ECLI:NL:RBHAA:2007:BC0768

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
17 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5061
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen raadsbesluit over vestiging voorkeursrecht door gemeente Waterland

In deze zaak heeft eiseres, Installatiebureau 't Zand B.V., bezwaar gemaakt tegen een voorstel van de burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland om gronden aan te wijzen waarop de Wet voorkeursrecht gemeenten van toepassing is. Dit bezwaar is echter niet tijdig ingediend, waardoor het in eerste instantie niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiseres heeft echter betoogd dat haar bezwaar ook gericht was tegen het raadsbesluit dat op 16 november 2006 is genomen, en dat dit bezwaar alsnog ontvankelijk zou moeten zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaar van eiseres, hoewel te laat ingediend tegen het voorstel van B&W, inhoudelijk ook betrekking had op het raadsbesluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn tegen het raadsbesluit op 21 november 2006 is aangevangen, en dat het bezwaar van eiseres op 16 november 2006 is ingediend, wat betekent dat het bezwaar tijdig was. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 5061
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2007
in de zaak van:
Installatiebureau 't Zand B.V.,
gevestigd te Monnickendam,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.A.H. Stam, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Raad van de gemeente Waterland,
verweerder.
1. Procesverloop
Op 3 oktober 2006 hebben burgemeester en wethouders van Waterland (hierna b en w) besloten om aan verweerder voor te stellen gronden op het bedrijventerrein het Galgriet in Monnickendam aan te wijzen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) van toepassing zijn. Het besluit is aan belanghebbenden (waaronder eiseres) meegedeeld bij brief van 5 oktober 2007 en tevens gepubliceerd in de Staatscourant van 4 oktober 2006, waardoor een voorlopig voorkeursrecht op de gronden is gevestigd met ingang van 5 oktober 2006.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief gedateerd 15 november 2006, ontvangen op 16 november 2006 en aangevuld bij brief van 4 januari 2007, bezwaar gemaakt. Tevens is door eiseres op 1 november 2006 een zienswijze ingediend tegen het voornemen tot vestiging van een gemeentelijk voorkeursrecht.
Verweerder heeft op 16 november 2006 besloten overeenkomstig het voorstel van b en w van 3 oktober 2006. Dit raadsbesluit is in werking getreden op 21 november 2006. De aanwijzing door b en w van 3 oktober 2006 is daarmee bestendigd. Bij brief van 21 november 2006, verzonden op 23 november 2006, is door b en w het raadsbesluit aan eiseres meegedeeld.
In verweerders vergadering van 24 mei 2007 is besloten om onder overneming van het advies van 6 maart 2007 van de adviescommissie voor de bezwaarschriften het bezwaar van eiseres tegen het vestigen van het een voorkeursrecht niet-ontvankelijk te verklaren.
Op 3 juli 2007 is het raadsbesluit van 24 mei 2007 door b en w aan eiseres gezonden.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 23 juli 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 december 2007, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door Th. L. de Fouw en mr. R. Busscher.
2. Overwegingen
2.1 In de visie van verweerder is het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk omdat het buiten de termijn is ingediend en er geen sprake is van een verschoonbare reden.
2.2 In beroep heeft eiseres - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het bezwaar gericht tegen het besluit van 3 oktober 2006 is te laat ingediend en derhalve niet-ontvankelijk, maar deze niet-ontvankelijkheid werkt niet door waar het bezwaar van eiseres - op grond van artikel 9a lid 2 Wvg - moet worden geacht (tevens) te zijn gericht tegen het raadsbesluit van 16 november 2006. Voorts stelt eiseres dat zij erop mocht vertrouwen dat het ingediende bezwaar aanhangig was, nu in de brief van 23 november 2006 is opgemerkt dat er geen afzonderlijk bezwaar behoefde worden ingediend tegen het genoemde raadsbesluit.
2.3 Verweerder heeft in beroep aangevoerd dat, anders dan eiseres stelt, het bezwaarschrift zich volgens artikel 9a Wvg niet tevens, maar uitsluitend richt tegen het raadsbesluit, aangezien dat besluit in de plaats is getreden van het besluit van b en w. Verweerder stelt verder dat tegen het raadsbesluit overigens een zelfstandige bezwaarmogelijkheid openstaat. Verder ziet verweerder in de bepaling van artikel 9a Wvg geen aanleiding om te veronderstellen dat een in eerste instantie tegen een voorstel van b en w gericht bezwaarschrift niet hoeft te voldoen aan de ontvankelijkheideisen van de Awb.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.5 Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. In het tweede lid is bepaald dat bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend is indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.6 Ingevolge artikel 6:10 Awb blijft ten aanzien van een voor de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen of nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel het geval was.
2.7 Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.8 Op grond van het tweede lid van artikel 9a Wvg wordt een bezwaar gericht tegen een voorstel van b en w tot vestiging van een voorkeursrecht waarvan het rechtsgevolg vervalt omdat een besluit van de gemeenteraad in werking is getreden, tevens geacht te zijn gericht tegen het raadsbesluit.
2.9 Vaststaat dat tegen het besluit van b en w van 3 oktober 2006 door eiseres niet tijdig is opgekomen, nu het bezwaarschrift eerst op 16 november 2006 is ingediend. Niet valt in te zien dat toepassing van artikel 9a Wvg met zich brengt dat een niet-ontvankelijk bezwaar tegen het besluit van b en w omklapt in een wel ontvankelijk bezwaar tegen datzelfde besluit, zoals eiseres ter zitting heeft betoogd. Evenmin kan eiseres worden gevolgd in haar opvatting dat uit het ontbreken van een oordeel over de ontvankelijkheid van het bezwaar in de aan haar gezonden ontvangstbevestiging voortvloeit dat bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat het bezwaar ontvankelijk zou zijn.
2.10 Het bepaalde in artikel 9a Wvg betekent evenwel niet dat tegen het raadsbesluit geen afzonderlijk bezwaar meer kan worden gemaakt. Aan belanghebbende is de keuze om direct bezwaar te maken tegen het als besluit te kwalificeren voorstel van b en w aan de raad of om te wachten tot het raadsbesluit tot vestiging van het voorkeursrecht is genomen.
2.11 Het op 16 november 2006 ingediende bezwaarschrift is weliswaar te laat ingediend tegen het besluit van b en w, maar richt zich inhoudelijk eveneens tegen het (aan het voorstel van b en w identieke) raadsbesluit van 16 november 2006. Het moet daarom tevens worden aangemerkt als bezwaar tegen het raadsbesluit van 16 november 2006.
2.12 De bezwaartermijn tegen het raadsbesluit van 16 november 2006 is aangevangen op 21 november 2006, na publicatie daarvan in de Staatscourant op 20 november 2006. Het bezwaar is derhalve voor het begin van de bezwaartermijn ingediend, maar nu die indiening ligt op de dag waarop het besluit is genomen, dient niet-ontvankelijkverklaring achterwege te blijven.
2.13 Verweerder had eiseres dus moeten ontvangen in het bezwaar tegen het raadsbesluit van 16 november 2006. Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd en verweerder zal alsnog op de bezwaren van eiseres moeten beslissen.
2.14 Voorts bestaat, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 Awb, aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Die kosten dienen aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld te worden op € 644,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) aan verleende bijstand in beroep. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 285, = dient te vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 24 mei 2007;
3.3 bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres dient te nemen;
3.4 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644, = te betalen door de gemeente Waterland aan eiseres;
3.5 gelast dat de gemeente Waterland het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, rechter, en op 17 december 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van J.R. de Savornin Lohman, griffier.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.