ECLI:NL:RBHAA:2007:BB4416

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
11 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
122334/2006-857
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van de adoptie van een Braziliaans kind door Nederlandse ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 11 september 2007 uitspraak gedaan over de erkenning van de adoptie van een Braziliaans kind door een Nederlandse verzoekster. De verzoekster, die sinds 6 juni 2003 de voogdij over de minderjarige heeft, heeft het kind na de Braziliaanse adoptie naar Nederland meegenomen. De rechtbank heeft in deze procedure de relevante wetgeving, waaronder het Burgerlijk Wetboek en de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka), in overweging genomen. De rechtbank heeft het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) ingeschakeld om te onderzoeken of de Braziliaanse adoptieprocedure ook van toepassing is voor adoptanten met de Braziliaanse nationaliteit die in het buitenland wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige zich goed heeft gehecht aan de verzoekster en haar echtgenoot, en dat het in het belang van het kind is om in hun gezin op te groeien. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de adoptie voldoet aan de eisen van het Nederlandse recht en heeft de adoptie uitgesproken. Tevens is gelast dat de akte van geboorte van de minderjarige wordt ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente 's-Gravenhage. De rechtbank heeft benadrukt dat het belang van het kind voorop staat in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Familie- en Jeugdrecht
Adoptie
zaak-/rekestnr.: 122334/2006-857
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 11 september 2007
in de zaak van:
[naam verzoekster]
beiden wonende te Heemstede,
hierna mede te noemen: verzoekster,
procureur: mr. M. Middeldorp,
advocaat: mr. V. Kidjan te Amsterdam,
strekkende tot (erkenning van) de adoptie van:
[naam kind],
oorspronkelijk genaamd [naam kind], geboren op [datum] 2003 te [plaats], Brazilië.
1. Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank d.d. 6 maart 2007 en de daarin vermelde stukken;
- de dagbepalingsbeschikking van 19 april 2007 en de daarin vermelde stukken;
- de brief met bijlage van 25 april 2007 van het Internationaal Juridisch Instituut;
- de dagbepalingsbeschikking van 8 mei 2007;
- de brief met bijlage van 23 mei 2007 van de procureur van verzoekster;
- de brief met bijlage van 1 juni 2007 van de Raad voor de Kinderbescherming;
- de brief met bijlage van 7 juni 2007 van de procureur van verzoekster;
- de brief met bijlage van 12 juli 2007 van de procureur van verzoekster.
2. De verdere beoordeling
Ten aanzien van het verzoek tot erkenning van de adoptie
2.1 In verband met de stelling van de vrouw dat het Braziliaanse recht voor adoptanten van de Braziliaanse nationaliteit, ook indien zij hun gewone verblijfplaats in het buitenland hebben, de mogelijkheid kent van een adoptie volgens intern Braziliaans recht, en dat dit betekent dat zelfs indien de Braziliaanse kinderrechter ten tijde van het adoptieverzoek direct op de hoogte was geweest van de banden die verzoekster met Nederland heeft, dit geen reden zou zijn geweest om de adoptie niet uit te spreken, heeft de rechtbank het Internationaal Juridisch Instituut te ’s-Gravenhage (hierna: het IJI) tot deskundige benoemd.
De rechtbank heeft het IJI verzocht te onderzoeken of ­ zoals de vrouw stelt­ het juist is dat op grond van de artikelen 39 tot en met 50 van de Estatuto da Criança e Adolescente, lei nr. 8096 van 13 juli 1990, de interne Braziliaanse adoptieprocedure wordt opengesteld voor adoptanten met (tevens) de Braziliaanse nationaliteit die hun gewone verblijfplaats buiten Brazilië hebben.
Indien deze vraag bevestigend zou worden beantwoord heeft de rechtbank tevens verzocht te onderzoeken of voormelde bepalingen ook daadwerkelijk toepassing vinden en hoe de toepasselijkheid daarvan beoordeeld wordt in het licht van het in Brazilië eveneens toepasselijke Haags Adoptieverdrag waarin niet de nationaliteit maar de gewone verblijfplaats bepalend is voor de te volgen procedure.
2.2 Doel van deze vraagstelling van de rechtbank was om al dan niet bevestiging te krijgen van de juistheid van de onder 2.1 vermelde stelling van de vrouw welke stelling er naar het oordeel van de rechtbank toe strekt te betogen dat er in Brazilië bij de rechtbanken een juridisch aanvaarde praktijk zou bestaan om - met terzijdelating van de bepalingen van het Haags Adoptieverdrag – de interne procedure van de artikelen 39 tot en met 50 de Estatuto da Criança e Adolescente, lei nr. 8096 van 13 juli 1990 te volgen indien adoptie verzocht wordt door een Braziliaan die in het buitenland woont. Bij bevestigende beantwoording van deze vraag zou de vrouw gevolgd kunnen worden in haar standpunt dat het buiten toepassing laten van de voorschriften van het Haags Adoptieverdrag niet aan haar wijze van procederen te wijten zou zijn. Weliswaar zou in dat geval niet een erkenning op de voet van artikel 6 of 7 WCAd, zoals door verzoekster verzocht, mogelijk zijn, reeds omdat deze bepalingen uitsluitend zien op erkenning van adopties uit niet-Verdragslanden, doch zou wel overwogen kunnen worden de Braziliaanse adoptie op basis van ongeschreven regels van IPR te erkennen. Noch uit het antwoord van het IJI noch uit de reactie van de vrouw daarop kan worden afgeleid dat van een praktijk als bovenomschreven sprake zou zijn. Voor zover verzoekster aan de uitspraak van de rechtbank te Itabuna zelf een argument heeft willen ontlenen voor het bestaan van voormelde praktijk, passeert de rechtbank dit omdat, zoals reeds bij de tussenbeschikking van 6 maart 2007 is overwogen, uit de overgelegde stukken niet duidelijk is over welke informatie de rechtbank te [plaats] exact beschikte ten tijde van het uitspreken van de adoptie met name ten aanzien van de (voorgenomen) vestigingsplaats van verzoekster. Onder deze omstandigheden komen de gevolgen van de door verzoekster gevolgde procedure voor haar rekening, hetgeen er toe leidt dat het primaire verzoek van de vrouw strekkende tot erkenning van de adoptie naar Braziliaans recht zal worden afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek tot het uitspreken van de adoptie naar Nederlands recht
2.3 De rechtbank is van oordeel dat de adoptie van een buitenlands kind niet alleen dient te worden getoetst aan de voorwaarden van de artikelen 1: 227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek, maar tevens aan de bepalingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka). Daarbij geldt de eis van beginseltoestemming van de Minister van Justitie als bedoeld in artikel 2 niet alleen voor het overbrengen van een kind naar Nederland met het oog op adoptie in Nederland. Deze eis geldt ook voor het overbrengen van een kind naar Nederland dat reeds in het buitenland is geadopteerd. Dit blijkt uit de toelichting. Van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 14 Wobka op grond waarvan de bepalingen van de Wobka buiten toepassing blijven, is in de onderhavige procedure niet gebleken. In de beschikking van deze rechtbank van 6 maart 2007 is immers al geoordeeld dat verzoekster in de periode van de Braziliaanse adoptie van de minderjarige haar gewone verblijfplaats in Nederland had.
2.4 Niet betwist is dat verzoekster de minderjarige met voorbijgaan aan de bepalingen van de Wobka, welke wet verschillende aspecten van internationale adoptie bestrijkt, na zijn adoptie in Brazilië mee naar Nederland heeft genomen. De bepalingen inzake internationale adoptie zoals die van de Wobka maar ook die van het Haags Adoptieverdrag en artikel 21 Van het IVRK dat specifiek de adoptie betreft, beogen de belangen van de minderjarigen te dienen, door onder meer een zorgvuldige procedure inzake internationale adopties voor te schrijven. Terecht merkt de Raad in zijn reactie van 1 juni 2007 op het IJI rapport op dat, naast statusvoorlichting, een zorgvuldige adoptieprocedure van groot belang is voor de geadopteerde minderjarige om de adoptie later te kunnen accepteren.
Uit de strekking van artikel 10 Wobka en de bepalingen van het IVRK kan niettemin worden afgeleid dat het niet navolgen van de betreffende bepalingen van de Wobka onder omstandigheden niet aan een adoptie in Nederland in de weg hoeft te staan, omdat bij te nemen beslissingen steeds het belang van het kind voor ogen moet worden gehouden.
2.5 Vaststaat dat verzoekster sinds 6 juni 2003 de voogdij heeft over de minderjarige en dat hij sindsdien door verzoekster alleen en sinds 23 april 2004 door verzoekster en haar echtgenoot tezamen wordt verzorgd en opgevoed. Uit de overgelegde stukken is voldoende aannemelijk geworden dat de minderjarige zich inmiddels aan verzoekster en haar echtgenoot heeft gehecht en dat hij zich voorspoedig ontwikkelt. Door de Braziliaanse herkomst van de moeder, het contact met haar familie en het vertrouwd raken met de Portugese taal houdt de minderjarige voeling met de cultuur van zijn land van herkomst, hetgeen de acceptatie van de adoptie op latere leeftijd, niettegenstaande de vragen die in verband met de gevolgde procedure, voor hem kunnen rijzen, kan vergemakkelijken.
Uit eerdervermeld schrijven van de Raad van 1 juni 2007 blijkt dat de Raad in het kader van de procedure tot erkenning van de adoptie op dit moment geen aanleiding ziet om verzoekster en haar echtgenoot van de minderjarige scheiden. De Raad acht het zelfs in het belang van de minderjarige dat hij zich blijvend en ongestoord kan hechten aan verzoekster en haar echtgenoot in de toekomst, nu hij al enige jaren door hen wordt verzorgd en opgevoed. Het alsnog verrichten van een gezinsonderzoek teneinde de geschiktheid van verzoekster en haar echtgenoot als adoptieouder(s) te beoordelen heeft de Raad kennelijk niet nodig geacht om tot deze conclusie te komen. Wel stelt de Raad in het kader van de erkenningskwestie dat afwijzing van de erkenning van de Braziliaanse adoptie en daarmee het niet verkrijgen van een verblijfsvergunning, er toe zal leiden dat verzoekster en haar gezin zich in Brazilië moeten gaan vestigen. De Raad meent dat het belang van de minderjarige zich daar niet tegen verzet. Het zou nog eerder in zijn belang kunnen zijn om op te groeien in het land van herkomst, mede vanwege de mogelijkheid om zijn biologische familie te leren kennen.
De Raad gaat in zijn schrijven niet in op het subsidiaire verzoek, zodat niet duidelijk is of in de visie van de Raad ook de adoptie naar Nederlands recht moet afstuiten op het niet volgen van de toepasselijke voorschriften inzake internationale adoptie. Gegeven het feit dat de rechtbank evenals de Raad het in het belang van de minderjarige acht dat hij in het gezin van verzoekster en haar echtgenoot opgroeit, verzoekster en haar echtgenoot Nederlands staatsburger zijn en zij hun gewone verblijfplaats hier te lande hebben, terwijl ook de minderjarige inmiddels ruim drie jaar - in afwachting van de vreemdelingrechtelijke procedure rechtmatig- hier verblijft, naar school gaat en hier langzamerhand geworteld is, is er onvoldoende grond de formalisering van deze gezins-en opvoedingssituatie door middel van adoptie, afhankelijk te stellen van de woonplaats van verzoekster. De rechtbank acht alles afwegende de adoptie in het kennelijk belang van de minderjarige.
Ten aanzien van het vereiste, opgenomen in het derde lid van artikel 1:227 BW dat de minderjarige niets meer van zijn ouder of ouders in hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, overweegt de rechtbank dat nu de biologische moeder vanwege mishandeling en verwaarlozing van de minderjarige enige maanden na de geboorte uit de ouderlijke macht is ontzet en vervolgens door de Braziliaanse adoptie de familierechtelijke betrekkingen met de moeder zijn verbroken, aan dit vereiste is voldaan.
De adoptie voldoet naar het oordeel van de rechtbank ook overigens aan de in artikel 1: 227 en 1:228 BW voor een adoptie naar Nederlands recht gesteld eisen.
Het subsidiaire verzoek komt derhalve voor toewijzing in aanmerking.
Geboortegegevens
Bij de bijlagen bevindt zich een uittreksel van het geboorteregister van het kantoor van de burgerlijke stand natuurlijke personen van het 1e ambtsgebied – hoofddistrict van het arrondissement [plaats], (boek 55, Bladzijde 163, Akte [nummer]) waaruit blijkt dat voornoemde minderjarige een kind van het mannelijk geslacht is, de naam [naam kind] draagt en is geboren op [datum] 2003 te [plaats], Brazilië, als zoon van [naam].
Op grond van artikel 25, lid 6 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek zal de rechtbank gelasten dat voormelde akte wordt ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente 's-Gravenhage.
De minderjarige is het eerste kind tot wie verzoekster in familierechtelijke betrekkingen komt te staan.
Nu de minderjarige door de adoptie alleen in familierechtelijke betrekking tot de verzoekster komt te staan, zal hij op grond van artikel 1: 5 lid 1 BW na de adoptie de geslachtsnaam van de moeder dragen.
3. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt uit de adoptie van de minderjarige van het mannelijk geslacht:
[naam kind],
oorspronkelijk genaamd [naam kind], geboren op [datum] 2003 te [plaats], Brazilië.
door verzoekster voornoemd.
Gelast de inschrijving van voormelde akte van geboorte in de registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente 's-Gravenhage.
Bepaalt dat de naam van de minderjarige na de adoptie [naam kind] zal zijn.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Kok, als voorzitter, tevens kinderrechter, en
mrs. F.G. Hijink en A.M. Ayal, als leden van deze kamer en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 11 september 2007 in tegenwoordigheid van M.P. Joukes als griffier.