RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/800732-07
Uitspraakdatum: 8 oktober 2007
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 september 2007 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in PI Nrd Brabant Nrd, Leuvense Poort.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 juni 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.1 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 23 juni 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot deze bewezenverklaring op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank, nu verdachte het ten laste gelegde heeft bekend, volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen.
1.
de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, waarin hij onder meer – zakelijk weergegeven – heeft verklaard:
Toen ik op 23 juni 2007 vanuit Gambia op Schiphol aankwam wist ik dat ik bolletjes gevuld met cocaïne in mijn lichaam vervoerde.
2.
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 23 juni 2007;
3.
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 28 juni 2007;
4.
het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium van de Belastingdienst d.d. 3 juli 2007.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie(s) en van overige beslissingen
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en verbeurdverklaring van de goederen zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 856,0 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding om af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven op grond van de Schipholrichtlijnen in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
De raadsman heeft aangevoerd dat strafvermindering dient te worden toegepast. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte op 6 juli 2007 in hoger beroep is gegaan tegen de beslissing van de rechtbank tot gevangenhouding. Op 15 augustus 2007 is het hoger beroep behandeld door het Gerechtshof in Amsterdam. Aldus is - zo stelt de raadsman - gehandeld in strijd met artikel 71 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering en met artikel 5 lid 4 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, die beide voorschrijven dat het Gerechtshof zo spoedig mogelijk dient te beslissen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. In het kader van de behandeling van de strafzaak ten gronde begrijpt de rechtbank het verweer van de raadsman als een beroep op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel is echter beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek. De behandeling door het Gerechtshof van het hoger beroep tegen een door de rechtbank gegeven bevel tot gevangenhouding valt daar niet onder.
De raadsman van verdachte heeft verzocht een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. De raadsman heeft in dit kader verwezen naar een arrest van het Hof van 24 juli 2007, waarin een koerier die 700 gram cocaïne bij zich had, is veroordeeld tot drie maanden onvoorwaardelijk en drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf. Nu verdachte, anders dan de verdachte in het genoemde arrest van het Hof, geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is geëist nu de rechtbank bij bepaling van de strafmaat, anders dan de officier van justitie, uitgaat van de zogenoemde Schipholrichtlijnen.
6.3 Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen te weten, een bookingsconfirm, een vliegticket en twee instapkaarten, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHT (8) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
-1.00 stk diverse, bookingsconfirm. transavia;
-1.00 stk vliegticket, kl: meerkl, gobest;
-2.00 stk instapkaarten, kl: oranje arke reizen.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
Mr. C. Hummel, voorzitter,
mr. W.C.J. Robert en mr. H.J.M Burg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.J. Giling,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 oktober 2007.