ECLI:NL:RBHAA:2007:BC1085

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
141666/HA RK 07-127
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de belastingkamer en de gehele rechtbank in fiscale zaken

In deze zaak heeft verzoeker op 29 november 2007 een pleitnota ingediend waarin hij verzocht om wraking van de Rechtbank Haarlem in verband met zijn fiscale zaken. De behandeling van de hoofdzaken vond plaats op 13 december 2007, waarbij de meervoudige belastingkamer, bestaande uit de rechters A.J. van der Meer, R.H.M. Bruin en J.M. Janse van Mantgem, aanwezig was. Verzoeker was echter niet verschenen op deze zitting. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek opgevat als mede gericht tegen de rechters die de hoofdzaken behandelden en heeft het onderzoek geschorst. Op 20 december 2007 vond een zitting plaats waar verzoeker, de wederpartij en de rechters de gelegenheid kregen om hun standpunten naar voren te brengen, maar niemand heeft van deze gelegenheid gebruikgemaakt.

De rechtbank heeft vervolgens de beoordeling van het wrakingsverzoek uitgevoerd. Volgens artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een partij een rechter wraken op basis van feiten of omstandigheden die de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De rechtbank oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond vormden voor het oordeel dat de rechters in de hoofdzaken partijdig of vooringenomen waren. Het verzoek om wraking werd deels afgewezen en deels niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek niet gericht was tegen de rechters die de zaak van verzoeker behandelden.

Daarnaast concludeerde de rechtbank dat het wrakingsverzoek kennelijk was ingediend om uitstel te verkrijgen, wat werd beschouwd als misbruik van het rechtsmiddel. De rechtbank besloot daarom dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 20 december 2007 door de voorzitter en de leden van de wrakingskamer, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 141666/HA RK 07-127
datum beslissing: 20 december 2007
Op verzoek van:
[verzoeker],
Verzoeker.
1. Procesverloop
1.1 Bij brief van 29 november 2007 heeft verzoeker op voorhand een pleitnota gezonden voor de behandeling ter zitting op 13 december 2007 van zijn beroep in de zaken met zaaknummers AWB 07/3722, AWB 07/3723, AWB 07/3724 en AWB 07/3725, hierna te noemen: de hoofdzaken. In die pleitnota heeft hij de wraking verzocht van de rechtbank Haarlem. Het onderzoek ter zitting in de hoofdzaken is aangevangen op 13 december 2007. Zitting hadden in de meervoudige belastingkamer mr. [rechter 1], voorzitter en mrs. [rechter 2] en [rechter 3], rechters. Verzoeker is op die zitting van 13 december 2007 niet verschenen. De meervoudige kamer heeft het wrakingsverzoek opgevat als mede te zijn gericht tegen hen als behandelend rechters in de hoofdzaken en het onderzoek geschorst.
1.2 De rechters hebben schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3 Verzoeker, de wederpartij, de inspecteur van de belastingdienst (Holland-Midden) en de rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 20 december 2007. Verzoeker, de wederpartij en de rechters hebben meegedeeld van de geboden gelegenheid geen gebruik te maken.
1.4 De wrakingskamer heeft vervolgens bepaald heden te beslissen op het verzoek.
2. Beoordeling
2.1 Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor onpartijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
2.2 Verzoeker heeft in zijn verzoek het volgende medegedeeld: “Ik stel dat de Rechtbank Haarlem niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor het doen van uitspraak in deze fiscale zaak en/of voor het doen van uitspraak op mijn aangetekende beroep. Voor mijn bewijsvoering verwijs ik naar en doe ik een beroep op de volgende feiten en omstandigheden:a) de inhoud van mijn aangetekende cassatieberoep bij de Hoge Raad der Nederlanden en b) het is in strijd met de (internationale) rechts- en verdragregels, het procesrecht en de handhaving en de naleving van de goede rechtsorde dat een lagere rechterlijke macht oordeelt over genomen besluiten en uitgesproken uitspraken van een hogere rechterlijke macht respectievelijk in een fiscale zaak en op een aangetekende beroep. Een feit is dat in de behandeling van deze fiscale zaak en op mijn aangetekende beroep het Hof met haar uitspraak, kenmerk 04/04236, van 31 augustus 2006 uitspraak heeft gedaan.”
En verder: “Ik doe een beroep op het feit dat ik het recht heb om mij te onthouden van alles dat betrekking heeft op respectievelijk mijn aangetekende cassatieberoep bij de Hoge Raad der Nederlanden en de behandeling van deze fiscale zaak door de inspecteur en de Rechtbank Haarlem zolang de Hoge Raad der Nederlanden nog geen arrest heeft gewezen op mijn aangetekende cassatieberoep. Een belangrijke factor daarbij is dat het Hof met haar uitspraak in deze fiscale zaak en op mijn aangetekende beroep mij ongegrond, onrechtmatig en strafbaar heeft opgezadeld met strafbaar feiten waaronder belastingfraude. Op grond van voormelde feiten en omstandigheden bestrijd ik de onpartijdigheid van de Rechtbank Haarlem en wraak ik de Rechtbank Haarlem voor het behandelen en voor het doen van uitspraak in deze fiscale zaak en mijn aangetekende beroep.”
2.3 De feiten en omstandigheden die verzoeker daarmee ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren geen grond op voor het oordeel dat het fungeren van de rechters in de hoofdzaken tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen lijden, als bedoeld in artikel 8:15 van de Awb. Vooringenomenheid of partijdigheid van die rechters kan daar namelijk niet uit worden afgeleid. De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve geen grond voor wraking.
2.4 Uit voornoemd artikel 8:15 van de Awb volgt voorts dat een wrakingsverzoek slechts de rechters kan betreffen die de zaak van de betrokken partij behandelen. Dit brengt mee dat het wrakingsverzoek, voor zover het de leden van de Rechtbank Haarlem betreft die niet met de behandeling van verzoekers beroepen zijn belast, geen wrakingsverzoek is in de zin van de Awb en het verzoek in zoverre niet-ontvankelijk is.
2.5 Gelet op het vorengaande zal de rechtbank het verzoek deels afwijzen en deels niet-ontvankelijk verklaren.
2.6 De rechtbank is voorts van oordeel dat het verzoek om wraking kennelijk is aangewend om uitstel te verkrijgen. Gelet daarop ziet de rechtbank aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:18, vierde lid, Awb, omdat is gebleken van misbruik van het rechtsmiddel wraking. In dat artikellid is bepaald dat in geval van misbruik de rechtbank kan bepalen dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 wijst het verzoek om wraking af voor zover het betrekking heeft op de rechters mrs. [rechter 1], [rechter 2] en [rechter 3] en niet-ontvankelijk voor zover het verzoek betrekking heeft op de andere leden van de rechtbank Haarlem;
3.2 bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaken niet in behandeling wordt genomen;
3.3 beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de wederpartij en de rechters een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
3.4 beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. van der Meer, voorzitter, en mrs. R.H.M. Bruin en J.M. Janse van Mantgem, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2007 in tegenwoordigheid van E. Hoekman als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.