ECLI:NL:RBHAA:2007:BB5056

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
25 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
338849 HP VERZ 07-9
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging ontruimingstermijn huur bedrijfsruimte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 25 september 2007 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ontruimingstermijn van een gehuurde bedrijfsruimte. Verzoekster, een meubelmakerij/stoffeerderij, had de huur van een pand opgezegd gekregen door de gemeente Haarlem, die zich op het standpunt stelde dat het gehuurde bedrijfsruimte betreft in de zin van artikel 7:230a BW. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW, omdat het bedrijf van verzoekster een ambachtsbedrijf is en er een voor publiek toegankelijk lokaal aanwezig is voor rechtstreekse levering van roerende zaken. De kantonrechter verklaarde verzoekster echter niet ontvankelijk in haar verzoek tot verlenging van de ontruimingstermijn, omdat de huurovereenkomst niet onder het regime van artikel 7:230a BW viel. De gemeente had de huur opgezegd per 2 januari 2007, en de kantonrechter oordeelde dat de wijziging van het gebruik van het gehuurde geen verandering van het huurregime met zich meebracht. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven na een eerdere beschikking van 19 juni 2007 en na een descente op 11 september 2007.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr. 338849/HP VERZ 07-9
datum uitspraak: 25 september 2007
BESCHIKKING VAN DE KANTONRECHTER
inzake
1. [verzoeker 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verzoeker 2],
wonende te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap [XXX] Meubelen B.V.,
gevestigd te Haarlem,
verzoekers,
gemachtigde mr. J.J. Perrels,
tegen
Gemeente Haarlem, sectie Stedelijke ontwikkeling, afdeling Vastgoed
gevestigd te Haarlem,
verweerster,
hierna te noemen de gemeente,
gemachtigde mr. M.E. Biezenaar.
De procedure
Verwezen wordt naar de beschikking van 19 juni 2007. Al hetgeen daarin is overwogen wordt als herhaald en ingelast beschouwd. Op 11 september 2007 heeft een descente plaatsgevonden. De griffier heeft hiervan een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. Beschikking is bepaald op heden.
De feiten
1. Met ingang van 1 april 1958 heeft de gemeente een gedeelte van een fabrieksgebouw aan de (thans) Noord Schalkwijkerweg 117 te Haarlem verhuurd aan N. [XXX], de vader van verzoekers 1. en 2.
2. N. [XXX] heeft zijn activiteiten vanaf 1970 ondergebracht in een vennootschap. Vanaf dat moment is de vennootschap de huur gaan betalen.
3. Op 29 maart 1996 zijn verzoekers 1. en 2. directeuren/enig aandeelhouder geworden van de vennootschap. Vanaf dat moment heeft de vennootschap de naam [XXX] Meubelen B.V. (hierna: [XXX] BV) gekregen, met als handelsnaam L & P [XXX] Meubelmakerij en Stoffeerderij.
4. Bij aangetekend schrijven heeft de gemeente L & P [XXX] Meubelmakerij en Stoffeerderij de huur opgezegd per 2 januari 2007 en de ontruiming van het pand per die datum aangezegd, waarbij is aangegeven dat het gehuurde bedrijfsruimte ex artikel 7:230a BW is.
Het verzoek
Verzoekers verzoeken primair niet ontvankelijk verklaard te worden in dit verzoek, dan wel afwijzing daarvan op grond van het feit dat in deze geen sprake is van een huurovereenkomst betreffende bedrijfsruimte waarop het bepaalde in artikel 7:230a BW van toepassing is. Subsidiair verzoeken zij de termijn waarbinnen een ontruiming van het gehuurde moet plaatsvinden te verlengen tot één jaar na het eindigen van de huurovereenkomst, derhalve tot en met 1 januari 2008.
Verzoekers stellen hiertoe primair dat de huur niet door de opzegging van 13 juli 2006 is geëindigd, omdat het gehuurde bedrijfsruimte betreft als bedoeld in artikel 7:290 BW. Verzoekers exploiteren een ambachtsbedrijf. Zij maken nieuwe kasten en stoelen en repareren voorts houten meubelen en stofferen gebruikte meubelen. Daarnaast vindt restauratie plaats van gebruikte meubelen en worden gebruikte meubelen van een nieuwe kleur voorzien. In de bedrijfsruimte is een voor publiek toegankelijk lokaal aanwezig voor rechtstreekse levering van de bedoelde roerende zaken.
Het verweer
De gemeente beschouwt [XXX] BV als huurder. De gemeente stelt zich op het standpunt dat het gehuurde bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 7:230a BW betreft. Primair voert zij aan dat beslissend is hetgeen partijen bij het aangaan van de overeenkomst voor ogen heeft gestaan, namelijk dat gehuurd zou worden door een onderneming die meubels fabriceerde en een groothandel had in meubelen en meubelstoffen. De omstandigheid dat tijdens de loop van de huurovereenkomst het gebruik van het gehuurde wordt gewijzigd, brengt geen verandering van het huurregime met zich. [XXX] BV is derhalve ontvankelijk in haar subsidiaire verzoek tot verlenging van de ontruimingstermijn. Indien het bovenstaande al niet tot de conclusie leidt dat er sprake is van 7:230a BW bedrijfsruimte, dan geldt subsidiair dat er geen sprake is van een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken. Er vindt slechts voor een zeer klein gedeelte rechtstreekse levering aan het publiek plaats en als al van een voor het publiek toegankelijk lokaal kan worden gesproken, maakt dit slechts een zeer klein gedeelte van het gehuurde uit. Het bedrijf van de vennootschap - zo voert de gemeente meer-subsidiair aan - is niet plaatsgebonden, zodat, mocht er al twijfel zijn over de aard van het huurregime, het niet-plaatsgebonden zijn van de onderneming betekent dat er geen sprake is van detailhandelbedrijfsruimte.
Voor wat betreft de verlenging van de ontruimingsbescherming refereert de gemeente zich aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling van het geschil
Waar partijen het er over eens zijn dat [XXX] BV thans als huurder dient te worden aangemerkt zijn [verzoeker 1] en [verzoeker 2] niet ontvankelijk in hun verzoek.
Beoordeeld dient te worden of de door [XXX] BV gehuurde ruimte onder het regime van artikel 7:290 BW valt, of onder het regime van 7:230a BW. Immers ook het primair door de gemeente aangevoerde verweer - de omstandigheid dat tijdens de loop van de huurovereenkomst het gebruik van het gehuurde zou zijn gewijzigd, kan geen verandering van het huurregime met zich brengen - komt slechts aan de orde indien de ruimte thans als middenstandsbedrijfsruimte aangemerkt zou dienen te worden.
Blijkens haar website houdt [XXX] BV zich in het gehuurde bezig met het maken, restaureren, stofferen en spuiten van meubelen. Dit is te beschouwen als een ambachtsbedrijf. Belangrijkste geschilpunt tussen partijen is of er in het gehuurde een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening aanwezig is. De kantonrechter is - op grond van de stukken en na bezichtiging van het gehuurde - van oordeel dat daarvan sprake is. Daarbij is de vraag waar partijen voornamelijk over van mening verschillen - of de stalenkamer als een zodanige ruimte beschouwd moet worden - minder van belang. Doorslaggevend is dat particulieren het bedrijf van [XXX] BV gewoon binnen kunnen stappen en in de werkplaats die dan betreden wordt aan kunnen geven wat zij willen. Met name stofferen en restaureren zijn te beschouwen als diensten, waarvan rechtstreekse levering aldaar plaatsvindt. De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk dat dit (naast het door [XXX] BV bezoeken van klanten en het aldaar opmaken van offertes en bezorgen van meubelen) ook daadwerkelijk gebeurt. Dit blijkt niet alleen uit de contactpagina op de website waarin is aangegeven wat de openingstijden zijn van het bedrijf, maar ook uit de omstandigheid dat er aldaar een faciliteit als een pinautomaat aanwezig is (hetgeen bij uitstek wijst op rechtstreekse leveringen aan particulieren).
Er is derhalve sprake van middenstandsbedrijfsruimte. Dat partijen bij het aangaan van de huurovereenkomst enkel de bedoeling hadden dat er een meubelfabriek c.q. groothandel zou worden gevestigd - en er derhalve sprake zou zijn van een wijziging van het gebruik van het gehuurde zonder toestemming van de verhuurder - acht de kantonrechter onvoldoende aannemelijk. Partijen zijn in de huurovereenkomst geen uitdrukkelijke bestemming voor het gehuurde overeengekomen, zodat bezwaarlijk van een wijziging van de overeengekomen bestemming kan worden gesproken. Daarbij komt dat de kantonrechter - na bezichtiging - niet aannemelijk acht dat, los van enige moderniseringen, na aanvang van de huurovereenkomst veel is veranderd in het gebruik van het gehuurde.
Er is derhalve geen sprake van een huurovereenkomst betreffende bedrijfsruimte waarop het bepaalde in artikel 7:230a BW van toepassing is. [XXX] BV is niet ontvankelijk in haar vordering.
Er is aanleiding om in deze procedure de proceskosten te compenseren.
BESLISSING
De kantonrechter:
verklaart verzoekers niet ontvankelijk in hun verzoek;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven en uitgesproken op 25 september 2007 door mr. B. Vogel, kantonrechter te Haarlem en door deze en de griffier ondertekend.