2. Overwegingen
2.1 In de visie van verweerder is het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk omdat het buiten de termijn is ingediend en er geen sprake is van een verschoonbare reden.
2.2 In beroep heeft eiseres - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het bezwaar gericht tegen het besluit van 3 oktober 2006 is te laat ingediend en derhalve niet-ontvankelijk, maar deze niet-ontvankelijkheid werkt niet door waar het bezwaar van eiseres - op grond van artikel 9a lid 2 Wvg - moet worden geacht (tevens) te zijn gericht tegen het raadsbesluit van 16 november 2006. Voorts stelt eiseres dat zij erop mocht vertrouwen dat het ingediende bezwaar aanhangig was, nu in de brief van 23 november 2006 is opgemerkt dat er geen afzonderlijk bezwaar behoefde worden ingediend tegen het genoemde raadsbesluit.
2.3 Verweerder heeft in beroep aangevoerd dat, anders dan eiseres stelt, het bezwaarschrift zich volgens artikel 9a Wvg niet tevens, maar uitsluitend richt tegen het raadsbesluit, aangezien dat besluit in de plaats is getreden van het besluit van b en w. Verweerder stelt verder dat tegen het raadsbesluit overigens een zelfstandige bezwaarmogelijkheid openstaat. Verder ziet verweerder in de bepaling van artikel 9a Wvg geen aanleiding om te veronderstellen dat een in eerste instantie tegen een voorstel van b en w gericht bezwaarschrift niet hoeft te voldoen aan de ontvankelijkheideisen van de Awb.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.5 Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. In het tweede lid is bepaald dat bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend is indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.6 Ingevolge artikel 6:10 Awb blijft ten aanzien van een voor de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen of nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel het geval was.
2.7 Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.8 Op grond van het tweede lid van artikel 9a Wvg wordt een bezwaar gericht tegen een voorstel van b en w tot vestiging van een voorkeursrecht waarvan het rechtsgevolg vervalt omdat een besluit van de gemeenteraad in werking is getreden, tevens geacht te zijn gericht tegen het raadsbesluit.
2.9 Vaststaat dat tegen het besluit van b en w van 3 oktober 2006 door eiseres niet tijdig is opgekomen, nu het bezwaarschrift eerst op 16 november 2006 is ingediend. Niet valt in te zien dat toepassing van artikel 9a Wvg met zich brengt dat een niet-ontvankelijk bezwaar tegen het besluit van b en w omklapt in een wel ontvankelijk bezwaar tegen datzelfde besluit, zoals eiseres ter zitting heeft betoogd. Evenmin kan eiseres worden gevolgd in haar opvatting dat uit het ontbreken van een oordeel over de ontvankelijkheid van het bezwaar in de aan haar gezonden ontvangstbevestiging voortvloeit dat bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat het bezwaar ontvankelijk zou zijn.
2.10 Het bepaalde in artikel 9a Wvg betekent evenwel niet dat tegen het raadsbesluit geen afzonderlijk bezwaar meer kan worden gemaakt. Aan belanghebbende is de keuze om direct bezwaar te maken tegen het als besluit te kwalificeren voorstel van b en w aan de raad of om te wachten tot het raadsbesluit tot vestiging van het voorkeursrecht is genomen.
2.11 Het op 16 november 2006 ingediende bezwaarschrift is weliswaar te laat ingediend tegen het besluit van b en w, maar richt zich inhoudelijk eveneens tegen het (aan het voorstel van b en w identieke) raadsbesluit van 16 november 2006. Het moet daarom tevens worden aangemerkt als bezwaar tegen het raadsbesluit van 16 november 2006.
2.12 De bezwaartermijn tegen het raadsbesluit van 16 november 2006 is aangevangen op 21 november 2006, na publicatie daarvan in de Staatscourant op 20 november 2006. Het bezwaar is derhalve voor het begin van de bezwaartermijn ingediend, maar nu die indiening ligt op de dag waarop het besluit is genomen, dient niet-ontvankelijkverklaring achterwege te blijven.
2.13 Verweerder had eiseres dus moeten ontvangen in het bezwaar tegen het raadsbesluit van 16 november 2006. Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd en verweerder zal alsnog op de bezwaren van eiseres moeten beslissen.
2.14 Voorts bestaat, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 Awb, aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Die kosten dienen aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld te worden op € 644,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) aan verleende bijstand in beroep. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 285, = dient te vergoeden.