ECLI:NL:RBHAA:2007:BC0704

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/751606-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en afpersing met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 21 december 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen Richard G., die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en afpersing. De tenlastelegging omvatte vier feiten, waaronder het deelnemen aan een organisatie die tot doel had misdrijven te plegen, afpersing van C.D. Houtman, en het in bezit hebben van wapens. De rechtbank oordeelde dat Richard G. samen met anderen Houtman had afgeperst door hem te bedreigen met geweld en hem te dwingen tot betaling van een aanzienlijk bedrag van 1 miljoen euro. De rechtbank achtte de verklaringen van getuigen, waaronder die van Maria Houtman, voldoende betrouwbaar om tot een veroordeling te komen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten en legde een gevangenisstraf van 18 maanden op. De rechtbank overwoog dat de afpersing een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van Houtman had gemaakt, wat de strafmaat beïnvloedde. De rechtbank oordeelde ook dat de verdachte in het bezit was van wapens zonder vergunning, wat als laakbaar werd beschouwd. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/751606-06
Uitspraakdatum: 21 december 2007
Tegenspraak
verkort strafvonnis (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 18 juli 2006, 6 oktober 2006, 4 januari 2007, 2 april 2007, 3 april 2007, 5 april 2007, 12 april 2007, 16 april 2007, 7 mei 2007, 25 september 2007, 8 november 2007, 9 november 2007, 12 november 2007, 15 november 2007, 22 november 2007 en 7 december 2007 in de zaak tegen:
Richard G.,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adresgegevens]
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
FEIT 1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 2 november 2005,
te Amsterdam en/of (elders) in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of W.F.H. en/of R.v.D. en/of M.G. en/of één of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- afpersing van C.D. Houtman (artikel 317 Wetboek van Strafrecht), en/of
- bedreiging van die Houtman met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling (artikel 285 Wetboek van Strafrecht), en/of
- mishandeling van die Houtman (artikel 300 Wetboek van Strafrecht), en/of
- valsheid in geschrift (artikel 225 Wetboek van Strafrecht), en/of
- witwassen van vermogensbestanddelen, afkomstig van (afpersing van, althans enig misdrijf ten nadele van die Houtman en/of één of meer aan hem gelieerd(e) bedrijf/bedrijven (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht), en/of
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid Wet wapens en munitie;
FEIT 2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 2 november 2005,
te Amsterdam en/of /althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen,
door geweld en/of bedreiging met geweld C.D. Houtman heeft gedwongen tot de afgifte van (ongeveer) € 1.000.000,-, althans een of meer geldbedrag(en),
geheel of ten dele toebehorende aan die Houtman, in ieder geval aan (een) ander(en) dan verdachte en/of zijn mededader(s),
bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s):
- naar (de woning van) die Houtman is/zijn gegaan en/of dreigend tegen die Houtman heeft/hebben gezegd dat hij dat/een geldbedrag moest betalen omdat anders zijn woning zou worden opgeblazen en/of hij, Houtman, en/of (één of meer van) zijn familieleden zou(den) worden gedood, althans woorden van een dergelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- meermalen, althans eenmaal, op een voor die Houtman dreigende wijze een (vuur)wapen, in ieder geval een voor bedreiging geschikt voorwerp, aan die Houtman heeft/hebben voorgehouden en/of getoond en/of op die Houtman heeft/hebben gericht, en/of
- meermalen, althans eenmaal, dreigend die Houtman (in café De Hallen) heeft/hebben toe gesproken en/of (in een hoek) klem gezet, en/of
- meermalen, althans eenmaal, dreigend die Houtman (vanuit café De Hallen) heeft/hebben meegenomen, en/of
- (door één of meer van voornoemde handelingen) een dermate dreigende situatie en/of sfeer voor die Houtman heeft/hebben gecreëerd en/of in stand gehouden, dat de vrees van die Houtman voor geweld van de zijde van verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) gerechtvaardigd was;
FEIT 3
hij in of omstreeks 30 januari 2006
te Amsterdam
een wapen van categorie II, te weten:
- sleutelhangerpistool, kaliber .22, en/of
een of meer onderde(e)l(en) en/of hulpstuk(ken) die specifiek bestemd zijn voor (een) wapen(s), te weten:
- twee patroonhouders, en/of
munitie van categorie III, te weten:
- 11 patronen, kaliber 9 x 19 mm, en/of
- 27 patronen, kaliber 9 x 19 mm, en/of
- 1 patroon, kaliber 9 x 17 mm,- en/of
- 39 patronen, kaliber 9 x 19 mm, en/of
- 17 patronen, kaliber 7,65 Browning
voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
FEIT 4
hij op of omstreeks 30 januari 2006
te Amsterdam
een wapen van categorie I, te weten een mes met twee snijkanten, merk Smith en Wesson, model 6042,
voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerequireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten te weten deelneming aan een criminele organisatie (feit 1), het medeplegen van afpersing van Houtman (feit 2) en overtredingen van de Wet wapens en munitie (feit 3 en 4) en gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
3.2 Bespreking van bewijsverweren
3.2.1. Onbetrouwbaarheid van de verklaringen van Maria Houtman
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van Maria Houtman onvoldoende betrouwbaar zijn om hetgeen Houtman zelf tegenover de CIE heeft gezegd, inhoudende dat hij niet is afgeperst, te kunnen weerleggen en als basis te kunnen dienen voor een veroordeling van verdachte voor dit feit. De verklaringen van Maria Houtman vertonen opmerkelijke verschillen – onder meer – over hetgeen zij heeft waargenomen (heeft zij alleen stemmen gehoord of ook gezichten gezien) en over de aanleiding van de bedreiging (was dit de weigering van Houtman om met verdachte Willem H. samen te werken of de aankoop van het pand aan de [straatnaam]). Verder wijst de raadsman er op dat Maria Houtman, van wie aangenomen mag worden dat zij zwaar getraumatiseerd is door het gewelddadige overlijden van haar man, heeft aangegeven na de moord op haar echtgenoot last te hebben gehad van psychische blokkades. Bij de rechter-commissaris zei zij op dat moment meer te weten dan drie maanden na de dood van haar man. Dit alles leidt de verdediging tot de conclusie dat thans niet meer te onderscheiden valt of de verklaring van Maria Houtman stoelt op wat zij echt heeft gehoord en gezien, of dat hier sprake is van een eigen invulling op basis van verhalen en geruchten.
De rechtbank acht de getuigenverklaringen afgelegd door Maria Houtman voldoende betrouwbaar om tot het bewijs te kunnen meewerken.
De rechtbank stelt voorop dat de getuige zeer uitvoerig en soms indringend is bevraagd. Niet alleen is hierdoor veel – toetsbare – informatie vergaard, maar is ook duidelijk geworden welke daarbij haar bronnen van wetenschap zijn geweest. Voorts is de verdediging in de gelegenheid geweest te onderzoeken of de eventuele gevolgen van haar traumatische ervaringen van invloed zijn geweest op de verklaringen van deze getuige. Zij heeft de getuige daar vragen naar kunnen stellen en indien zij dat noodzakelijk had geacht, had zij de rechtbank kunnen vragen nader onderzoek naar de getuigenverklaringen te laten verrichten.
De raadsman signaleert een volgens hem opmerkelijk verschil in de verklaringen van Maria Houtman waar het haar waarneming van de bedreiging aan de deur betreft.
Bij vergelijking van de verklaringen op dit punt blijkt dat Maria Houtman aanvankelijk stelt dat zij vanaf de bovenverdieping agressieve Amsterdamse stemmen heeft gehoord. Vervolgens voegt zij daaraan toe dat zij de mannen vanuit een raam op de bovenverdieping heeft gezien en hun stemmen heeft herkend, waarna zij tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij ook de trap is afgerend en de mannen en haar echtgenoot in de hal heeft zien staan.
De rechtbank stelt vast dat de getuige niet zozeer telkens verschillend maar wel meer en concreter over haar waarneming van de bedreiging aan de deur heeft verteld. Afgezien van enkele punten van ondergeschikte aard, heeft dit niet heeft geleid tot tegenstrijdige verklaringen, haar verklaring als bedreigde getuige A daarbij inbegrepen. Daarnaast past deze ontwikkeling bij de hiervoor opgegeven verklaring van de getuige, onder meer inhoudende dat zij aanvankelijk te angstig was om volledige openheid van zaken te geven. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de door de verdediging gewraakte inconsistenties in de verklaringen van Maria Houtman verklaarbaar.
De raadsman ziet verder een opmerkelijk verschil in de verklaringen waar het de aanleiding tot de bedreiging betreft. Gebleken is dat de perikelen rond het pand aan de [straatnaam] in Amsterdam als directe aanleiding van de afpersing hebben gefungeerd. Dit staat er naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg dat de door Maria Houtman geschetste achtergrond en meer in het bijzonder de weigering van Houtman om met Willem H. samen te werken, in haar visie – mede – aanleiding is geweest voor de afpersing. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat de getuige op de vraag van de recherche: “zou je ons kunnen vertellen wanneer volgens jou de afpersing of bedreiging is begonnen” heeft geantwoord zoals zij deed. Dat de getuige voor het eerst in maart 2007 bij de rechter-commissaris melding maakt van de opgelegde boete voor Houtmans bemoeienis met het pand aan de [straatnaam] is derhalve, mede gelet op het feit dat zij al op een eerder moment in dit verhoor had verteld dat geschreeuwd werd: “jij wilt niet luisteren”, niet onbegrijpelijk.
De rechtbank ziet evenmin onverklaarbare verschillen in de verklaringen van de getuige waar het gaat om – de omvang van – het betaalde bedrag.
Duidelijk wordt dat volgens Maria Houtman haar echtgenoot in totaal 1 miljoen heeft betaald en dat dit in twee of drie gedeeltes is afgeleverd. Eén deel is in de [straatnaam 2] afgeleverd, waar verdachte het heeft aangepakt.
Tot slot is voor de betrouwbaarheid van Maria Houtman als getuige van belang dat haar verklaringen op veel onderdelen worden bevestigd door andere onderzoeksresultaten
3.2.2. Vals proces-verbaal met betrekking tot Thomas van der Bijl
De raadsman is van mening dat zich een vals proces-verbaal bij de stukken van het dossier bevindt. Daar waar verbalisanten relateren over een vergeefse poging Van der Bijl te verhoren, moeten zij volgens de raadsman op de hoogte zijn geweest van de uitgebreide verklaringen die deze getuige op dat moment al over de afpersing had afgelegd.
De rechtbank overweegt dat het openbaar ministerie ter terechtzitting heeft uitgelegd dat het tactisch rechercheteam dat zich met deze zaak bezighield niet op de hoogte was van de door Van der Bijl afgelegde kluisverklaringen. Het was – op dat moment – niet de bedoeling dat deze tactisch zouden worden gebruikt omdat Van der Bijl dat niet wilde. De rechtbank acht deze uitleg plausibel.
3.2.3. Verklaringen van Van der Bijl in het licht van artikel 6 EVRM
De verdediging heeft de verklaringen, door Van der Bijl afgelegd tegenover de Nationale Recherche, betwist. Zij acht de desbetreffende processen-verbaal van verhoor wegens strijd met het bepaalde in artikel 6 van het EVRM, niet bruikbaar voor het bewijs nu zij niet in de gelegenheid is geweest Van der Bijl te ondervragen en voor zijn verklaringen onvoldoende steun is te vinden in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt daaromtrent dat, hoewel de verdediging niet in de gelegenheid is geweest de betrouwbaarheid van deze voor verdachte belastende verklaringen te toetsen en deze aan te vechten door middel van het ondervragen van Van der Bijl, deze verklaringen niettemin – mits in niet doorslaggevende zin – bruikbaar zijn voor het bewijs. Daar waar de rechtbank deze verklaringen tot het bewijs laat meewerken, vinden deze in belangrijke mate steun in verschillende andere tot het bewijs gebezigde getuigenverklaringen.
3.2.4. Collaborative story-telling
De raadsman heeft voorts de betrouwbaarheid betwist van de verklaringen die bij de rechter-commissaris zijn afgelegd door zusters H., Yvonne N. en Michel N.. Voor elk van deze personen geldt, aldus de raadsman, dat zij aanvankelijk tegenover de recherche een tamelijk magere verklaring hebben afgelegd. Later, bij gelegenheid van hun verhoor bij de rechter-commissaris, bleken deze getuigen, allen regelmatige bezoekers van café de Hallen, hun verhaal fors te hebben uitgebreid. De raadman vreest dat hier sprake is van wederzijdse beïnvloeding en het gezamenlijk interpreteren van gebeurtenissen, waardoor de vervolgens afgelegde verklaringen van deze getuigen volstrekt onbetrouwbaar zijn.
De rechtbank constateert dat zowel voor de verklaringen die de door de raadsman bedoelde personen hebben afgelegd tegenover de Nationale Recherche als voor hun latere verklaringen afgelegd bij de rechter-commissaris geldt dat deze uitvoerig en telkens met vermelding van de gestelde vragen in een proces-verbaal zijn opgenomen. Daardoor valt naar het oordeel van de rechtbank in het algemeen goed af te leiden wat voor de getuige de reden van wetenschap is en op welke wijze het op verschillende momenten door hem of haar verklaarde zich tot elkaar verhoudt. De rechtbank heeft de tot het bewijs te bezigen verklaringen onder meer op deze punten en op hun consistentie kritisch beoordeeld en daarin geen aanknopingspunten gevonden om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen.
3.3. Bewijsoverweging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2 en vanwege de onderlinge samenhang, ook van feit 1. Daarnaast is de raadsman van mening dat verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken omdat niet bewezen kan worden dat het oogmerk van de organisatie was gericht op het plegen van meer dan een misdrijf.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan afpersing van Houtman.
Uitgaande van de verklaringen van Maria Houtman acht de rechtbank bewezen dat twee mededaders van verdachte Houtman aan de deur van diens huis ernstig heeft bedreigd, waarna Houtman is gedwongen tot betaling van 1 miljoen euro aan verdachte en zijn mededaders. Blijkens de zich in het dossier bevindende verklaringen heeft verdachte na deze afpersing de bestaande samenwerking met zijn mededaders voortgezet, in die zin dat zij ten opzichte van Houtman telkens op dezelfde wijze gezamenlijk zijn blijven optreden. Hierbij bezochten zij gelijktijdig dezelfde cafés, reden op dezelfde brommers en bleven via een aan Houtman verstrekte telefoon met hem contact onderhouden. De rechtbank ziet in deze voortdurende nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten de voor de hier bedoelde organisatie vereiste continuïteit en structuur. Voorts blijkt uit de verklaringen in het dossier dat Houtman ook na de bedreiging aan de deur enkele malen door verdachte en/of zijn mededaders onder bedreigende omstandigheden is aangesproken. Gelet hierop acht de rechtbank met de officieren van justitie tevens bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht. Het samenwerkingsverband is tot kort voor de dood van Houtman blijven bestaan en had het oogmerk op het jegens Houtman plegen van bedreigingen, afpersing en het vervolgens witwassen van daardoor verkregen gelden.
De rechtbank acht aldus beide ten laste gelegde feiten bewezen.
3.4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 1, 2, 3 en 4 heeft begaan, in dier voege dat:
FEIT 1
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 2 november 2005, te Amsterdam en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, W.F.H., R.v.D. en een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- afpersing van C.D. Houtman;
- bedreiging van die Houtman met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en
- witwassen van vermogensbestanddelen, afkomstig van afpersing van die Houtman.
FEIT 2
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 december 2004,
te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld C.D. Houtman heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer 1.000.000,- euro,
geheel of ten dele toebehorende aan die Houtman,
bestaande die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededaders:
- naar de woning van die Houtman zijn gegaan en dreigend tegen die Houtman hebben gezegd dat hij dat geldbedrag moest betalen omdat anders zijn woning zou worden opgeblazen en hij, Houtman, en zijn familieleden zouden worden gedood, althans woorden van een dergelijke dreigende aard of strekking, en/of
-op een voor die Houtman dreigende wijze een (vuur)wapen, in ieder geval een voor bedreiging geschikt voorwerp, aan die Houtman hebben getoond en/of
- dreigend die Houtman (in café De Hallen) hebben toegesproken en in een hoek klem gezet en die Houtman hebben meegenomen, door welke voornoemde handelingen zij een dermate dreigende situatie voor die Houtman hebben gecreëerd en in stand gehouden, dat de vrees van die Houtman voor geweld van de zijde van verdachte en zijn mededaders gerechtvaardigd was;
FEIT 3
hij op 30 januari 2006 te Amsterdam een wapen van categorie II, te weten:
- sleutelhangerpistool, kaliber .22,
en onderdelen die specifiek bestemd zijn voor wapens, te weten:
- twee patroonhouders, en
munitie van categorie III, te weten:
- 11 patronen, kaliber 9 x 19 mm, en
- 27 patronen, kaliber 9 x 19 mm, en
- 1 patroon, kaliber 9 x 17 mm, en
- 39 patronen, kaliber 9 x 19 mm, en
- 17 patronen, kaliber 7,65 Browning
voorhanden heeft gehad;
FEIT 4
hij op 30 januari 2006 te Amsterdam een wapen van categorie I, te weten een mes met twee snijkanten, merk Smith en Wesson, model 6042, voorhanden heeft gehad.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder feit 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Feit 1: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Feit 2: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
Feit 4: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sancties en van overige beslissingen
6.1 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met drie anderen Houtman afgeperst. Twee van zijn mededaders hebben Houtman in zijn woning opgezocht en hem daar, in het bijzijn van zijn echtgenote en 13 jarige dochter bedreigd. Zij hebben Houtman een vuurwapen getoond en hem gedreigd zijn huis met dynamiet op te blazen wanneer hij niet zou betalen. Nadat Houtman hen 1 miljoen euro had betaald, hebben verdachte en zijn mededaders de voor Houtman dreigende situatie in stand gehouden door hem nog een aantal malen tot dergelijke ontmoetingen te dwingen.
Verdachte kende Houtman al meer dan 20 jaren en had in het verleden een vriendschappelijk contact met hem. Uit de verklaringen van Maria Houtman is gebleken dat het feit dat het juist zijn oude gabbers waren die zich zo tegen hem hadden gekeerd, Houtman diep heeft geraakt. Volgens zijn directe familie was Houtman als gevolg van de door verdachte en zijn mededaders uitgeoefende druk in deze laatste periode van zijn leven zichzelf niet meer.
Afpersing behoort tot de categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maken, waarvan de slachtoffers vaak nog lange tijd de emotionele gevolgen ondervinden. Dat in het geval van Houtman de forse bedreiging diep en langdurig op zijn leven en dat van zijn gezin heeft ingegrepen, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Zij acht een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden. Bij het bepalen van de duur daarvan houdt de rechtbank er wel uitdrukkelijk rekening mee dat verdachtes rol bij de afpersing kleiner was dan die van zijn medeverdachten.
Voorts heeft verdachte een mes, een sleutelhangerpistool, twee patroonhouders en munitie in zijn woning bewaard. Verdachte, die daarvoor geen vergunning had, handelde daarmee laakbaar. Dit geldt temeer nu wapens steeds vaker een rol spelen bij het plegen van strafbare feiten en in die zin een bedreiging voor een veilige samenleving vormen.
Bij de uiteindelijke bepaling van de strafmaat geldt tenslotte ook nog, dat de rechtbank in de wijze waarop is omgegaan met de getuigenis van Maria Houtman, aanleiding ziet de op te leggen straf enigszins te matigen. Zij is van oordeel, dat het opvoeren van Maria Houtman als bedreigde getuige niet geheel zonder risico was en vraagt zich af of de redelijke verwachting, dat Maria Houtman van de zijde van de verdediging zou worden voorgedragen als getuige, wel voldoende onderkend is waar het gaat om de op dat moment dan ontstane situatie. Het op 4 april 2007 door officier van justitie mr. Plooij opgemaakte proces-verbaal, waarin de gang van zaken wordt beschreven en verklaard, geeft geen rechtstreeks antwoord op deze vraag. Tevens zou het voor de hand gelegen hebben de verdediging uit te nodigen het nader verhoor van Maria Houtman op 27 augustus 2007 bij te wonen, opdat zij daar de getuige nog aanvullende vragen kon stellen. Dit verhoor vond immers plaats naar aanleiding van de inhoud van de plotseling opgedoken verklaring van Maria Houtman van 3 november 2005, afgelegd in het onderzoek naar de moord op haar man, waarin zij ook over de afpersing spreekt.
6.2. Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen voorwerpen, te weten het mes, de patroonhouders, de munitie en de schoonmaakspullen dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de feiten 3 en 4 met betrekking tot die voorwerpen zijn begaan. Het ongecontroleerde bezit van voormeld mes, de patroonhouders en de munitie is in strijd met de wet, dat van de schoonmaakspullen in strijd met het algemeen belang.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht, artikelen 36b, 36c, 57, 140, 312 en 317;
Wet wapens en munitie, artikelen 13, 26, 55.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHTTIEN (18) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
– 1.00 STK Mes, SMIT & WESSON;
– 1.00 STK Patroonhouder;
– 1.00 STK Munitie, Schoenendoos (Gucci) met diverse soorten patronen;
– 1.00 STK Diverse, Plastic doos inhoudende schoonmaakspullen voor een wapen.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mrs. I.A.M. Tel en H.A. Pott Hofstede, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. H.W. van der Ploeg en C.C.J. Antonos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2007.