ECLI:NL:RBHAA:2007:BC0724

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4450
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C.M. Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 16 WAO en de gevolgen van de wijziging per 1 januari 2007

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 13 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, die eerder een WAO-uitkering ontving wegens psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 januari 2007 waarin haar werd meegedeeld dat zij niet in aanmerking kwam voor een WAO-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanpassing van artikel 16 WAO per 1 januari 2007 niet met terugwerkende kracht geldt, waardoor de nieuwe bepalingen niet van toepassing zijn op de situatie van eiseres, hoe onbillijk dit ook mag lijken. De rechtbank oordeelt dat het niet aan haar is om omissies van de wetgever te herstellen en dat de wetgever geen terugwerkende kracht aan de nieuwe wetgeving heeft gegeven. Eiseres had in beroep aangevoerd dat de belangen onvoldoende waren gewogen, maar de rechtbank concludeert dat de wetgeving duidelijk is en dat er geen ruimte is voor een andere interpretatie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 4450
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2007
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres.
gemachtigde: mr. E. Hoekstra, jurist bij Abvakabo FNV ,
tegen:
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2007 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 27 februari 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 juni 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 16 juli 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 20 november 2007, alwaar eiseres noch haar gemachtigde, na bericht hiervan, ter zitting zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Sowka, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
2. Overwegingen
2.1 Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Eiseres ontving een WAO-uitkering wegens psychische klachten naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 15-25. Eiseres heeft zich laten omscholen als leidster op een kinderdagverblijf en is in 2000 in die functie begonnen. Per 1 juni 2001 is haar WAO-uitkering in verband met deze werkzaamheden beëindigd. Eiseres was werkzaam voor 22 uur per week, toen zij zich op 18 oktober 2004 ziek meldde als gevolg van psychische klachten. Op 6 juli 2006 heeft eiseres een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Op 12 oktober 2006 is zij onderzocht door een verzekeringsarts, die op 13 oktober 2006 een rapport heeft opgesteld. De mogelijkheden en beperkingen van eiseres zijn opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) aan de hand waarvan een arbeidskundige beoordeling heeft plaatsgevonden. De arbeidsdeskundige heeft op 4 december 2006 een rapport opgesteld. Deze heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres berekend op 25-35%.
Bij besluit van 15 december 2006 heeft verweerder de WIA-aanvraag van eiseres per 16 oktober 2006 afgewezen, omdat is gebleken dat eiseres is verzekerd op grond van artikel 16 WAO. Aan eiseres is meegedeeld dat zij per 15 november 2004 recht heeft op een WAO-uitkering onder toepassing van artikel 43a WAO.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 31 januari 2007 aan eiseres meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een WAO-uitkering op grond van artikel 43a WAO (met een wachttijd van slechts vier weken na 18 oktober 2004), omdat zij niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. Evenmin komt eiseres in aanmerking voor een WAO-uitkering na een wachttijd van 104 weken na 18 oktober 2004, omdat op dat moment de WAO is ingetrokken. Naar aanleiding van het door eiseres ingediende bezwaar heeft verweerder dit besluit heroverwogen. Bij besluit van 7 juni 2007 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
In de beslissing op bezwaar heeft verweerder zich op het volgende standpunt gesteld. Uit de WIA volgt dat de WAO van toepassing blijft op personen die voor de inwerkingtreding van de WIA recht hadden op een WAO-uitkering. Het hebben van dit recht werkt als een uitsluitingsgrond voor het verkrijgen van een WIA-uitkering. Daarnaast geldt de uitsluitingsgrond ook voor personen die recht krijgen op toekenning van een WAO-uitkering binnen vijf jaar na intrekking van een eerdere WAO-uitkering. Vanaf 1 januari 2007 is de WAO aangepast en blijven personen onder de WAO vallen op wie artikel 43a WAO niet van toepassing is, omdat het recht op ziekengeld 104 weken lang hoger is dan de WAO-uitkering. Zij blijven verzekerd voor de WAO en kunnen na 104 weken arbeidsongeschiktheid aanspraak maken op toekenning van een WAO-uitkering als de toekenningsdatum op of na 1 januari 2007 ligt. Deze wet is echter niet met terugwerkende kracht aangepast. Eiseres komt gelet op het gestelde in artikel 43a, vierde lid, WAO niet in aanmerking voor een WAO-uitkering omdat het dagloon voor de Ziektewet leidt tot een hogere bruto daguitkering. Voorts heeft eiseres de wachttijd voor de WIA volgemaakt op 16 oktober 2006 en deze datum ligt vóór 1 januari 2007.
2.2 In beroep stelt eiseres zich op het volgende standpunt. Verweerder handelt met bovengenoemd besluit in strijd met de ratio van het aangepaste artikel 16 WAO. Een en ander blijkt uit de memorie van toelichting. Immers, uit de Memorie van Toelichting bij het per 1 januari 2007 ingetreden artikel 16, tweede lid, WAO is de situatie van eiseres juist als ongewenst bestempeld. Op grond van het door de wetgever met de toevoeging van het tweede lid van artikel 16 WAO per 1 januari 2007 beoogde resultaat is eiseres van oordeel dat verweerder met het thans genomen besluit de belangen van eiseres onvoldoende heeft gewogen. Hoewel door de wetgever aan het tweede lid geen terugwerkende kracht is toegekend meent eiseres dat een deugdelijke belangenafweging had dienen te leiden tot toekenning van een WAO-uitkering.
2.3 Verweerder heeft in beroep nog het volgende aangevoerd. Als gevolg van de inwerkingtreding van artikel 16, tweede lid, onderdeel a WAO geldt dat personen op wie artikel 43a WAO niet van toepassing is - omdat het ziekengeld op grond van artikel 29B Ziektewet 104 weken lang hoger is - vanaf 2007 verzekerd blijven voor de WAO. De consequentie is - hoe onbillijk wellicht ook gelet op de bedoelingen van de wetgever - dat personen waarvan de ingangsdatum van de WIA-uitkering ligt voor 1 januari 2007, hiervan zijn uitgesloten.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Artikel 120 WIA luidt, voor zover van toepassing:
Geen recht op uitkering op grond van deze wet heeft de persoon die:
a. verzekerd is op grond van artikel 16 WAO;
b. recht heeft op toekenning of heropening van arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de artikelen 19a, 20, 43a, onderscheidenlijk 47, 47a of 47b WAO
2.5 Artikel 16 WAO luidde voor 1 januari 2007:
De persoon die voor 1 januari 2004 arbeidsongeschikt is geworden en op het tijdstip waarop hij arbeidsongeschikt werd, verzekerd was op grond van de verplichte verzekering blijft verzekerd:
a. gedurende de wachttijd, bedoeld in artikel 19;
b gedurende vier weken na afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, indien hij na afloop van die wachttijd minder dan 15% arbeidsongeschikt is, doch binnen die vier weken 15% of meer arbeidsongeschikt is;
c. gedurende de periode waarover hij recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering.
2.6 Met ingang van 1 januari 2007 is er aan artikel 16 WAO een tweede lid toegevoegd dat luidt:
De persoon die arbeidsongeschikt is geworden en op het tijdstip waarop hij arbeidsongeschikt werd verzekerd was op grond van de verplichte verzekering blijft verzekerd:
a. gedurende vijf jaar na de intrekking, bedoeld in artikel 43, indien artikel 43a, eerste lid, geen toepassing vindt, omdat artikel 43a, vierde lid, van toepassing is;
b. gedurende vijf jaar na het bereiken van het einde van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, na welke wachttijd hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, omdat hij niet arbeidsongeschikt was, indien artikel 43a, eerste lid, geen toepassing vindt omdat artikel 43a, vierde lid, van toepassing is.
2.7 In artikel 19, eerste lid, WAO is bepaald dat de verzekerde, die arbeidsongeschikt wordt, zodra hij onafgebroken 104 weken arbeidsongeschikt is geweest, recht heeft op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is. Als eerste dag van de arbeidsongeschiktheid geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt.
2.8 Artikel 43a WAO luidt, voor zover van toepassing:
1. Indien degene
a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, of
b. die aan het einde van de in artikel 19, bedoelde wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was,
binnen vijf jaar na de datum van die intrekking dan wel binnen vijf jaar na het bereiken van het einde van die wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten dan wel als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, vindt toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
[...]
4. Dit artikel vindt geen toepassing, indien:
[...]
b. indien artikel 29b van de Ziektewet toepassing kan vinden, tenzij de toe te kennen arbeidsongeschiktheidsuitkering het ziekengeld overtreft.
2.9 In de Memorie van Toelichting bij het nieuwe artikel 16 WAO per 1 januari 2007 (Kamerstukken 2005/06, 30682, nr. 3, pagina 18-20) wordt overwogen:
[...] Als de betrokkene na het einde van de wachttijd niet arbeidsongeschikt is, wordt er binnen vijf jaar alsnog een WAO-uitkering toegekend als deze arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit dezelfde oorzaak op basis waarvan de wachttijd is voltooid. Ondanks het feit dat aan de hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan, kan het zich echter voordoen dat toch geen WAO-uitkering wordt toegekend. Artikel 43a WAO is namelijk niet van toepassing als artikel 29b van de ZW toepassing kan vinden en het ziekengeld op grond van dat artikel hoger is dan de WAO-uitkering (zie artikel 43a, vierde lid, WAO). Het gevolg daarvan is dat de betrokkene na het einde van de periode waarin het ziekengeld wordt ontvangen geen aanspraak heeft op een WAO-uitkering (zoals in de situatie voordat de Wet WIA in werking trad), terwijl dat wel de bedoeling is. Immers, het is ongewenst dat geen aanspraak op een WAO-uitkering ontstaat enkel en alleen omdat de betrokkene in de beide hiervoor genoemde situaties eerst recht heeft op ziekengeld. De oorzaak van het feit dat geen aanspraak op een WAO-uitkering ontstaat is dat de betrokkene na het einde van het recht op ziekengeld, niet meer als verzekerde wordt aangemerkt voor de WAO (zie artikel 16 WAO) terwijl artikel 19 WAO die voorwaarde wel stelt. Het is de bedoeling van de wetgever geweest deze personen na het einde van de ziekengeldperiode, waarin een wachttijd voor de WAO van 104 weken gaat lopen, recht te geven op toekenning van een WAO-uitkering, ook al is de hernieuwde arbeidsongeschiktheid ná 1-1-2004 ingetreden. Om dit te bereiken wordt in dit wetsvoorstel een wijziging voorgesteld van artikel 16 van de WAO. Hierbij wordt opgemerkt dat het niet nodig is artikel 120 van de Wet WIA te wijzigen, omdat in onderdeel a van dat artikel reeds wordt geregeld dat de persoon die is verzekerd op grond van artikel 16 WAO geen recht heeft op uitkering op grond van de Wet WIA. Om de genoemde bedoeling van de wetgever vorm te geven is het nodig dat de betrokkene op het moment dat de ziekengeldperiode aanvangt, verzekerd is op grond van de WAO. Deze voorwaarde vloeit voort uit artikel 19, eerste lid, waarin het begrip "verzekerde" wordt gebruikt. Omdat betrokkene, gelet op artikel 16 WAO, op dat moment niet is verzekerd (hij is immers na 1 januari 2004 arbeidsongeschikt geworden), dient dat artikel te worden aangepast. Er wordt daarom een wijziging van artikel 16 WAO voorgesteld. In het aan artikel 16 WAO toe te voegen onderdelen d en e, wordt geregeld dat de personen, bedoeld in artikel 43a WAO, verzekerd zijn vanaf het moment van aanvang van de periode waarin zij ziekengeld op grond van artikel 29b ZW ontvangen. Ze voldoen daardoor aan de voorwaarde van artikel 19 dat men bij aanvang van de wachttijd arbeidsongeschikt moet zijn, en kunnen, mits zij voldoen aan de overige voorwaarden in aanmerking komen voor een WAO-uitkering. [...]
2.10 Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden van haar geval precies passen onder de door de wetgever omschreven situatie die, zoals uit bovenstaande volgt, als ongewenst is aangemerkt. Echter, daarbij kan de rechtbank niet anders dan vaststellen dat de wetgever - met het doel deze ongewenste situaties te voorkomen - artikel 16 WAO heeft aangepast per 1 januari 2007, terwijl de wetgever aan het tweede lid van artikel 16 WAO geen terugwerkende kracht heeft toegekend. Hieruit vloeit voort dat, hoe onbillijk dit, ook met het oog op de bedoeling van de wetgever is, het nieuwe artikel 16, tweede lid, onder a WAO in geval van eiseres geen toepassing kan vinden. De rechtbank is van oordeel dat, als sprake is van een omissie van de zijde van de wetgever waar het betreft het toekennen van rechten, het niet aan de rechtbank is om dit te herstellen. Evenmin had verweerder op grond van een belangenafweging tot een ander oordeel kunnen komen, nu hiervoor in de wettelijke bepalingen geen ruimte is.
2.11 Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, rechter, en op 13 december 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.