zaaknummer: 138896 / HA RK 07-91
datum beslissing: 11 oktober 2007
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ostara Vastgoedbeheer B.V.,
verzoekster,
vertegenwoordigd door [directeur], statutair directeur.
1.1 Bij schriftelijk verzoek van 18 september 2007 heeft verzoekster de wraking verzocht van mr. I.M. Ludwig, hierna te noemen: de rechter, in de bij deze rechtbank, sector bestuursrecht, aanhangige zaak (voorlopige voorziening) met nummer AWB 07-6027 WAV, hierna te noemen, de hoofdzaak.
1.2 De rechter heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3 De wederpartij in de hoofdzaak heeft eveneens schriftelijk gereageerd.
1.4 Verzoekster, de wederpartij en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 5 oktober 2007. Verzoekster is verschenen bij haar directeur. De rechter en de wederpartij hebben, na voorafgaand bericht, van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2. Het standpunt van verzoekster.
2.1 Verzoekster heeft het verzoek aangevoerd, dat zij het niet geloofwaardig acht, dat de rechter, die in een eerdere uitspraak in een soortgelijk geval, verzoekster in het ongelijk heeft gesteld, verzoekster bij de behandeling van de thans aanhangige hoofdzaak, onbevooroordeeld tegemoet zal treden. Ter zitting heeft verzoekster hieraan toegevoegd, dat zij van mening is, dat de rechter in haar uitspraak van 6 juli 2007 de toepasselijke regelgeving onjuist heeft uitgelegd en heeft verwezen naar bestaande jurisprudentie van de hogerberoepsrechter.
3.1 In haar uitspraak van 6 juli 2007 heeft de rechter het beroep van verzoekster ongegrond verklaard tegen een boetebesluit van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de wederpartij in de hoofdzaak, op grond van de Wet arbeid vreemdelingen, wegens tewerkstelling zonder vergunning van enkele Hongaarse rietdekkers. Verzoekster voerde onder meer aan, dat de rietdekkers zelfstandigen zonder personeel zijn, niet bij haar in dienst waren en dat zij op grond van het gemeenschapsrecht zonder tewerkstellingsvergunning in Nederland mochten werken. Verzoekster is in hoger beroep gegaan van de uitspraak. Op het hoger beroep is nog niet beslist.
3.2 In de hoofdzaak verzoekt verzoekster een voorlopige voorziening te treffen in verband met het beroep dat zij heeft ingesteld tegen andere boetebesluiten van de wederpartij, eveneens wegens tewerkstelling zonder vergunning van enkele (dezelfde) Hongaarse rietdekkers.
3.3.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert, hierna ook te noemen de subjectieve toets. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor onpartijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn, hierna ook te noemen de objectieve toets. Het subjectieve oordeel van verzoekster is niet doorslaggevend.
3.3.2 Gesteld noch gebleken is dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
3.3.3 De feiten en omstandigheden die verzoekster ter onderbouwing van haar verzoek naar voren heeft gebracht, leveren evenmin onder de objectieve toets grond op voor wraking. De enkele omstandigheid dat een rechter in een eerdere zaak, die betrekking had op een soortgelijke aangelegenheid, een uitspraak heeft gedaan, al dan niet terecht onder verwijzing naar constante jurisprudentie, kan niet gerekend worden tot feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij is het niet van belang of de latere zaak door dezelfde of door een andere rechter wordt behandeld.
3.3.4 Nu de aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond voor wraking vormen, zal de rechtbank het desbetreffende verzoek afwijzen.
4.1 wijst het verzoek om wraking af;
4.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de rechter en de wederpartij een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3 beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, en mrs. E.A. Coyajee-Kappers en J.T.M. Nijenhof, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2007 in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.