag van 28 augustus 2007 en dat in verband daarmee de invordering van het bedrag van de aanslag per 7 september 2007 is stopgezet.
Doordat thans een bezwaarschriftenprocedure aanhangig is omtrent de uit het rapport voorkomende belastingaanslag zal de rechtbank niet zonder meer uitgaan van de vastleggingen en de conclusies van het rapport. Gelet op de in het rapport genoemde verwijtbaar handelen van verzoekster, waardoor de belastingschuld is ontstaan, kan de rechtbank echter ook niet uitgaan van de goeder trouw van verzoekster ten aanzien van het ontstaan van de belastingschuld. Gelet daarop dient het verzoek thans te worden afgewezen. De overige omstandigheden leiden niet tot een andere beslissing.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. B.C. Langendoen, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.