De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Artikel 120 WIA luidt, voor zover van toepassing:
Geen recht op uitkering op grond van deze wet heeft de persoon die:
a. verzekerd is op grond van artikel 16 WAO;
b. recht heeft op toekenning of heropening van arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de artikelen 19a, 20, 43a, onderscheidenlijk 47, 47a of 47b WAO
2.5 Artikel 16 WAO luidde voor 1 januari 2007:
De persoon die voor 1 januari 2004 arbeidsongeschikt is geworden en op het tijdstip waarop hij arbeidsongeschikt werd, verzekerd was op grond van de verplichte verzekering blijft verzekerd:
a. gedurende de wachttijd, bedoeld in artikel 19;
b gedurende vier weken na afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, indien hij na afloop van die wachttijd minder dan 15% arbeidsongeschikt is, doch binnen die vier weken 15% of meer arbeidsongeschikt is;
c. gedurende de periode waarover hij recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering.
2.6 Met ingang van 1 januari 2007 is er aan artikel 16 WAO een tweede lid toegevoegd dat luidt:
De persoon die arbeidsongeschikt is geworden en op het tijdstip waarop hij arbeidsongeschikt werd verzekerd was op grond van de verplichte verzekering blijft verzekerd:
a. gedurende vijf jaar na de intrekking, bedoeld in artikel 43, indien artikel 43a, eerste lid, geen toepassing vindt, omdat artikel 43a, vierde lid, van toepassing is;
b. gedurende vijf jaar na het bereiken van het einde van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, na welke wachttijd hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, omdat hij niet arbeidsongeschikt was, indien artikel 43a, eerste lid, geen toepassing vindt omdat artikel 43a, vierde lid, van toepassing is.
2.7 In artikel 19, eerste lid, WAO is bepaald dat de verzekerde, die arbeidsongeschikt wordt, zodra hij onafgebroken 104 weken arbeidsongeschikt is geweest, recht heeft op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is. Als eerste dag van de arbeidsongeschiktheid geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt.
2.8 Artikel 43a WAO luidt, voor zover van toepassing:
1. Indien degene
a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, of
b. die aan het einde van de in artikel 19, bedoelde wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was,
binnen vijf jaar na de datum van die intrekking dan wel binnen vijf jaar na het bereiken van het einde van die wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten dan wel als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, vindt toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
[...]
4. Dit artikel vindt geen toepassing, indien:
[...]
b. indien artikel 29b van de Ziektewet toepassing kan vinden, tenzij de toe te kennen arbeidsongeschiktheidsuitkering het ziekengeld overtreft.
2.9 In de Memorie van Toelichting bij het nieuwe artikel 16 WAO per 1 januari 2007 (Kamerstukken 2005/06, 30682, nr. 3, pagina 18-20) wordt overwogen:
[...] Als de betrokkene na het einde van de wachttijd niet arbeidsongeschikt is, wordt er binnen vijf jaar alsnog een WAO-uitkering toegekend als deze arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit dezelfde oorzaak op basis waarvan de wachttijd is voltooid. Ondanks het feit dat aan de hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan, kan het zich echter voordoen dat toch geen WAO-uitkering wordt toegekend. Artikel 43a WAO is namelijk niet van toepassing als artikel 29b van de ZW toepassing kan vinden en het ziekengeld op grond van dat artikel hoger is dan de WAO-uitkering (zie artikel 43a, vierde lid, WAO). Het gevolg daarvan is dat de betrokkene na het einde van de periode waarin het ziekengeld wordt ontvangen geen aanspraak heeft op een WAO-uitkering (zoals in de situatie voordat de Wet WIA in werking trad), terwijl dat wel de bedoeling is. Immers, het is ongewenst dat geen aanspraak op een WAO-uitkering ontstaat enkel en alleen omdat de betrokkene in de beide hiervoor genoemde situaties eerst recht heeft op ziekengeld. De oorzaak van het feit dat geen aanspraak op een WAO-uitkering ontstaat is dat de betrokkene na het einde van het recht op ziekengeld, niet meer als verzekerde wordt aangemerkt voor de WAO (zie artikel 16 WAO) terwijl artikel 19 WAO die voorwaarde wel stelt. Het is de bedoeling van de wetgever geweest deze personen na het einde van de ziekengeldperiode, waarin een wachttijd voor de WAO van 104 weken gaat lopen, recht te geven op toekenning van een WAO-uitkering, ook al is de hernieuwde arbeidsongeschiktheid ná 1-1-2004 ingetreden. Om dit te bereiken wordt in dit wetsvoorstel een wijziging voorgesteld van artikel 16 van de WAO. Hierbij wordt opgemerkt dat het niet nodig is artikel 120 van de Wet WIA te wijzigen, omdat in onderdeel a van dat artikel reeds wordt geregeld dat de persoon die is verzekerd op grond van artikel 16 WAO geen recht heeft op uitkering op grond van de Wet WIA. Om de genoemde bedoeling van de wetgever vorm te geven is het nodig dat de betrokkene op het moment dat de ziekengeldperiode aanvangt, verzekerd is op grond van de WAO. Deze voorwaarde vloeit voort uit artikel 19, eerste lid, waarin het begrip "verzekerde" wordt gebruikt. Omdat betrokkene, gelet op artikel 16 WAO, op dat moment niet is verzekerd (hij is immers na 1 januari 2004 arbeidsongeschikt geworden), dient dat artikel te worden aangepast. Er wordt daarom een wijziging van artikel 16 WAO voorgesteld. In het aan artikel 16 WAO toe te voegen onderdelen d en e, wordt geregeld dat de personen, bedoeld in artikel 43a WAO, verzekerd zijn vanaf het moment van aanvang van de periode waarin zij ziekengeld op grond van artikel 29b ZW ontvangen. Ze voldoen daardoor aan de voorwaarde van artikel 19 dat men bij aanvang van de wachttijd arbeidsongeschikt moet zijn, en kunnen, mits zij voldoen aan de overige voorwaarden in aanmerking komen voor een WAO-uitkering. [...]
2.10 Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden van haar geval precies passen onder de door de wetgever omschreven situatie die, zoals uit bovenstaande volgt, als ongewenst is aangemerkt. Echter, daarbij kan de rechtbank niet anders dan vaststellen dat de wetgever - met het doel deze ongewenste situaties te voorkomen - artikel 16 WAO heeft aangepast per 1 januari 2007, terwijl de wetgever aan het tweede lid van artikel 16 WAO geen terugwerkende kracht heeft toegekend. Hieruit vloeit voort dat, hoe onbillijk dit, ook met het oog op de bedoeling van de wetgever is, het nieuwe artikel 16, tweede lid, onder a WAO in geval van eiseres geen toepassing kan vinden. De rechtbank is van oordeel dat, als sprake is van een omissie van de zijde van de wetgever waar het betreft het toekennen van rechten, het niet aan de rechtbank is om dit te herstellen. Evenmin had verweerder op grond van een belangenafweging tot een ander oordeel kunnen komen, nu hiervoor in de wettelijke bepalingen geen ruimte is.
2.11 Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.