ECLI:NL:RBHAA:2007:BB9144

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6553
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C.M. Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 9 november 2007 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die een bijstandsuitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Verzoekster had niet voldaan aan haar inlichtingenplicht door niet opgeroepen gesprekken bij de gemeente Zandvoort bij te wonen, wat leidde tot de opschorting en uiteindelijk de intrekking van haar uitkering per 1 augustus 2007. Verweerder had verzoekster herhaaldelijk uitgenodigd voor gesprekken en om documenten te overleggen, maar verzoekster was op geen van de afspraken verschenen. Verzoekster stelde dat zij in acute financiële nood verkeerde en dat de gemeente onvoldoende had gemotiveerd waarom haar uitkering was beëindigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster in strijd had gehandeld met haar inlichtingenplicht en dat de intrekking van de uitkering op goede gronden was gebeurd. De rechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening, en wees het verzoek af. De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 6553 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 november 2007
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.M.G. Weel-Krimp, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2007 heeft verweerder verzoeksters recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 augustus 2007 beëindigd, omdat zij niet heeft voldaan aan de op haar rustende inlichtingenplicht.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 2 oktober 2007 bezwaar gemaakt. Bij brief van eveneens 2 oktober 2007 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 november 2007, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M.M.G. Weel-Krimp, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door G. Kuiper, werkzaam bij de gemeente Zandvoort.
2. Overwegingen
2.1 Verzoekster ontvangt met ingang van 9 juli 1984 van verweerder een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Deze uitkering is vanaf 1 januari 2004 gebaseerd op de WWB. Op 25 juli 2007 heeft verzoekster bij verweerder een heronderzoeksformulier ingeleverd. Dit formulier vormde voor verweerder aanleiding verzoekster bij brief van 25 juli 2007 uit te nodigen voor een gesprek op 30 juli 2007. Ook heeft verweerder verzoekster verzocht bij die gelegenheid bankafschriften over de laatste drie maanden en daarnaast een bewijs van haar ziektekostenverzekering mee te nemen. Verzoekster is op 30 juli 2007 niet bij verweerder verschenen. Bij brief van 30 juli 2007 heeft verweerder verzoekster uitgenodigd voor een gesprek op 2 augustus 2007. Ook op die datum is verzoekster niet verschenen. Verweerder heeft vervolgens verzoeksters uitkering per 1 augustus 2007 opgeschort. Bij brief van 2 augustus 2007 heeft verweerder verzoekster een hersteltermijn gegeven tot 28 augustus 2007 om op die datum alsnog te verschijnen en de gevraagde inlichtingen te verschaffen. Verzoekster is opnieuw niet verschenen. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 18 september 2007 verzoeksters recht op uitkering per 1 augustus 2007 beëindigd.
2.2 Op 14 september 2007 heeft verzoekster bij verweerder een WWB-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft verweerder deze aanvraag gehonoreerd, onder toepassing van een maatregel van 20% gedurende een maand. Deze maatregel is opgelegd, omdat verzoekster niet heeft gereageerd op oproepen van Argonaut voor een medisch onderzoek naar verzoeksters mate van arbeids(on)geschiktheid.
2.3 Verzoekster stelt een spoedeisend belang te hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening, omdat zij in een acute financiële noodsituatie zit. Zij stelt de oproepen van verweerder van 30 juli en 2 augustus 2007 niet te hebben ontvangen. De oproep van 25 juli 2007 heeft verzoekster wel ontvangen, maar zij was niet in staat tijdig te reageren, omdat zij enige dagen afwezig was. Ook stelt verzoekster dat verweerder geen aanleiding had te veronderstellen dat verzoekster geen inkomsten had opgegeven. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid de uitkering van verzoekster te beëindigen. Volgens verzoekster is zij hierdoor onevenredig in haar belang getroffen. Ter zitting heeft verzoekster aangevoerd dat zij inmiddels de gevraagde stukken bij verweerder heeft ingeleverd. Volgens verzoekster kan schending van de inlichtingenplicht niet leiden tot beëindiging van de uitkering.
2.4 Verweerder stelt zich op het standpunt, dat verzoekster heeft gehandeld in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting. Om die reden heeft verweerder zijns inziens op goede gronden per 1 augustus 2007 verzoeksters recht op een WWB-uitkering beëindigd.
2.5 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.6 Ingevolge artikel 17, eerste lid, WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op (onder meer) het recht op bijstand. Ingevolge het tweede lid van artikel 17 WWB, is de belanghebbende verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 54 WWB luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en ter zake van weigering van bijstand, kan het college een dergelijk besluit herzien of intrekken:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (.................) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;
b. indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort."
2.7 Deze procedure spitst zich toe op de vraag of verweerder verzoeksters uitkering krachtens de WWB, naar voorlopig oordeel, op juiste gronden met ingang van 1 augustus 2007 heeft ingetrokken.
2.8 Vast staat dat verweerder verzoekster bij brief van 25 juli 2007 heeft uitgenodigd voor een gesprek op 30 juli 2007 om 10.30 uur. In deze brief heeft verweerder verzoekster verzocht om overlegging van de onder 2.1 vermelde stukken. Verzoekster heeft, naar zij heeft verklaard, de brief van 25 juli 2007 ontvangen. Eveneens staat vast dat verzoekster op 30 juli 2007 niet bij verweerder is verschenen en dat zij de gevraagde stukken niet (tijdig) bij verweerder heeft ingeleverd. Hierdoor heeft verzoekster gehandeld in strijd met de in artikel 17 WWB neergelegde inlichtingenplicht. De omstandigheid dat verzoekster rond 30 juli 2007 gedurende enige dagen niet thuis was, maakt het voorgaande niet anders. In een dergelijke situatie ligt het immers op de weg van verzoekster om, als zij gedurende een wat langere tijd haar woning verlaat, verweerder hiervan op de hoogte te stellen of gedurende haar afwezigheid iemand anders te machtigen haar post te bewaken en zo nodig te openen. Ook lag het naar het oordeel van de voorzieningenrechter op de weg van verzoekster om, na thuiskomst, bij het aantreffen van de oproep van 25 juli 2007, onmiddellijk met verweerder contact op te nemen om alsnog een afspraak te maken om uiteen te zetten waarom verzoekster niet was verschenen op 30 juli 2007 en voorts om de noodzakelijke inlichtingen alsnog te verschaffen.
2.9 Op grond van het voorgaande heeft verweerder, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, verzoeksters WWB-uitkering terecht en op goede gronden per 1 augustus 2007 ingetrokken.
2.10 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt dan ook afgewezen.
2.11 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzieningenrechter, en op
9 november 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.