ECLI:NL:RBHAA:2007:BB4069

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
126993 / HA ZA 06-1036
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een overeenkomst van opdracht zonder tussentijdse opzegging en de gevolgen van gewijzigde omstandigheden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Haarlem werd behandeld, ging het om een geschil tussen Tema B.V. en P&G Prestige Products B.V. over de beëindiging van een overeenkomst van opdracht die voor vier jaar was aangegaan zonder mogelijkheid van tussentijdse opzegging. De overeenkomst, die op 7 september 2005 was gesloten, verplichtte Tema om diverse diensten te verlenen aan Prestige, waaronder het in kaart brengen van relaties en het organiseren van evenementen. Prestige, die eind 2005 onderdeel werd van het Procter & Gamble concern, stelde dat zij de overeenkomst niet langer kon nakomen vanwege interne regelgeving die commerciële omkoping verbood. Prestige verzocht de rechtbank om de overeenkomst te ontbinden of haar te ontslaan van de betalingsverplichtingen.

De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst niet tussentijds kon worden opgezegd, aangezien dit expliciet was uitgesloten. De rechtbank wees het beroep van Prestige op onvoorziene omstandigheden af, omdat de omstandigheden die zij aanvoerde voor haar rekening kwamen. De rechtbank concludeerde dat Prestige niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij het aangaan van de overeenkomst had gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen van de Amerikaanse regelgeving. De rechtbank oordeelde dat Prestige gehouden bleef aan haar verplichtingen uit de overeenkomst en veroordeelde haar tot betaling van de achterstallige bedragen aan Tema, vermeerderd met rente.

In reconventie werden de vorderingen van Prestige tot ontbinding van de overeenkomst afgewezen. De rechtbank legde de proceskosten ten laste van Prestige, die als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. Dit vonnis benadrukt de strikte naleving van contractuele verplichtingen en de beperkingen van het beroep op gewijzigde omstandigheden in het contractenrecht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 126993 / HA ZA 06-1036
Vonnis van 12 september 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TEMA B.V.,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. E.F. Seunke,
advocaat mr. S.J. Bruins Slot te Haarlem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P & G PRESTIGE PRODUCTS B.V.,
gevestigd te Purmerend,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. L. Koning,
advocaat mr. A.N. Stoop te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Tema B.V.en Prestige genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 oktober 2006 en de daarin genoemde stukken
- het proces-verbaal van comparitie van 19 januari 2007 en het daarin genoemde stuk, alsmede de aan het proces-verbaal gehechte brieven van de raadslieden van partijen van 24 en 26 januari 2007
- de akte na comparitie van Tema B.V.met bewijsstukken
- de antwoordakte na comparitie van Prestige met één bewijsstuk
- de akte houdende uitlating productie van Tema.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen hebben sedert eind 2003 een contractuele relatie. Met vervanging van een tussen hen op 22 september 2003 gesloten overeenkomst zijn partijen (Prestige toen nog genaamd: Cosmopolitan Cosmetics B.V.) op 7 september 2005 een relatiebeheerovereenkomst aangegaan (hierna: de Overeenkomst) voor de duur van vier jaar, te weten van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2009. Overeengekomen is dat de Overeenkomst tussentijds niet opzegbaar is. Ingevolge de Overeenkomst dient Tema ten behoeve van Prestige de interesses van relaties van Prestige op het gebied van onder andere voetbal, muziek, autosport en tennis in kaart te brengen en te houden. Voorts dient Tema een via internet toegankelijke, goed beveiligde databank op te zetten teneinde Prestige te allen tijde inzage te bieden in het (verloop van het) beheer van de relatie. Ten derde dient Tema op kosten van Prestige activiteiten/evenementen aan relaties van Prestige aan te bieden en te verzorgen, waarbij met name wordt gedoeld op het bezoek van voetbalwedstrijden in de Amsterdam Arena. Voor deze werkzaamheden dient Prestige een jaarlijkse vergoeding van € 138.600,-- (ex BTW) aan Tema te betalen, te voldoen in maandelijkse termijnen van € 11.550,--.
2.2. Eind 2005 is Prestige geïncorporeerd in het Procter & Gamble concern. In december 2005 is haar voormalige naam Cosmopolitan Cosmetics B.V. in haar huidige naam P&G Prestige Products B.V. gewijzigd. Het moederbedrijf, Procter & Gamble Co., is genoteerd aan de New York Stock Exchange.
2.3. Voor alle werknemers van het Procter & Gamble concern geldt het Worldwide Business Conduct Manual, dat op bladzijde 21 bepaalt:
The Company does not engage in commercial bribery. Commercial bribery is giving to, or receiving from, Company customers or suppliers (or their representatives), any personal payments, bribes or kickbacks with the expectation or effect of obtaining more favorable business terms or opportunities than would otherwise be obtained.
2.4. Bij brief van 8 februari 2006 heeft Prestige aan Tema medegedeeld dat de structuur van haar onderneming onlangs is gewijzigd, dat zij nu in de functie van Nederlandse commissionair van Procter & Gamble International Operations S.A. te Genève handelt en dat zij niet langer gebruik zal maken van de corporate hospitality services als bedoeld in de Overeenkomst, zodat zij deze in onderling overleg wil “verbreken”.
2.5. Bij brief van 23 maart 2006 heeft Tema aan Prestige laten weten niet aan het verbreken van de Overeenkomst te willen meewerken.
2.6. Bij brief van 12 april 2006 heeft de raadsman van Prestige het standpunt van Prestige nader toegelicht, met het verzoek in overleg te treden over beëindiging van de Overeenkomst en een schadeberekening toe te zenden. Toen Prestige hierop niets van Tema vernam, heeft haar raadsman Tema bij brief van 24 april 2006 bericht dat Prestige zich op het standpunt stelt dat de Overeenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd.
2.7. Prestige heeft de overeengekomen maandelijkse vergoedingen over de maanden april 2006 en volgende niet meer aan Tema voldaan.
3. Het geschil
in conventie
3.1. Tema vordert samengevat - de veroordeling van Prestige tot betaling aan haar van de vanaf april 2006 onbetaald gebleven maandelijkse termijnen van telkens € 13.991,90 (inclusief BTW) en tevens van de termijnen, die na 1 augustus 2006 tot en met 30 september nog (zijn) vervallen, alles met telkens de wettelijke handelsrente vanaf de eerste dag van de desbetreffende maand, de jaarlijkse indexaties, uitvoerbaar bij voorraad en met verwijzing van Prestige in de gedingkosten.
3.2. Prestige voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.3. Prestige vordert samengevat - voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de Overeenkomst niet met wederzijds goedvinden of door opzegging is geëindigd, ontbinding van de overeenkomst met terugwerkende kracht vanaf 8 februari 2006, danwel haar ontslag uit de betalingsverplichtingen van de Overeenkomst.
3.4. Tema B.V. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Tema stelt dat de Overeenkomst een overeenkomst van opdracht betreft als bedoeld in artt. 7:400 e.v. B.W. In de gegeven omstandigheden is Prestige onverkort gehouden tot nakoming van haar verplichtingen uit de Overeenkomst en dient haar daartoe strekkende vordering ex artikel 3:296 BW te worden toegewezen, aldus Tema.
4.2. Prestige voert tot haar verweer aan dat de omstandigheid dat zij sedert eind 2005 deel is gaan uitmaken van het Procter & Gamble concern meebrengt dat zij na de totstandkoming van de Overeenkomst onderworpen is aan regelgeving, als vervat in voornoemd Business Manual, die verbiedt dat zij nog langer gebruikt maakt van de diensten van Tema, nu deze “commercial bribery” opleveren. Weliswaar vormt het Business Manual niet meer dan interne regelgeving, deze regelgeving staat niet op zich zelf, nu zij rechtstreeks voortvloeit uit en samenhangt met Amerikaanse regelgeving ten aanzien van beursgenoteerde ondernemingen, zoals neergelegd in de NYSE Corporate Governance Rules, Section 303A en de Sarbanes-Oxley Act 2002, welke regelgeving het Procter & Gamble concern - en dus ook Prestige - niet naast zich neer kan leggen.
4.3. Waar Tema na februari 2006 geen diensten meer voor Prestige heeft verricht en Tema haar sedertdien ook niet meer heeft benaderd met voorstellen voor uitnodigingen van haar relaties e.d. mocht Prestige in het licht van de tussen partijen in die periode gevoerde correspondentie erop vertrouwen dat de Overeenkomst met goedvinden van Tema was geëindigd, danwel dient de Overeenkomst per 12 danwel 24 april 2006 door opzegging als geëindigd te worden beschouwd.
4.4. Subsidiair, voor het geval de Overeenkomst thans nog voortduurt, doet Prestige met verwijzing naar de Amerikaanse regelgeving een beroep op overmacht en meer subsidiair op de redelijkheid en billijkheid, die Tema gebieden aan beëindiging van de Overeenkomst mee te werken. Hierbij tekent Prestige aan dat zij de thans voor haar geldende regelgeving van bovenaf opgelegd heeft gekregen en dat haar gebondenheid aan die regelgeving dus niet het gevolg is van een zelfstandig genomen beslissing van haar zelf. Voor het geval die regelgeving geen onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW - en een daaraan te ontlenen grond voor ontbinding van de Overeenkomst - oplevert, dient Prestige in ieder geval op grond van artikel 6:248 lid 2 BW geheel of gedeeltelijk van haar betalingsverplichtingen te worden ontslagen. Aldus steeds Prestige.
4.5. De rechtbank is van oordeel als volgt. Uit de enkele omstandigheid dat Tema na haar aan duidelijkheid weinig te wensen overlatende brief van 23 maart 2006 niet meer heeft gereageerd op de brieven van Prestige van 12 en 24 april 2006, kan Prestige niet het gerechtvaardigd vertrouwen hebben geput dat Tema instemde met beëindiging van de Overeenkomst zoals Prestige betoogt. Dit geldt temeer nu de dagvaarding, waarmee de onderhavige procedure is ingeleid, betrekkelijk kort nadien, op 2 augustus 2006, is uitgebracht. Waar ook de brieven van Prestige van 12 en 24 april 2006 duidelijke taal spreken, kan Tema in dit verband niet worden tegengeworpen dat zij nadien geen contact meer met Prestige heeft gezocht om tot (hernieuwde) uitvoering van de Overeenkomst te komen.
4.6. Evenmin kan worden gezegd dat Prestige de Overeenkomst met ingang van 12, dan wel 24 april 2006 geldig heeft opgezegd. Het gaat hier immers om een overeenkomst, die voor een bepaalde termijn is aangegaan (vier jaren), waarbij geen tussentijdse opzegbaarheid is bedongen. Integendeel, bedongen is dat de Overeenkomst niet tussentijds opzegbaar is. De door Prestige voor tussentijdse opzegging aangedragen omstandigheden (veranderde regelgeving waardoor zij geen gebruik meer kan maken van de diensten van Tema) komen voor haar rekening, nu zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij Tema bij het aangaan van de Overeenkomst behoorlijk over het bestaan en de mogelijke toepasselijkheid van de Amerikaanse regelgeving heeft gewaarschuwd, terwijl evenmin door haar is aangevoerd dat op dat moment, september 2005, niet reeds (verkennende) besprekingen gaande waren, die nog in dat zelfde najaar tot de inlijving van Prestige in het Procter & Gamble concern hebben geleid. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, kan dan ook niet worden gevolgd waarom Prestige bij het aangaan van de Overeenkomst terzake niet tenminste een voorbehoud heeft gemaakt. Aldus beschouwd moet het ervoor worden gehouden dat Prestige het over zichzelf heeft afgeroepen dat zij relatief kort na het aangaan van de Overeenkomst werd geconfronteerd met regelgeving, die haar verbiedt nog uitvoering aan de - door haar zelf gesloten - Overeenkomst te geven. Voorts is in dit verband evenzeer van belang hetgeen hieronder in het tweede deel van 4.8. nog terzake van de in het verkeer geldende opvattingen wordt overwogen, alles ook gelet op het overwogene in 3.2. in het arrest van de Hoge Raad inzake Mondia/Calanda (NJ 1990, 439).
4.7. Het voorgaande brengt vooreerst mee dat de voorwaarde voor het in behandeling nemen van de reconventionele vordering van Prestige in vervulling is gegaan. Op die vordering wordt hieronder nog teruggekomen.
4.8. Tevens voert het voorgaande tot de slotsom dat ook het beroep van Prestige op overmacht vergeefs is gedaan. Niet kan immers worden gezegd, gelet op het in 4.6. overwogene, dat Prestige niet kan worden toegerekend dat zij in de nakoming van de Overeenkomst is tekortgekomen, waarbij nog wordt aangetekend dat het ook krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komt dat zij zo kort na het aangaan van de Overeenkomst is ingelijfd door een concern, dat haar buitenlandse dochtermaatschappijen klaarblijkelijk onverkort aan Amerikaanse regelgeving wenst te binden, ook wanneer dat leidt tot situaties als de onderhavige.
4.9. Anders dan Tema is blijven betogen, heeft Prestige wel voldoende aannemelijk gemaakt dat zij aan bedoelde Amerikaanse regelgeving is onderworpen en dat zij zich hieraan niet kan onttrekken. Prestige heeft dit aspect voldoende toegelicht en gestaafd, onder meer door het in het geding brengen van een verklaring van 6 april 2007 van [counsel], als senior legal counsel verbonden aan Procter & Gamble Benelux (de rechtbank leest in de laatste alinea van die verklaring 20 december 2006 als: 20 december 2005).
4.10. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat betrekkelijk kort na het tot stand komen van de Overeenkomst aan de zijde van Prestige omstandigheden zijn ingetreden, die het haar onmogelijk maken de Overeenkomst in ongewijzigde vorm na te komen, maar die wel voor haar rekening komen. Deze vaststelling leidt tot het volgende.
4.11. Voor zoveel zojuist aangeduide omstandigheden als onvoorzien kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 6:258 lid 1 BW, staat lid 2 van die bepaling eraan in de weg daaraan te verbinden dat de Overeenkomst (al dan niet met terugwerkende kracht) wordt ontbonden of gewijzigd, zoals door Prestige gevorderd.
4.12. De vraag, die dan overblijft, is of de aan de zijde van Prestige ingetreden omstandigheden het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken Prestige geheel of gedeeltelijk te houden aan de Overeenkomst, een en ander als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW.
4.13. Op zich terecht wijst Prestige erop dat het standpunt van Tema, dat artikel 6:258 BW een species (of: lex specialis) is van artikel 6:248 BW, getuigt van een te beperkte rechtsopvatting; wanneer in een geval als het onderhavige wijziging van de overeenkomst op de voet van artikel 6:258 BW kan worden gevorderd, staat het bestaan van deze mogelijkheid op zich niet eraan in de weg in rechte op de voet van het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW beëindiging van de overeenkomst na te streven (door te betogen dat een beroep op het ongewijzigd voortduren van het overeengekomene naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar is).
4.14. Evenwel kan aan het voorgaande (dat tot uitdrukking is gebracht in rechtsoverweging 3.4. van het door Prestige ook genoemde arrest van de Hoge Raad inzake CSM/Vereniging voor de Effectenhandel (NJ 1999, 602) niet worden verbonden, naar ook A-G. mr Hartkamp in zijn conclusie bij dit arrest uiteenzet (met name onder 9 en 10) en Tema met juistheid betoogt, dat een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW, strekkende tot wijziging of beëindiging van de overeenkomst, op grond van verandering van omstandigheden óók kan worden gehonoreerd in een geval (zoals het onderhavige), waarin reeds is vastgesteld dat een beroep op artikel 6:258 BW van de tot nakoming aangesproken partij vergeefs is voorgedragen. De wetgever heeft juist voor een dergelijke situatie een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid niet toelaatbaar geacht. Het beroep, dat Prestige op de toepasselijkheid van artikel 6:248 lid 2 BW heeft gedaan, faalt derhalve, gelet op de toedracht van dit geval.
4.15. Tot slot: ook een beroep op de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:248 lid 1 kan Prestige in termen van beëindiging door opzegging geen baat brengen, nu, naar hiervoor in 4.6. reeds is vastgesteld, de Overeenkomst met zoveel woorden bepaalt dat niet tussentijds kan worden opgezegd. Ook overigens valt niet in te zien hoe deze bepaling tot beëindiging of wijziging van de Overeenkomst kan leiden. Het is ook niet door Prestige betoogd.
4.16. Hetgeen naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden wél op de voet van artikel 6:248 lid 1 BW van Tema kan worden gevergd, is dat zij zich bereid houdt (zonder meerkosten te hoeven maken) de uitvoering van de Overeenkomst aldus in te richten dat Prestige hiervan met inachtneming van de voor haar geldende regelgeving nog het meest profijt heeft, bijvoorbeeld doordat Tema zich bereid houdt de interesses van voor Prestige belangrijke werknemers binnen het Procter & Gamble concern of andere derden (niet zijnde “customers or suppliers”) in kaart te brengen en deze toegang tot bepaalde evenementen in Amsterdam te verschaffen. Op zich kan niet op voorhand uitgesloten worden geacht dat de Overeenkomst hiermee alsnog zo wordt uitgevoerd dat het verlies voor Prestige wordt beperkt zonder dat het verboden terrein van “commercial bribery” wordt betreden. Dit oordeel wordt evenwel geheel ten overvloede gegeven en heeft voor de hierna volgende beslissingen dan ook geen betekenis.
4.17. Al het voorgaande voert tot de slotsom dat het verweer in al zijn onderdelen vergeefs is voorgedragen en dat het door Tema gevorderde dient te worden toegewezen als na te melden
4.18. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Prestige in de gedingkosten worden verwezen.
in reconventie
4.19. In het vorenoverwogene ligt besloten dat de vorderingen tot ontbinding van de Overeenkomst, dan wel ontslag van Prestige uit haar betalingsverpichtingen niet kunnen worden toegewezen.
4.20. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Prestige in de kosten van het geding worden veroordeeld.
5. De beslissing
De rechtbank
In conventie
5.1. Veroordeelt Prestige tot betaling aan Tema van maandelijkse bedragen van telkens € 13.991,90 over de maanden april 2006 tot en met september 2006, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 24 april 2006 over het maandbedrag voor april 2006, vanaf 1 mei 2006 over het maandbedrag voor mei 2006, vanaf 6 juni 2006 over het maandbedrag voor juni 2006, vanaf 2 augustus 2006 over het maandbedrag voor juli 2006, en voorts (ten aanzien van augustus en september 2006) maandelijks telkens vanaf de eerste van de desbetreffende maand over het desbetreffende maandbedrag van € 13.9910 tot de algehele voldoening;
5.2. Veroordeelt Prestige tevens voor de periode 1 oktober 2006 tot en met 30 september 2007 tot betaling aan Tema van maandelijkse bedragen van telkens € 13.991,90, telkens (met ingang van 1 oktober 2006) vermeerderd op basis van de Consumentenprijsindex en voorts vermeerderd met de wettelijke handelsrente over het desbetreffende maandbedrag vanaf de eerste van de desbetreffende maand tot de algehele voldoening;
5.3. Veroordeelt Prestige voorts tot maandelijkse betaling, te beginnen per 1 oktober 2007, telkens op de eerste van de desbetreffende maand, aan Tema van de resterende maandbedragen van telkens € 13.991,90, na 1 oktober 2006 andermaal te vermeerderen per 1 oktober 2007 en 1 oktober 2008 op basis van de Cosumentenprijsindex, alles tot en met de maand september 2009;
5.4. Veroordeelt Prestige ten slotte in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Tema begroot op € 381,32 voor verschotten en op € 7.740,-- voor kosten procureur;
5.5. Verklaart vorenstaande betalings- en kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. Wijst af het meer of anders gevorderde;
In reconventie
5.7. Wijst de vorderingen af;
5.8. Veroordeelt Prestige in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Tema begroot op € 2.580,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2007.?
________________________________________
Conc.: 286