RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/5700, 05/5701 en 05/5689
Uitspraakdatum: 17 september 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan eiseres is voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.
Aan eiseres zijn voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 31.021, alsmede bij afzonderlijke beschikking een vergrijpboete van ƒ 1.861. Voorts zijn voor dat jaar aan eiseres opgelegd een navorderingsaanslag premie Wet arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (hierna: WAZ) ten bedrage van ƒ 5.754, berekend naar een WAZ-grondslag van ƒ 31.610, alsmede bij afzonderlijke beschikking een vergrijpboete van ƒ 2.666.
Verweerder heeft de navorderingsaanslagen IB/PVV en WAZ 2001, de navorderingsaanslag IB/PVV 1999 en de daarbij opgelegde boetes bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 20 oktober 2005 gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen voornoemde uitspraken beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2007 te Haarlem.
Ter zitting zijn de onderhavige beroepen gezamenlijk behandeld met die van de echtgenoot van eiseres A (procedurenummers 05/5700, 05/5715, 05/5716, 05/5717, 05/5718 en 05/6157) betreffende de aan hem opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV 1998, 2001 en 2002 en de navorderingsaanslagen ZFW 2002, WAZ 2001 en 2002, en bij genoemde aanslagen opgelegde boetes.
Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door B en X. Namens verweerder is verschenen C, bijgestaan door D.
Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiseres drijft sinds juni 2000 een onderneming. De activiteiten van de onderneming bestaan uit exploitatie van een zogenoemd bruin-buurtcafé. De onderneming is tot en met 31 december 2001 in de vorm van een vennootschap onder firma (VOF) gedreven. Firmanten waren eiseres en haar echtgenoot. De winstverdeling bedroeg 50%-50%. In verband met gezondheidsproblemen van eiseres is de VOF omgezet in een eenmanszaak en is de onderneming vanaf 1 januari 2002 voor rekening en risico van de echtgenoot van eiseres gedreven.
2.2. Op 24 augustus 2005 is een boekenonderzoek aangekondigd. Het rapport van het op 16 september 2004 ingestelde onderzoek is gedagtekend 4 april 2005. Een afschrift van het rapport is verzonden aan de adviseur van eiseres.
2.3. In genoemd rapport constateert verweerder dat de kasadministratie geen betrouwbare basis voor de winstberekening is, dat de uit de administratie blijkende brutowinstpercentages van de jaren 2001 tot en met 2003 onverklaarbaar afwijken ten opzichte van de branchegegevens en dat de uitkomst van de theoretische omzetberekening aan de hand van afnameoverzichten en de door eiser gehanteerde verkoopprijzen, onaanvaardbaar afwijkt van de verantwoorde omzet.
Hieraan wordt in het rapport de conclusie verbonden dat de administratie niet kan dienen als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening en dat de administratie van de onderneming in de jaren 2001 tot en met 2003 dusdanig ernstige tekortkomingen kent dat de door eiseres gevoerde administratie verworpen wordt.
2.4. De winst over de jaren 2001 tot en met 2003 heeft verweerder als volgt herberekend.
2.4.1. Aan de hand van de administratie zijn brutowinstpercentages vastgesteld. Daarbij is rekening gehouden met de volgende uitgangspunten:
- Bij het vaststellen van de inkoopwaarden van de omzet hoog (alcoholische danken) en omzet laag (alcoholvrije dranken) is rekening gehouden met het privé gebruik goederen zoals aangegeven in de jaarstukken in de verhouding 90%-10%.
- De omzet totaal bestaat alleen uit de omzetten hoog en laag tarief (omzet speelautomaten en omzet biljard zijn buiten de berekening gelaten).
2.4.2. Door verweerder is aan de hand van de afnameoverzichten van [biermerk] en [wijnhuis], gemiddelde aantallen consumpties per liter ingekochte drank en de door eiseres gehanteerde verkoopprijzen een berekening gemaakt van het gewogen brutowinstpercentage met betrekking tot alcoholische en alcoholvrije dranken.
2.4.3. Met behulp van de aan de hand van de administratie vastgestelde inkoopwaarden (2.4.1) en de berekende brutowinstpercentages (2.4.2) is de theoretische omzet berekend. Het verschil tussen de aldus berekende omzet en de aangegeven omzet is in de winst van eiseres opgenomen.
2.4.4. Voor wat betreft 2001 heeft verweerder voorts een bedrag van € 1.972 als niet verantwoorde omzet speelautomaten in de winst opgenomen.
2.4.5. De gecorrigeerde winsten heeft verweerder op grond van de hiervoor weergegeven berekeningen vastgesteld op € 55.007 (2001), € 56.860 (2002) en € 38.768 (2003).
2.5. De gecorrigeerde winsten vormen de grondslag voor de correcties in de IB/PVV, de WAZ en de ZFW. De gecorrigeerde winst 2001 is in de verhouding 50%-50% over beide vennoten verdeeld. De gecorrigeerde winst 2002 is volledig toegerekend aan A. De navorderingsaanslagen zijn gebaseerd op deze correcties.
2.6. Het bij de aanslag IB/PVV 2001 vastgestelde belastbaar inkomen mondde uit in een verlies en bedroeg € 9.292 negatief. Dit negatieve inkomen is verrekend met het positieve inkomen van eiseres over het jaar 1999 middels een carry-back beschikking. Het belastbaar inkomen 1999 was aldus verminderd van een bedrag van f 9.804 tot een bedrag van f nihil. Omdat de winst uit onderneming over het jaar 2001 is gecorrigeerd, wordt het belastbaar inkomen uit werk en woning over dat jaar positief. Middels de onderhavige navorderingsaanslag IB/PVV 1999 is deze verliesverrekening teruggedraaid.
2.7. Op 16 september 2005 heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden. De inspecteur heeft toen medegedeeld dat zij zich deels kon vinden in de bezwaren. De totale omzetcorrectie over de jaren 2001 tot en met 2003 zou dan worden verminderd van € 120.193 tot een totaalbedrag van € 82.000. Dit compromisvoorstel is niet geaccepteerd. Eiser heeft een tegenvoorstel gedaan waarbij de totale correctie € 37.500 bedroeg. Dit voorstel is niet geaccepteerd door verweerder. Na ontvangst van de motivering van de beroepschriften heeft er nogmaals op 6 januari 2006 een gesprek plaatsgevonden op initiatief van verweerder. Het slotvoorstel van verweerder om de totale omzetcorrectie over de jaren 2001 tot en met 2003 vast te stellen op € 60.000 heeft eiser afgewezen bij brief van 12 januari 2006.
In geschil is of:
-de bewijslast terecht is omgekeerd;
-de correcties juist zijn berekend;
-terecht en tot het juiste bedrag boetes zijn opgelegd.
Eiseres beantwoordt deze vragen ontkennend en verweerder bevestigend.
De omzetcorrectie 2001 voor zover die voortvloeit uit de speelautomaten is niet in geschil.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 27e Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verklaart de rechtbank het beroep onder meer ongegrond indien niet volledig is voldaan aan de verplichting ingevolge artikel 52 AWR, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. In artikel 52 AWR is de administratieplicht neergelegd. De rechtbank stelt voorop dat deze omkering van de bewijslast slechts dan gerechtvaardigd is, indien de door eiseres gevoerde administratie dusdanig ernstige tekortkomingen kent dat verweerder deze terecht heeft verworpen. Tot die conclusie heeft verweerder kunnen komen indien zich twee van de drie volgende omstandigheden voordoen: a. het brutowinstpercentage is om niet-verklaarbare redenen substantieel lager dan dat van branchegenoten, b. er kleven gebreken aan de boekhouding en c. uit een vermogensvergelijking komt zonder deugdelijke verklaring een negatief of onaanvaardbaar laag netto-privécijfer. Bij de beantwoording van de vraag of eiseres aan haar administratie- en bewaarplicht heeft voldaan, houdt de rechtbank rekening met de aard en de omvang van het bedrijf.
4.2. Verweerder betoogt dat er aan de kasadministratie gebreken kleven waardoor die geen deugdelijke basis vormt voor de winstberekening. Verweerder voert daartoe aan dat de kassaldi zoals vermeld in het kladkasboek verschillen van de kassaldi in de jaarrekening per 1 januari van de jaren 2001, 2002 en 2003, en dat uitgaande van de saldi in het kladkasboek in de loop van genoemde jaren negatieve kassaldi hebben bestaan. Het kladkasboek geeft een saldo aan per 1 januari 2001 ten bedrage van € 3.175,10 terwijl de jaarstukken per die datum uitgaan van een kassaldo van € 9.415,80. Het kladkasboek geeft voorts per 1 januari 2002 een saldo ten bedrage van € 460, terwijl de jaarstukken per die datum uitgaan van een kassaldo van € 7.058.
4.3. Voor zover eiseres voor de negatieve kassaldi als verklaring geeft dat door haar in privé gedane betalingen niet als storting in de kas zijn verwerkt, impliceert dit standpunt – zoals verweerder terecht naar voren brengt - erkenning dat de kasverantwoording op dit punt onjuist dan wel onvolledig is geweest. Met betrekking tot de verschillen in de kassaldi per 1 januari stelt eiseres dat het grootste aandeel van dit verschil wordt veroorzaakt door op die datum in de gokkasten aanwezige gelden. Deze behoren tot de kasgelden, maar waren in het kladkasboek nog niet als zodanig verantwoord, aldus eiseres. In deze visie zou – uitgaande van de totale omvang van het geconstateerde kasverschil - ultimo 2000 en 2001 ongeveer € 6.200 respectievelijk € 6.600 aan contanten in de gokkasten hebben gezeten. Dit is – zoals verweerder terecht betoogt- niet aannemelijk gelet op de jaaromzet uit de gokkasten ten bedrage van ongeveer € 14.000 (2001) € 19.000 (2002). Voorts ontbreken in de administratie– zo is onweersproken komen vast te staan – stortingsbewijzen van het kasgeld bij de bank en kladaantekeningen waarop de dagomzetten worden aangegeven. Gelet op het een en ander acht de rechtbank aannemelijk dat de kasadministratie in de onderhavige jaren in zoverre gebreken vertoont.
4.4. Verweerder baseert zich voor verwerping van de administratie voorts op het standpunt dat de vastgestelde brutowinstpercentages in de jaren 2001 tot en met 2003 onverklaarbaar afwijken van de branchegegevens. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting niet kunnen aangeven op welke branchegegevens hij deze conclusie baseert. Het rapport van het boekenonderzoek biedt evenmin een onderbouwing van dit standpunt. Het aanbod van verweerder ter zitting om dit punt alsnog uit te zoeken is naar het oordeel de rechtbank te laat gedaan en wordt om die reden gepasseerd. In het rapport van het boekenonderzoek was reeds een afwijking van de branchegegevens geconstateerd, zodat ervan moet worden uitgegaan dat verweerder deze stellingname zonder nader onderzoek zou moeten kunnen onderbouwen. Hierbij neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat eiseres dit punt in beroep heeft weersproken en ter ondersteuning van de door haar berekende omzet en winst, kengetallen naar voren heeft gebracht van het Bedrijfsschap Horeca en Catering. De stelling van eiseres dat verweerder bij de berekening is uitgegaan van landelijke gemiddelden en dat in het onderhavige geval vergelijking met branchegegevens van zogenoemde bruine cafés meer op zijn plaats is, heeft verweerder niet dan wel onvoldoende weersproken. De stelling van verweerder dat de aangegeven brutowinstpercentages afwijken van de branchegegevens laat de rechtbank derhalve bij de beoordeling van de omkering van de bewijslast buiten beschouwing.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde gebreken in de kasadministratie, in de hierboven geschetste omstandigheden, op zichzelf bezien niet kunnen leiden tot de omkering van de bewijslast. Dat de door verweerder berekende brutowinstpercentages en de op basis van de jaarstukken verantwoorde brutowinstpercentages, onaanvaardbaar van elkaar verschillen en dat deze verschillen doen vermoeden dat de brutowinstmarges zoals die volgen uit de jaarstukken, te laag zijn, vormt niet een gebrek in de administratie op basis waarvan deze zou moeten worden verworpen. In combinatie met voornoemde gebreken leidt dit evenmin tot omkering van de bewijslast. Hoewel gelet op de aard van het bedrijf van eiseres, een cafébedrijf, waar de omzet grotendeels via de kas verloopt, een betrouwbare kasadministratie van groot belang is, kan niet worden gezegd dat de verschillen in de kasadministratie van zodanige aard en omvang zijn dat omkering van de bewijslast gerechtvaardigd is. De rechtbank neemt hierbij voorts in aanmerking dat eiseres en haar echtgenoot het café in 2000 zijn begonnen en dat – zo heeft verweerder ter zitting toegegeven – de privé-bestedingen van eiseres en haar echtgenoot niet in het onderzoek zijn betrokken, terwijl de gestelde correcties wel van zodanige aard en omvang zijn dat zo’n onderzoek op de weg van verweerder had gelegen. Het standpunt van verweerder in dit verband dat het niet zijn taak is uit te zoeken waar het geld is gebleven kan de rechtbank evenmin volgen. Een en ander klemt te meer daar eiseres – naar zij ter zitting heeft gesteld - levensverzekeringen heeft afgekocht en haar woning heeft verkocht teneinde schulden van de onderneming af te lossen. Gelet op deze omstandigheden kan niet op voorhand ervan worden uitgegaan dat eiseres en haar echtgenoot in de onderhavige periode in privé de beschikking hebben gehad over bedragen ter grootte van de gestelde correcties.
4.6. De bewijslast dat de navorderingsaanslagen tot het juiste bedrag zijn vastgesteld ligt op grond van de normale regels voor de verdeling van de bewijslast bij verweerder. Het is aan verweerder de voorgestelde correcties aannemelijk te maken. Verweerder heeft zich gebaseerd op zijn theoretische omzetberekening.
4.7. Eiseres stelt primair dat de brutowinstpercentages zoals die uit de jaarstukken blijken niet veel afwijken van een door haar gemaakte theoretische omzetberekening en dat de berekeningen van verweerder op dit punt onjuist zijn. In dat verband betoogt eiseres onder meer dat de inkoopwaarde van de omzet die uit de jaarstukken blijkt, moet worden gecorrigeerd met inkopen die niet tot omzet leiden, zoals schoonmaakmiddelen, kaarsen en gratis aan de klanten verstrekte etenswaren. Eiseres corrigeert de inkoopwaarde voorts met een bedrag aan privégebruik. Aldus komt eiseres op basis van de jaarstukken op een hoger brutowinstpercentage dan verweerder op basis van de jaarstukken heeft berekend.
4.8. Ook indien wordt uitgegaan van de juistheid van deze herrekening van de inkoopwaarde dan is dit – zoals verweerder terecht betoogt - op zichzelf bezien onvoldoende om het verschil met de door verweerder berekende brutowinstpercentages te verklaren. Blijkens het rapport van het boekenonderzoek is voorts bij de berekening rekening gehouden met een eigen gebruik van 10%. De rechtbank acht dit niet te laag.
4.9. Ter onderbouwing van haar primaire standpunt stelt eiseres voorts dat verweerder bij de theoretische omzetberekening is uitgegaan van onjuiste verkoopprijzen en dat de gehanteerde verkoopprijzen zijn gebaseerd op het prijsniveau van 2003 en niet op het prijsniveau van 2001. Verweerder heeft daartegenover aangevoerd dat is uitgegaan van prijslijsten uit 2003, dat die prijzen zijn teruggerekend op basis van de prijsstijgingen in de periode 2002 en 2003 en dat daarbij rekening is gehouden met prijsstijgingen als gevolg van invoering van de euro. Eiseres heeft daartegenover geen prijslijsten overgelegd met betrekking tot de onderhavige jaren. Wel is een overzicht verstrekt van de prijzen waarvan eiseres uitgaat bij haar theoretische omzetberekening. Hieruit blijkt dat het gaat om kleine verschillen in de prijzen. De omzet van de onderneming van eiseres bestaat hoofdzakelijk uit de verkoop van kelderbier. Wat dat betreft gaat eiseres voor het jaar 2001 uit van een prijs van € 1,50 per glas en verweerder van € 1,60 per glas. De rechtbank acht aannemelijk dat voor wat betreft de vieux een te hoge prijs is gehanteerd en dat voor wat betreft een twaalftal zogenoemde Pileerkes ten onrechte ervan is uitgegaan dat dit drank betreft, terwijl het om bierglazen gaat die niet voor de omzet zijn bestemd. Laatstgenoemde twee posten hebben evenwel een relatief verwaarloosbaar aandeel in de inkoopwaarde van de omzet. Gelet op het voorgaande valt er wel wat af te dingen op de berekening van verweerder, maar hetgeen eiseres daartegenover heeft ingebracht is onvoldoende om de berekening van verweerder te verwerpen en voor wat betreft de theoretische omzetberekening de door eiseres aangedragen prijzen volledig te volgen.
4.10. Eiseres betwist voorts de door verweerder gehanteerde schenknormen en verwijst daartoe naar een overgelegd rapport, afkomstig van E, bedrijfsadviseur van de F.
4.10.1. Voorzover eiseres in dit verband aanvoert dat rekening moet worden gehouden met eigen gebruik en weggevertjes, verwerp de rechtbank haar standpunt. De correctie voor eigen gebruik en weggevertjes heeft reeds plaatsgevonden bij de bepaling van de zuivere of herrekende inkoopwaarde (zie hierboven). Het zou dubbelop zijn als dit nogmaals tot uidrukking zou worden gebracht bij het bepalen van de schenknormen.
4.10.2. Met betrekking tot sterke dranken wordt door eiseres een schenknorm van 21 glazen per liter gehanteerd terwijl verweerder uitgaat van 24 glazen per liter. Dat de glazen in een bruin café als het onderhavige voller worden geschonken omdat – zoals eiseres stelt - geen maatbekers, maatglazen of andere schenkhulpmiddelen worden gebruikt acht de rechtbank, gelet op hetgeen partijen daaromtrent over en weer hebben aangevoerd aannemelijk, zodat in zoverre de door verweerder gehanteerde schenknorm niet als basis voor de berekening kan dienen.
4.10.3. In de berekening van eiseres wordt ervan uitgegaan dat bij het schenken van bier een tapverlies van 26% optreedt. Verweerder gaat uit van een tapverlies van 16%. Op dit punt volgt de rechtbank het standpunt van verweerder. Niet is in geschil dat in het café voornamelijk kelderbier wordt geschonken. Volgens verweerder is daarbij sprake van een minimaal tapverlies. Genoemde 16% acht de rechtbank daarbij een voldoende ruime marge. De stelling van eiseres dat zij gebruik maakt van een oude bierinstallatie en dat daardoor meer bier verloren gaat, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft het schenkverlies van het bier dan ook niet te laag vastgesteld.
4.11.1. Gelet op het voorgaande heeft verweerder aan de op hem rustende bewijslast voldaan en faalt de berekening van eiseres. De primaire stelling van eiseres dat de correctie nul moet bedragen verwerpt de rechtbank, omdat de kasadministratie, zoals hiervoor is geconstateerd, in verband met gebreken daarin niet overtuigend de daadwerkelijke omzet aannemelijk maakt en verweerder de door eiseres in haar jaarrekening verantwoorde omzet voldoende heeft weerlegd. De subsidiaire stelling van eiseres, waarbij de correctie wordt gebaseerd op de theoretische omzetberekening van E en de herrekende inkoopwaarde, verwerpt de rechtbank eveneens nu het rapport op diverse punten niet kan worden gevolgd, namelijk voor wat betreft de daarin gehanteerde schenknormen en de verkoopprijzen waarvan is uitgegaan is dat rapport.
4.11.2. Op enkele - zij het ondergeschikte - punten is het een en ander af te dingen op de berekening van verweerder, zodat de rechtbank de door hem toegepaste correcties niet volledig zal volgen. Meer subsidiair beroept eiseres zich op het compromisvoorstel van verweerder in de bezwaarfase, namelijk een totaalcorrectie voor de jaren 2001 tot en met 2003 van € 82.000 in plaats van de gestelde € 120.193. Hoewel verweerder weerspreekt dat een beroep kan worden gedaan op opgewekt vertrouwen, heeft hij zich bereid verklaard ermee akkoord te gaan de totale correctie op dat bedrag vast te stellen. De rechtbank acht deze uitkomst – gelet op het voorgaande en hetgeen partijen dienaangaande over en weer hebben aangevoerd - een goede benadering van het totaalbedrag van de correctie en stelt deze in goede justitie vast op dat bedrag.
4.11.3. De inkomenscorrectie bedraagt derhalve voor 2001:
€ 82.000 * 1/3 * 50% = € 13.667, zodat het belastbaar inkomen uit werk en woning dient te worden vastgesteld op € 5.520 volgens deze berekening: -/- € 9.133 (belastbaar inkomen uit werk en woning volgens aangifte) + € 13.667 + € 986 (de niet bestreden correctie speelautomaten). Het premie-inkomen voor de WAZ bedraagt dan
€ 18.946 ( € 4.293 + 13.667 + 986). Rekening houdend met het premievrije bedrag ad
€ 13.160, bedraagt de heffingsgrondslag € 5.786.
4.12. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep op het meer subsidiaire standpunt. Het nog meer subsidiaire standpunt van eiseres behoeft geen bespreking.
4.13. Aangezien het belastbaar inkomen uit werk en woning 2001 uiteindelijk op een positief bedrag uitkomt, faalt het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 1999.
Boete
4.14. Gelet op het voorgaande, waarbij is geconstateerd dat sprake is geweest van gebreken in de kasadministratie, is de rechtbank van oordeel dat in zoverre sprake is van bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden geheven. De rechtbank acht aannemelijk dat sprake is van voorwaardelijk opzet voor zover de correcties voortvloeien uit de gebrekkige kasadministratie. Dat opzet strekt zich echter niet uit tot het totaalbedrag van de correctie, omdat de correctie tevens is gebaseerd op de theoretische omzetberekening van verweerder. In zoverre acht de rechtbank niet aannemelijk dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Dat de omzet voor een te laag bedrag is verantwoord is wel komen vast te staan. De rechtbank acht aannemelijk dat dit het gevolg is van ernstige nalatigheid van eiseres met betrekking tot de administratie van haar onderneming, zodat het te wijten is aan de grove schuld van eiseres dat te weinig belasting en premies zijn geheven. Een en ander in aanmerking nemende en rekening houdende met de hierboven aangestipte persoonlijke en financiële omstandigheden van eiseres en haar echtgenote, acht de rechtbank een boete van 25% over het resterende bedrag van de correctie passend en geboden.
Slotsom
4.15. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV 1999 ongegrond te worden verklaard en dienen de beroepen betreffende de overige navorderingsaanslagen en boetes gegrond te worden verklaard.
Gelet op de samenhang met de zaken met als procedurenummers 05/5700, 05/5715, 05/5716, 05/5717, 05/5718 en 05/6157, waarin op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht verweerder is veroordeeld in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, vindt de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in de onderhavige beroepsprocedure. Op de voet van het bepaalde in artikel 3 van voornoemd besluit zullen beide zaken voor de vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, worden beschouwd als één zaak.
De rechtbank:
- verklaart het beroep betreffende de aanslag IB/PVV 1999 ongegrond;
- verklaart de overige beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar betreffende 2001;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.520 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- vermindert de navorderingsaanslag WAZ 2001 tot een berekend naar een heffingsgrondslag van € 5.786 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- vermindert de opgelegde boetes tot een percentage van 25 en overeenkomstig de vermindering van de daaraan ten grondslag liggende navorderingsaanslagen en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten, en
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 17 september 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.A. Fase, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr. R.G. Kemmers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J.E.M. Anderluh Vanherck, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.